In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 september 2017 uitspraak gedaan over een informatiebeschikking die was afgegeven door de inspecteur van de Belastingdienst. De erflater had niet gereageerd op vragen over zijn inkomsten, vermogensbestanddelen en activiteiten, omdat hij stelde niet in Nederland belastingplichtig te zijn. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden, waaronder het bezit van meerdere woningen in Nederland en het functioneren als directeur van een Nederlandse onderneming, voldoende waren om de vragen van de inspecteur te rechtvaardigen. De rechtbank vernietigde de informatiebeschikking voor de jaren 2012 tot en met 2014, omdat er definitieve aanslagen waren opgelegd, maar handhaafde de informatieverzoeken voor de jaren 2004 tot en met 2011. De rechtbank stelde een termijn van drie maanden voor het aanleveren van de gevraagde informatie vast, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de weduwe van de erflater. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door het instellen van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbenden, die op € 1.482 werden vastgesteld.