In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de Rechtbank de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft verminderd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslagen opgelegd, waarbij de aanslag over 2007 te laat was, maar kon worden geconverteerd in een navorderingsaanslag vanwege kwade trouw van belanghebbende. De aanslag over 2008 was tijdig opgelegd, omdat belanghebbende uitstel voor het doen van aangifte had gekregen. Belanghebbende heeft geen aangiften ingediend, waardoor de bewijslast is omgekeerd en verzwaard. Het Hof heeft geoordeeld dat de correcties op het gebruikelijk loon, privégebruik van de auto, en de uitdelingen door de inspecteur terecht zijn toegepast. De opgelegde verzuimboeten zijn passend, maar het Hof heeft deze met 20% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft ook recht op een immateriële schadevergoeding, die door het Hof is vastgesteld op € 585, terwijl de Minister voor Rechtsbescherming € 1.915 moet vergoeden. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslagen en beschikkingen dienovereenkomstig verminderd.