Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
,motorrijwiel of bestelauto in het kentekenregister bpm verschuldigd. Indien een dergelijk motorrijtuig niet is geregistreerd in het kentekenregister maar feitelijk ter beschikking staat van een in Nederland wonende natuurlijke persoon of gevestigd lichaam, wordt op grond van artikel 1, lid 6, van de Wet bpm verschuldigd ter zake van de aanvang van het gebruik met dat motorrijtuig in Nederland van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de weg). In beide situaties dient bpm op grond van artikel 6 van de Wet op aangifte te worden voldaan, waarbij betaling van de verschuldigde bpm dient te geschieden voordat het desbetreffende motorrijtuig in het kentekenregister op naam is gesteld respectievelijk voordat het gebruik van de weg daarmee aanvangt.
5.Beslissing
- verklaarthet hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
- verklaarthet hoger beroep van belanghebbende gegrond;
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank;
- veroordeeltde Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade van € 100 vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 7 september 2017 tot aan de dag van algehele voldoening;
- bepaaltdat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 501;
- gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende vergoedt het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 250, en
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.503.