In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 september 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie. Het beroep was ingediend tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 15 november 2018, betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, opgelegd aan [X] te [Z]. De indiener van het beroep in cassatie werd door de griffier van de Hoge Raad op 19 januari 2019 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en kreeg een termijn van vier weken om dit te voldoen. Ondanks dat de brief op het opgegeven adres was afgeleverd, werd het griffierecht niet betaald.
Op 25 februari 2019 heeft de griffier de indiener opnieuw in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Ook deze brief werd afgeleverd, maar de indiener heeft geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Gezien het feit dat het griffierecht niet is voldaan, heeft de Hoge Raad op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de indiener te veroordelen in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op de genoemde datum.