In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. van Kooten, heeft beroep aangetekend tegen de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 26 november 2015 een vonnis heeft gewezen. De geïntimeerden, vertegenwoordigd door mr. A.B. Noordhof, zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarbij onder andere op 20 maart 2018 een tussenarrest is gewezen waarin het hof de zaak naar de rol verwees voor akte aan de zijde van de appellant.
In het tussenarrest van 20 maart 2018 heeft het hof de appellant in de gelegenheid gesteld om uitsluitsel te geven over zijn verzoek om schriftelijk pleidooi. De appellant heeft bevestigd dat het een eenparig verzoek betreft, waarop de geïntimeerden hebben ingestemd. Het hof heeft vervolgens bepaald dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor schriftelijk pleidooi. Tevens heeft het hof de geïntimeerden opgedragen om de ontbrekende aangifte IB over 2013 bij hun pleitnota over te leggen, wat zij tot op dat moment hadden nagelaten.
In de einduitspraak van 5 juni 2018 heeft het hof bepaald dat het schriftelijk pleidooi zal plaatsvinden op 17 juli 2018 en dat de geïntimeerden de aangifte IB over 2013 binnen twee weken aan de wederpartij moeten toesturen. Het hof heeft verder iedere beslissing aangehouden, wat betekent dat de zaak nog niet definitief is afgerond en verdere beoordeling zal volgen na het schriftelijk pleidooi.