ECLI:NL:GHSHE:2017:1435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
4 april 2017
Zaaknummer
200.187.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake informatieverzoek erfgenaam over nalatenschap na overlijden van vader

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geschil tussen broers en zussen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun overleden vader, die op 11 september 2014 is overleden. De moeder van de partijen is op 27 mei 2008 overleden. [appellant] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard, terwijl zijn broers en zus, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. [appellant] vordert in deze procedure inzage in de administratie van de nalatenschap, omdat hij stelt dat hij niet de informatie heeft ontvangen waar hij recht op heeft als erfgenaam. Hij heeft verzocht om een boedelbeschrijving en inzage in bankafschriften van de erflater.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voldoende informatie hebben verstrekt en dat er geen grond is voor verder onderzoek naar vermogensbewegingen. De vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met uitzondering van de verklaring dat de nalatenschap zuiver is aanvaard. In hoger beroep handhaaft [appellant] zijn vorderingen, maar heeft hij zijn eis gewijzigd door een beperking aan te brengen in de gevraagde informatie. Het hof oordeelt dat [appellant] recht heeft op inzage in de bescheiden die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van zijn erfdeel, maar dat het niet aan de overige erfgenamen is om te bepalen hoe hij deze informatie verkrijgt. Het hof heeft de zaak verwezen naar de rol voor akte aan de zijde van de geïntimeerden, waarbij zij de gevraagde aangiften en aanslagen IB over 2013 en 2014 moeten overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.324/01
arrest van 4 april 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. S.R. Baetens te Veldhoven,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 februari 2016 (en herstelexploot van 1 maart 2016) respectievelijk bij exploot van 24 februari 2016 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen vonnis van 26 november 2015 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerden - [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4324340/rolnummer 15/8257)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen in hoger beroep van 23 februari 2016 (met herstelexploot van 1 maart 2016) en 24 februari 2016;
  • de memorie van grieven van [appellant] van 26 april 2016 met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 21 juni 2016 met producties;
  • het schriftelijk pleidooi op 16 augustus 2016 waarbij partijen pleitnota’s hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
Partijen zijn broers en zus van elkaar. Hun moeder is op 27 mei 2008 overleden en hun vader op 11 september 2014.
De nalatenschap van de moeder speelt geen rol in deze zaak. De vader heeft geen testament opgesteld, zodat partijen zijn enige erfgenamen zijn.
[appellant] heeft de nalatenschap van zijn vader beneficiair aanvaard. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de nalatenschap van hun vader afgewikkeld.
Bij brief van 9 oktober 2014 heeft [appellant] verzocht om hem ‘een opgaaf te verstrekken van de bezittingen en schulden (boedelbeschrijving nalatenschap) inclusief kopieën van de hierbij behorende stukken’. Deze brief was gericht aan de echtgenoot van [geïntimeerde 1] als aanspreekpunt voor de afwikkeling van de nalatenschap.
Naar aanleiding hiervan is aan [appellant] een overzicht verstrekt, uitkomend op een negatief saldo, en is hem de gelegenheid geboden de administratie te komen inzien en desgewenst kopieën te maken. In verband met de verstoorde relatie tussen partijen heeft [appellant] van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Ook verdere correspondentie heeft niet tot een oplossing geleid.
Bij dagvaarding van 21 juli 2015 heeft [appellant] de onderhavige procedure (hoofdzaak en incident) tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aanhangig gemaakt.
4.2
In deze procedure stelt [appellant] dat hij van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet de informatie en bescheiden heeft verkregen waar hij als erfgenaam recht op heeft. Het is voor hem noodzakelijk om hierover te beschikken teneinde zijn erfdeel op grond van de wet en/of zijn legitieme portie vast te stellen.
Op grond hiervan vorderde [appellant] in eerste aanleg naast de proceskosten, samengevat:
in het incident
afgifte van een aantal administratieve bescheiden als vermeld in punt 14 van de dagvaarding;
afgifte van alle bankafschriften van alle bankrekeningen van de erflater in de vijf jaar voor diens overlijden, dan wel afgifte van een machtiging tot het verkrijgen van informatie over het vermogen van de erflater bij alle banken in Nederland over die periode;
afgifte van machtiging tot het verkrijgen van informatie over het vermogen van de erflater bij alle banken in Nederland, in het bijzonder overschrijvingen aan partijen en saldi vanaf 1968 tot de datum van overlijden;
bepaling dat de kosten van het onder 2. en 3. gevorderde voor rekening van de nalatenschap komen;
bepaling van een dwangsom van € 500,= per dag.
in de hoofdzaak
6. een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard;
7. na de beslissing op het incident voortzetting van de procedure tot vaststelling van de verdeling van de nalatenschap;
8. vaststelling van de aanspraak van [appellant] en veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om aan hem het hem toekomende bedrag te voldoen.
4.3
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben de vorderingen van [appellant] bestreden. Volgens hen heeft hij de relevante informatie en bescheiden ontvangen en is hem de gelegenheid geboden nadere informatie in te zien en desgewenst kopieën daarvan te verkrijgen. Dat hij van de hem geboden gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, komt voor zijn rekening, aldus [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
4.4
Bij tussenvonnis van 13 augustus 2015 heeft de kantonrechter in het incident en in de hoofdzaak een comparitie van partijen bepaald. Bij vonnis van 26 november 2015 heeft de kantonrechter zowel op de incidentele vorderingen als op de hoofdzaak beslist. Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de informatie waarover zij beschikten verstrekt dan wel aangeboden. Voor uitgebreide onderzoeken naar vermogensbewegingen, als [appellant] kennelijk voor ogen staat, acht de kantonrechter geen grond aanwezig. De vorderingen in het incident zijn daarom alle afgewezen. Dat is in de hoofdzaak ook het geval, met uitzondering van de verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. De proceskosten zijn tussen partijen vanwege hun familierelatie gecompenseerd.
4.5
De eiswijziging in hoger beroep betreft onderdeel 3. Voor het geval het hof zou oordelen dat de gevorderde machtiging te ruim is, heeft [appellant] dit onderdeel aangevuld met een subsidiaire beperking van de periode en van het bedrag van de overschrijvingen. Voor het overige handhaaft [appellant] zijn vorderingen zoals in eerste aanleg ingesteld. Wat onderdeel 6. daarvan betreft geldt dat inmiddels vaststaat dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, zodat dit onderdeel in hoger beroep niet langer aan de orde is.
4.6
In de correspondentie en in de procedure heeft [appellant] verschillende overzichten van door hem gewenste (afschriften van) bescheiden vermeld. Het hof gaat uit van het overzicht in de memorie van grieven bij zijn eerste grief. De overzicht bevat de volgende onderdelen:
de aangiftes en aanslagen IB over 2013 en 2014;
jaaroverzichten van alle bankrekeningen per ultimo 2013;
bankafschriften van alle bankrekeningen vanaf de sterfdatum;
bewijsstuk verkoopopbrengst 45-km wagen;
bewijsstukken in verband met huur en de opzegging van het huurcontract;
bewijsstukken in verband met de uitvaart;
overige bewijsstukken met betrekking tot de bezittingen en schulden per sterfdatum;
een machtiging als bedoeld in de dagvaarding om informatie te kunnen opvragen over schenkingen.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] stellen niet in staat te zijn de onder a., c. d. en g. genoemde stukken over te leggen. Met betrekking tot onderdeel f. hebben zij bij memorie van antwoord een aantal gespecificeerde nota’s overgelegd. Onderdeel f. is hiermee afgehandeld. Met betrekking tot de inboedel geldt dat [appellant] is uitgenodigd om deze te bekijken en dat hij bij e-mail van 23 oktober 2014 heeft laten weten daar geen gebruik van te maken en alleen afgifte van zijn jeugdfoto’s te wensen. Daarmee is de kwestie van de inboedel ook afgewikkeld; door [appellant] zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat aan de inboedel een andere waarde dient te worden toegekend dan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben vermeld.
4.7
Als erfgenaam heeft [appellant] recht op inzage en afschrift van de bescheiden die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van zijn erfdeel dan wel legitieme portie. Op zich is het juist dat uit de correspondentie blijkt dat aan [appellant] gelegenheid is geboden tot inzage en het bij die gelegenheid verkrijgen van kopieën en dat hij van dat aanbod geen gebruik heeft gemaakt. Daarmee heeft hij evenwel niet zijn recht verspeeld op het verkrijgen van afschriften van voor dat doel relevante bescheiden. Het is niet aan de overige erfgenamen om te bepalen op welke wijze een erfgenaam afschriften van de door hem gewenste bescheiden, voor zover relevant, kan verkrijgen. Het hof gaat ervan uit dat de opgave van bezittingen en schulden die [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] voorafgaande aan de procedure aan [appellant] hebben verstrekt in ieder geval in zoverre correct is dat het saldo van de nalatenschap op de sterfdatum niet positief is, zeker wanneer ook rekening gehouden wordt met de hogere kosten van uitvaart dan zij aanvankelijk hebben opgegeven. Door [appellant] zijn in ieder geval geen concrete feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel kunnen leiden. Uit de correspondentie blijkt dat het [appellant] vooral te doen is om uitsluitsel te krijgen over de vraag of zijn vader in de vijf jaar voorafgaande aan zijn overlijden aan [geïntimeerde 1] en/of [geïntimeerde 2] giften heeft gedaan die de gebruikelijke giften te boven gaan. Hij hanteert in dit verband een bedrag van € 250,=. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betwisten dat daarvan sprake is geweest, maar dat laat onverlet dat [appellant] er recht op heeft aan de hand van de administratie van zijn vader vast te stellen of dit juist is. Dat betekent echter niet dat hetgeen hij over de nalatenschap naar voren heeft gebracht een veelomvattend onderzoek op kosten van de nalatenschap rechtvaardigt.
4.8
Het hof acht het onder de gegeven omstandigheden aangewezen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de gelegenheid te stellen bij akte de aangiften en aanslagen IB over 2013 en 2014 over te leggen. Uit hun overzicht van bezittingen en schulden per 4 februari 2015, in eerste aanleg overgelegd bij conclusie van antwoord, blijkt dat zij daarover beschikken. Daarnaast dienen zij over te leggen dan wel ter griffie van het hof te deponeren een overzicht van de mutaties op bankrekening [bankrekening] , die op hetzelfde overzicht is vermeld, vanaf 11 september 2009 tot en met de opheffing ervan. [appellant] kan hierop bij antwoordakte reageren. Voor enig ander doel is deze aktewisseling niet bestemd.
4.9
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

5.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 2 mei 2017 voor akte aan de zijde van geïntimeerden met het hiervoor onder 4.8 vermelde doel;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.H.C. Schouten en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 april 2017.
griffier rolraadsheer