ECLI:NL:GHSHE:2018:1200

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
200.187.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in erfrechtelijke kwestie met tussenarresten en bewijslevering

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. van Kooten, heeft het hof verzocht om arrest na eerdere tussenarresten van 4 april 2017, 25 juli 2017 en 12 december 2017. De geïntimeerden, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], vertegenwoordigd door mr. A.B. Noordhof, hebben niet volledig voldaan aan de eisen die in het tussenarrest van 4 april 2017 zijn gesteld. Het hof heeft hen opgedragen om alsnog de ontbrekende stukken, waaronder de aangifte IB over 2013 en rekeningafschriften, te overleggen. De appellant heeft in zijn antwoordakte opgemerkt dat de overgelegde stukken niet volledig zijn, maar het hof heeft geoordeeld dat dit geen gevolgen heeft voor de procedure. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van de appellant, waarbij hij de gelegenheid krijgt om inhoudelijke opmerkingen te maken over de overgelegde stukken. De uitspraak van het hof is gedaan op 20 maart 2018, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt en de zaak naar de rol van 3 april 2018 verwijst voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.324/01
arrest van 20 maart 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 4 april 2017, 25 juli 2017 en 12 december 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank
Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4324340/rolnummer 15/8257 tussen partijen gewezen vonnis van 26 november 2015.

12.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 12 december 2017;
  • de akte van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van 9 januari 2018 met producties;
  • de antwoordakte van [appellant] van 6 februari 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd.

13.De verdere beoordeling

13.1
Bij tussenarrest van 12 december 2017 heeft het hof vastgesteld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] nog steeds niet volledig hebben voldaan aan het tussenarrest van 4 april 2017 doordat in de door hen tot dusver overgelegde stukken ontbreken:
  • de aangifte IB over 2013;
  • de rekeningafschriften per 31 december 2009 en 31 december 2010.
Het hof heeft [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] opgedragen alsnog volledig aan het tussenarrest van 4 april 2017 te voldoen en de zaak daartoe naar de rol verwezen voor akte aan hun zijde.
13.2
Naar aanleiding hiervan hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de volgende stukken overgelegd:
  • blad 001 van het rekeningafschrift van 31 december 2009 van bankrekening [bankrekeningnummer] ;
  • blad 001 en 002 van het rekeningafschrift van 31 december 2010 van bankrekening [bankrekeningnummer] .
Met betrekking tot de aangifte IB over 2013 stellen zij dat zij hier niet over beschikken. Het hof acht deze mededeling bepaald niet afdoende. In het tussenarrest van 4 april 2017 heeft het hof reeds over onder meer deze aangifte overwogen dat uit het overzicht van bezittingen en schulden per 4 februari 2015, in eerste aanleg overgelegd bij conclusie van antwoord, blijkt dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hierover beschikken. Zij lijken te miskennen dat het hierbij niet gaat om een vrijblijvend verzoek maar om een opdracht waaraan zij dienen te voldoen. Dat laatste geldt nog steeds. De nodeloos veroorzaakte proceskosten zullen voor hun rekening komen.
13.3
In zijn antwoordakte merkt [appellant] op dat uit het overgelegde rekeningafschrift van 31 december 2009 blijkt dat dit uit twee bladzijden bestaat terwijl alleen blad 001 is overgelegd. Dat is juist, maar heeft geen consequenties. Het ontgaat het hof waarom [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] van dat rekeningafschrift niet gewoon beide bladzijden overleggen, maar omdat uit de eerste bladzijde blijkt dat alle mutaties daarop zijn vermeld, ziet het hof geen aanleiding voor overlegging van blad 002.
13.4
In zijn antwoordakte verzoekt [appellant] om een schriftelijke ronde om inhoudelijke opmerkingen te maken over de overgelegde stukken en daaraan rechtsgevolgen te verbinden. Het hof neemt aan dat hij hiermee het oog heeft op schriftelijk pleidooi, maar hij vermeldt niet of zijn wederpartij, overeenkomstig het procesreglement, hiermee instemt. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen hierover uitsluitsel te geven en de zaak daarvoor naar de rol verwijzen. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] kunnen hierbij bij antwoordakte reageren. Zij dienen daarbij tevens de ontbrekende aangifte IB over 2013 over te leggen.
13.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

14.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 3 april 2018 voor akte aan de zijde van appellant met het hiervoor onder 13.4 vermelde doel (waarna antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 20 maart 2018.
griffier rolraadsheer