ECLI:NL:GHSHE:2018:3849

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
200.187.324_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in erfrechtelijke procedure met betrekking tot de verstrekking van financiële bescheiden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De appellant, vertegenwoordigd door mr. G.G.J. van Kooten, heeft de zaak aangespannen tegen twee geïntimeerden, die worden bijgestaan door mr. A.B. Noordhof. De procedure is een vervolg op eerdere tussenarresten van het hof, waarin de appellant verzocht om de verstrekking van bepaalde financiële bescheiden die relevant zijn voor de afhandeling van de nalatenschap. De appellant heeft in zijn pleitnota aangegeven dat hij de aangifte inkomstenbelasting over 2013 op 14 juni 2018 heeft ontvangen, maar dat de benodigde documenten van de geïntimeerden nog niet zijn overgelegd. Het hof heeft in eerdere arresten bepaald dat de geïntimeerden verplicht zijn om de ontbrekende aangiften en bankafschriften te overleggen. Tijdens de zitting op 17 juli 2018 is het schriftelijk pleidooi gehouden, waarbij de appellant zijn standpunten heeft toegelicht en de noodzaak van de gevraagde documenten heeft onderbouwd. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerden inmiddels aan enkele van de verzoeken hebben voldaan, maar dat er nog steeds belangrijke documenten ontbreken, waaronder afschriften van een spaarrekening en bewijsstukken met betrekking tot de verkoop van een 45-km wagen. Het hof heeft de geïntimeerden opgedragen om deze bescheiden bij akte in het geding te brengen, zodat de appellant hierop kan reageren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 16 oktober 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.187.324/01
arrest van 18 september 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
verder: [appellant] ,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
tegen:

1.[geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [geïntimeerde 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ,
advocaat: mr. A.B. Noordhof te Eindhoven,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 4 april 2017, 25 juli 2017, 12 december 2017, 20 maart 2018 en 5 juni 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, onder zaaknummer 4324340/rolnummer 15/8257 tussen partijen gewezen vonnis van 26 november 2015.

18.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 5 juni 2018;
- het schriftelijk pleidooi op 17 juli 2018, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
Partijen hebben arrest gevraagd.

19.De verdere beoordeling

19.1
Bij tussenarrest van 5 juni 2018 heeft het hof bepaald dat op 17 juli 2018 schriftelijk pleidooi zal plaatsvinden en heeft het hof [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] opgedragen de ontbrekende aangifte IB over 2013 bij hun pleitnota over te leggen en dit stuk op voorhand, binnen twee weken na dat arrest, aan de wederpartij toe te sturen. Op genoemde datum heeft schriftelijk pleidooi plaatsgevonden. [appellant] heeft in zijn pleitnota vermeld dat hij de aangifte IB over 2013 op 14 juni 2018 heeft ontvangen. Het hof heeft dit stuk niet bij de pleitnota van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aangetroffen.
19.2
De stand van zaken in deze procedure is nu als volgt. Met betrekking tot de door [appellant] gewenste (afschriften van) bescheiden is het hof in het tussenarrest van 4 april 2017 uitgegaan van diens overzicht in de memorie van grieven, met de volgende onderdelen:
de aangiften en aanslagen IB over 2013 en 2014;
jaaroverzichten van alle bankrekeningen per ultimo 2013;
bankafschriften van alle bankrekeningen vanaf de sterfdatum;
bewijsstuk verkoopopbrengst 45-km wagen;
bewijsstukken in verband met huur en de opzegging van het huurcontract;
bewijsstukken in verband met de uitvaart;
overige bewijsstukken met betrekking tot de bezittingen en schulden per sterfdatum;
een machtiging als bedoeld in de dagvaarding om informatie te kunnen opvragen over schenkingen.
Met betrekking tot onderdeel f. heeft het hof vastgesteld dat dit is afgehandeld en dat hetzelfde gold voor de kwestie van de inboedel (r.o. 4.6).
Mede in aanmerking genomen dat een veelomvattend onderzoek op kosten van de nalatenschap niet gerechtvaardigd is te achten (r.o. 4.7), heeft het hof [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de gelegenheid gesteld de aangiften en aanslagen IB over 2013 en 2014 (onderdeel a.) en de mutaties op de enige door hen vermelde bankrekening [bankrekening ] vanaf 11 september 2009 tot en met de opheffing ervan (onderdelen b. en c.) over te leggen. Hieraan is door hen uiteindelijk, na opeenvolgende tussenarresten, voldaan.
Door de overlegging van de afschriften van bankrekening [bankrekening ] is [appellant] bekend geworden met het bestaan van een spaarrekening op naam van de erflater. Dit betreft de rekening [spaarrekening] . Hiervan zijn tot dusver geen afschriften in het geding gebracht. De relevantie van deze rekening is door [appellant] in punt 8 van zijn pleitnota onderbouwd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben een en ander in hun pleitnota niet betwist.
In zijn akte van 30 mei 2017, waar [appellant] in punt 6 van zijn pleitnota naar verwijst, heeft [appellant] laten weten dat voor de onderdelen e. en h. geen verdere informatie nodig is, zodat deze onderdelen zijn afgehandeld. Onderdeel g. heeft [appellant] in die akte gehandhaafd, maar hiervoor heeft hij in de procedure onvoldoende onderbouwing gegeven, zodat dit onderdeel verder geen bespreking behoeft.
19.3
Uit de pleitnota van [appellant] blijkt dat wat hem betreft thans nog twee kwesties aan de orde zijn, namelijk de afschriften van spaarrekening [spaarrekening] en de kwestie van de 45-km wagen (onderdeel d.). Wat deze laatste kwestie betreft heeft hij bij zijn akte van 30 mei 2017 een productie overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat de wagen na het overlijden van de erflater is verkocht en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de opbrengst dienen aan te tonen. Het hof zal hem hierin volgen, aangezien daaruit de waarde ervan ten tijde van het openvallen van de nalatenschap kan worden afgeleid. Wat de spaarrekening betreft, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gehouden zijn de gewenste afschriften te verstrekken en dat hierin geen vermeerdering van eis is te zien aangezien deze rekening reeds begrepen kan worden als deel uitmakend van de onderdelen b. en c. In zijn pleitnota geeft [appellant] de voorkeur aan een eindarrest waarin op verbeurte van een dwangsom wordt uitgesproken de veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot verstrekking van de afschriften vanaf 11 september 2009 tot heden. Hierin volgt het hof [appellant] niet aangezien aldus een nieuwe bron van geschillen kan ontstaan (het verbeuren van dwangsommen). Het hof zal daarom ten aanzien van de spaarrekening op dezelfde manier beslissen als is gedaan bij bankrekening [bankrekening ] . Het hof wijst [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] er, wellicht ten overvloede, op dat zij gehouden zijn aanstonds en niet eerst na nog meer tussenarresten de afschriften over te leggen. Daarmee voorkomen zij ook het verder oplopen van voor hun rekening komende proceskosten.
19.4
Het hof zal [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] opdragen bij akte in het geding te brengen:
  • bescheiden waaruit blijkt wat de opbrengst van de 45-km wagen is geweest en waar die opbrengst naar toe is gegaan;
  • alle afschriften van spaarrekening [spaarrekening] van de erflater vanaf 11 september 2009 tot heden dan wel tot het moment van de eventuele opheffing ervan.
[appellant] zal bij antwoordakte hierop kunnen reageren. Het hof benadrukt dat ook deze aktewisseling niet voor enig ander doel is bestemd.
19.5
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden. Het hof geeft partijen in overweging om op basis van hetgeen tot dusver in de loop van deze procedure is beslist te bezien of alsnog een regeling van het onderhavige geschil bewerkstelligd kan worden.

20.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 16 oktober 2018 voor akte aan de zijde van geïntimeerden met (uitsluitend) het hiervoor onder 19.4 vermelde doel (waarna antwoordakte);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 september 2018.
griffier rolraadsheer