Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
11 juni 2012 tot aan de datum van terugbetaling van het bedrag van de teruggaaf.
2.Feiten
C-565/11, ECLI:EU:C:2013:250, Mariana Irimie, een vergoeding van invorderingsrente in het vooruitzicht gesteld over de periode 11 juni 2012 tot aan de datum van terugbetaling van het bedrag van de teruggaaf.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
2. Heeft belanghebbende recht op rentevergoeding over het volledige bedrag aan teruggaaf van BPM en over het bedrag aan toegekende immateriële schadevergoeding?
belanghebbendehieraan het volgende toegevoegd:
De door de Rechtbank toegekende vergoeding van de kosten van de bezwaarfase van € 244 is akkoord.
Wat wel overblijft is mijn grief over de proceskosten voor de Rechtbank-fase.
Ook de grief over de berekening van de “Irimie-rente” met toepassing van artikel 28c van de IW trek ik in.
Ik stel wel dat rente over de immateriële schadevergoeding en over de volledige teruggaaf van BPM verschuldigd is. Ik weet niet of er een beschikking ter zake van de rentevergoeding is genomen door de ontvanger, in ieder geval niet ten tijde van het doen van uitspraak op bezwaar.
4.Gronden
2 Samenhangende zaken zijn: door een of meer belanghebbenden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen, die door het bestuursorgaan of de bestuursrechter gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig zijn behandeld, waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onder a, is verleend door dezelfde persoon dan wel door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.”
3.3. Het tegen dit oordeel gerichte middel slaagt. De verplichting tot betaling van een vergoeding ter zake van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt vastgesteld bij uitspraak, waarbij tevens de omvang van de vergoeding wordt vastgesteld. Omwille van de praktische uitvoerbaarheid moet ervan worden uitgegaan dat de uiterste datum waarop deze betaling moet plaatsvinden is gelegen vier weken na de datum waarop de uitspraak waarin de veroordeling is opgenomen in het openbaar is gedaan, en dat de wettelijke rente eerst gaat lopen de dag na die uiterste datum (vgl. CBb 29 november 2013, nr. 10/1301, ECLI:NL:CBB:2013:257, en CRvB 30 januari 2014, nr. 13/2399, ECLI:NL:CRVB:2014:296). Dit uitgangspunt geldt ook indien deze verplichting is neergelegd in een uitspraak waartegen een rechtsmiddel kan worden aangewend en evenzeer wanneer de werking van de desbetreffende uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van het rechtsmiddel is verstreken of, indien dat rechtsmiddel is ingesteld, daarop is beslist.
.Van een dergelijke ontoelaatbare positieverslechtering is in dit geval geen sprake.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van immateriële schade van € 2.000 vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de openbaarmaking van de uitspraak van de Rechtbank op 26 mei 2016 tot aan de dag van algehele voldoening, en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van de bezwaarfase, het geding bij de Rechtbank en het Hof, aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op, in totaal,