ECLI:NL:GHSHE:2016:5275

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 november 2016
Publicatiedatum
24 november 2016
Zaaknummer
15/01032
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk werd verklaard. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak en de bijbehorende onroerendezaakbelasting (OZB). De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 207.000, maar tijdens de zitting bij de Rechtbank op 23 juni 2015 zou er een compromis zijn bereikt over een lagere waarde van € 200.000. Belanghebbende betwist echter dat er overeenstemming is bereikt over de proceskostenvergoeding, wat leidde tot de niet-ontvankelijkverklaring van zijn beroep. In hoger beroep stelt het Hof vast dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen procesbelang meer was, omdat er wel degelijk een geschil bestond over de proceskostenvergoeding. Het Hof oordeelt dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en dat de waarde van de onroerende zaak moet worden vastgesteld op € 200.000. Tevens wordt de Heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en griffierechten van belanghebbende. Het Hof benadrukt het belang van een correcte weergave van het procesverloop in de uitspraak van de Rechtbank, en neemt de zorgen van belanghebbende over de gang van zaken ter harte.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/01032
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 26 juni 2015, nummer SHE 15/284, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Geldrop-Mierlo,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te melden beschikking en aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 43 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak), per peildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 207.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag met de beschikking in één geschrift is verenigd. Na tegen voormeld in één geschrift vervatte beschikking en aanslag gemaakte bezwaren heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 15 januari 2015 de waarde van de onroerende zaak, alsmede de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 2 september 2016 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn beide partijen, met telefonisch bericht, niet verschenen.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Aan belanghebbende is de onder 1.1 vermelde beschikking gezonden waarbij de waarde van de onroerende zaak is vastgesteld op € 207.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag bekend gemaakt. Na tegen de beschikking en de aanslag gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag gehandhaafd.
2.2.
De zaak is op de zitting van de Rechtbank van 23 juni 2015 behandeld. Niet in geschil is dat op die zitting partijen tot overeenstemming zijn gekomen in die zin dat de waarde wordt verminderd tot € 200.000.
2.3.
De Rechtbank heeft op 26 juni 2015 uitspraak gedaan. Hij heeft met betrekking tot het bereikte compromis ter zitting overwogen:
‘1. Ter zitting zijn partijen bij wijze van compromis overeengekomen dat de waarde per waardepeildatum 1 januari 2013 voor het kalenderjaar 2014 € 200.000 bedraagt.
Tevens zijn partijen overeengekomen dat verweerder de door eiser gemaakte kosten in bezwaar en beroep alsmede de door hem gemaakte taxatiekosten vergoedt tot een bedrag van in totaal
€ 1468,-, bestaande uit kosten bezwaarfase van € 488,- (1 punt voor het indienen van het (aanvullend) bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, waarde per punt € 244 en wegingsfactor 1) en kosten beroepsfase van € 980,- (1 punt voor het (aanvullend) beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 490,- en wegingsfactor 1).
Tevens vergoedt verweerder de kosten die eiser heeft gemaakt voor het opstellen van een taxatierapport, vastgesteld op € 200,- (op basis van 4 uur à € 50,- per uur).
Tenslotte vergoedt verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,-.
en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat
‘(…) er geen geschil tussen partijen meer resteert heeft eiser geen procesbelang bij een rechterlijke oordeel van de bestreden uitspraak (vergelijk de arresten van de Hoge Raad van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, en van 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045).’
2.4.
In het hoger beroepschrift van 3 augustus 2015 schrijft belanghebbende, voor zover te dezen van belang, het volgende:
‘2. Daarnaast is de omschrijving van het procesverloop echt onjuist. Hier ben ik erg
verbolgen over. Ik heb ter zitting meermaals aangegeven dat ik een uitspraak op
beroep wenste inzake de proceskostenvergoeding en er is geen (!!) overeenstemming
daarover bereikt. De rechter was wat geïrriteerd met mij dat ik dat wilde en we
hebben daar wat over heen en weet gediscussieerd waarom ik dat wilde. Om dan toch
op te schrijven alsof er overeenstemming bereikt is lijkt bijna op moedwillig jokken. Ik wil wederom bij uw Hof er op aandringen deze gang van zaken bij de rechtbank
bespreekbaar te maken. Dit is namelijk niet de eerste keer dat zoiets gebeurd.
3. Lang verhaal kort: Er is geen overeenstemming bereikt over de
proceskostenvergoeding en in de toekenning daarvan vergeet de rechtbank de btw-
component van het taxatierapport
à€ 42,-.’.
2.5.
Bij brief van 21 juli 2015 heeft de Heffingsambtenaar (in overleg met de gemachtigde) de Rechtbank verzocht om herstel van de uitspraak van 26 juni 2015. Voor zover hier van belang heeft de Heffingsambtenaar in deze brief aangevoerd:
‘Dit verzoek is gelegen in het feit dat de uitspraak geen correcte weergave is van het verloop van de procedure, met name hetgeen aan de orde is gekomen tijdens de mondelinge behandeling op 23 juni 2015. Tijdens die zitting is door eisers gemachtigde nadrukkelijk gevraagd uitspraak te doen over de proceskostenvergoeding, dit ingegeven door eerdere ervaringen in uitspraken omtrent proceskostenvergoedingen.
Tijdens de ziting is nadrukkelijk gesproken over (incidentele) fouten bij het toekennen van een dergelijke vergoeding. Het bevreemdt mij daarom ten zeerste te moeten constateren dat in het stuk over de proceskostenvergoeding de rechtbank vergeten is de te vergoeden BTW over het taxatierapport te vermelden.
Over deze uitspraak is contact geweest met eisers gemachtigde, dhr. [A] . Ook aan die zijde is verwondering over de uitspraak. Gemachtigde heeft laten doorschemeren hoger beroep te willen aantekenen, wat tot gevolg zal hebben dat de gemeente Geldrop-Mierlo met onkosten wordt geconfronteerd terwijl de fout bij de rechtbank ligt.’
2.6.
Naar aanleiding van de onder 2.5 genoemde brief heeft de Rechtbank in de rectificatie-uitspraak van 29 september 2015 vastgesteld ‘dat in de overwegingen van de uitspraak [Hof: van 26 juni 2015] ten onrechte niet is opgenomen dat partijen zijn overeengekomen dat verweerder de door eiser verschuldigde BTW over het taxatierapport zal vergoeden’, hetgeen de Rechtbank heeft beschouwd als een kennelijke misslag die zich leent voor rectificatie. In de rectificatie uitspraak heeft de Rechtbank de uitspraak aldus verbeterd dat aan de zin ‘Tevens vergoedt verweerder de kosten die eiser heeft gemaakt voor het opstellen van een taxatierapport, vastgesteld op € 200,- (op basis van 4 uur à € 50,- per uur).’ wordt toegevoegd: te vermeerderen met de door eiser verschuldigde BTW voor het uitbrengen van dat taxatierapport.
2.7.
In zijn nadere motivering van het hoger beroep van 2 oktober 2015 schrijft belanghebbende over de onder 2.6 bedoelde rectificatie-uitspraak, voor zover te dezen van belang, het volgende:
‘In de procedure namens [belanghebbende] heeft de rechtbank een gerectificeerde uitspraak gedaan. U treft deze aan als bijlage 1. Ik heb voor u als bijlage 2 de laatste pagina van het hoorverslag ter zitting bijgevoegd. Ik word geen wijs uit dat verslag omdat ik het handschrift niet kan ontcijferen. Gelukkig zie ik op de laatste pagina bevestigd worden wat ik al in mijn hoger beroepschrift schreef, namelijk dat ik het beroep niet heb ingetrokken en dat er geen overeenstemming bereikt was over de proceskostenvergoeding en dat ik daarover een uitspraak op beroep wilde hebben. Ik heb toen gesteld en zal het wederom herhalen dat ik mij voor de proceskostenvergoeding aansluit bij de richtlijn van de rechtbank en gerechtshoven en dat ik graag wil dat ze dienovereenkomstig uitspraak doen.
Ik word ongelooflijk droevig als ik in de gerectificeerde uitspraak wederom lees dat er overeenstemming bereikt is over de pkv. Dat was echt niet zo en dat blijkt ook uit het procesverbaal.
(…) U kunt uitspraak doen zonder zitting. Evengoed wil ik wel een uitspraak hebben omdat overduidelijk blijkt dat de rechtbank willens en wetens een andere zaken in de uitspraak opschrijft dan dat er ter zitting te berde gebracht zijn. (…) Ik doe daarom een klemmend beroep op u als gerechtshof om op die gang van zaken te reageren en (op wat voor manier dan ook) daar met de rechtbank over in discussie te gaan. Uw overwegingen over die gang van zaken zie ik graag in de uitspraak terug. (…)’.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vraag:
Heeft de Rechtbank bij de in hoger beroep bestreden uitspraak het door belanghebbende ingestelde beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard?
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de Heffingsambtenaar, tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde tot € 200.000 en dienovereenkomstige vermindering van de aanslag en tot een tegemoetkoming in de kosten van bezwaar, van het beroep en van het hoger beroep. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, zoals deze dient te worden gelezen na de voornoemde rectificatie uitspraak.

4.Overwegingen

Vooraf (en ambtshalve)
4.1.
Op 29 september 2015 heeft de Rechtbank ter verbetering van zijn op 26 juni 2015 gedane uitspraak een zogenoemde hersteluitspraak gedaan, waarbij in de overwegingen de proceskostenvergoeding is verhoogd met de BTW over het in opdracht van belanghebbende uitgebrachte taxatierapport. Aan de voet van de hersteluitspraak is vermeld dat tegen die hersteluitspraak binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep kan worden ingesteld bij het Hof.
4.2.
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de hersteluitspraak.
4.3.
In het belastingrecht bestaat, anders dan in het civiele recht (artikel 31 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) geen wettelijke regeling voor hersteluitspraken. De belastingkamer van de Hoge Raad heeft voor fouten in een uitspraak, waarvan voor derden op het eerste gezicht duidelijk is dat en welke fout is gemaakt en welke fout eenvoudig kan worden hersteld, toegestaan bij hersteluitspraak de fout te herstellen (vgl. Hoge Raad 4 maart 2005, 39 561, ECLI:NL:HR:2005:AS8612).
4.4.
Anders dan de Rechtbank in de hersteluitspraak vermeldt, staat tegen een hersteluitspraak geen rechtsmiddel open (zie Hoge Raad 6 december 2013, 12/00442, ECLI:NL:HR:2013:1449). Mitsdien kan de hersteluitspraak slechts zijdelings in het hoger beroep tegen de bestreden uitspraak worden betrokken (vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 5 februari 2016, 14/00712, ECLI:NL:GHSHE:2016:371).
4.5.
Belanghebbende heeft in zijn onder 2.7 vermelde nadere motivering van het hoger beroep onder meer het volgende opgemerkt:
‘Ik word ongelooflijk droevig als ik in de gerectificeerde uitspraak wederom lees dat er overeenstemming bereikt is over de pkv. Dat was echt niet zo en dat blijkt ook uit het procesverbaal.’
4.6.
Gelet op hetgeen is geciteerd onder 4.5 ziet het Hof zich voor de vraag gesteld of de uitspraak van de Rechtbank van 26 juni 2015 – ook na de rectificatie uitspraak van 29 september 2015 – nog steeds onjuist is, omdat daarin ten onrechte zou zijn vermeld dat partijen overeenstemming zouden hebben bereikt over de proceskosten. Voor hetgeen ter zitting is voorgevallen is het proces-verbaal daarvan voor het Hof de enige kenbron. Aldus overweegt het Hof vooraf verder als volgt.
Onjuist proces-verbaal van de Rechtbank
4.7.
Tot de stukken van het geding behoort een afschrift van het ‘voorblad proces-verbaal’ met aangehecht de niet-gecorrigeerde handgeschreven zittingsaantekeningen van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank. Op het laatste blad van de handgeschreven aantekeningen staat, voor zover te dezen van belang, het volgende:

4.8.
Belanghebbende betwist in hoger beroep het door de Rechtbank in zijn uitspraak geschetste procesverloop. Hij heeft, naar hij stelt, bij de Rechtbank aangegeven dat hij een uitspraak van de rechter wenst inzake de proceskostenvergoeding en er is geen overeenstemming bereikt over deze vergoeding. De wederpartij, de Heffingsambtenaar, is het hiermee eens.
4.9.
Artikel 8:61 van de Awb bepaalt voor zover hier van belang
‘2. De griffier houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.
3. De griffier maakt van de zitting een proces-verbaal op:
(…)
b. op verzoek van de hogerberoepsrechter (…).
4. (…)
5. Het houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen.’:
4.10.
Van het verhandelde ter zitting moet aantekening worden gehouden door de griffier. De tijdens de zitting door de griffier gemaakte aantekeningen dienen als geheugensteun voor de rechter en vormen geen proces-verbaal. In de gevallen genoemd in het derde lid maakt de griffier naast het maken van eigen aantekeningen tevens een proces-verbaal op. In dit geval heeft het Hof bij brief van 27 augustus 2015 de Rechtbank verzocht om een proces-verbaal van het onderzoek ter zitting. Het proces-verbaal van een zitting is naast de uitspraak en de stukken van het geding de enige kenbron van hetgeen ter zitting is voorgevallen. Voor de hogerberoepsrechter is het proces-verbaal dan ook van groot belang. Een partij kan in beginsel niet met succes bij een hogere rechter klagen over de vastlegging in het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting (HR 11 april 2014, 12/02808, ECLI:NL:HR:2014:838).
4.11.
Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat de aantekeningen van de griffier, zoals deze zijn weergegeven onder 4.7, een proces-verbaal vormen als bedoeld in artikel 8:61, lid 3, reeds omdat het duidelijk (klad)aantekeningen van de griffier zijn (als bedoeld in artikel 8:61, lid 2, van de Awb). Maar ook door de onleesbaarheid van de kladaantekeningen, de onduidelijke weergave, ten dele het directe gevolg van de gebruikte afkortingen, en het ontbreken van de context waarin een en ander is gezegd kan het Hof niet (precies) vaststellen wat tijdens de zitting is besproken, zodat (ook) het ‘voorblad proces-verbaal’ met aangehecht de vorenbedoelde niet-gecorrigeerde handgeschreven zittingsaantekeningen van het verhandelde ter zitting bij de Rechtbank geen proces-verbaal van de zitting vormt als bedoeld in artikel 8;61, lid 3, van de Awb (vergelijk Hof Arnhem, 11/00612, ECLI:NL:GHARN:2012:BW6273, V-N 2012/41.6).
4.12.
Nu het Hof van oordeel is, dat het door de Rechtbank ingezonden ‘voorblad proces-verbaal’ met aangehecht de niet-gecorrigeerde handgeschreven zittingsaantekeningen van de griffier geen proces-verbaal is, zal het Hof partijen volgen in hun verklaring dat tijdens het onderzoek ter zitting belanghebbende uitdrukkelijk gevraagd heeft om een oordeel over de proceskostenvergoeding en verbindt het Hof daaraan de conclusie dat de uitspraak van de Rechtbank – ook na rectificatie – onjuist is in zoverre daarin is opgeschreven dat partijen wel overeenstemming zouden hebben bereikt over (de hoogte van) de kosten van bezwaar en de proceskostenvergoeding. (Vgl. Hof ’s-Hertogenbosch 3 april 2014, 13/00711, ECLI:NL:GHSHE:2014:953.)
4.13.
De bestreden uitspraak is bovendien onjuist omdat de vastgestelde tegemoetkoming voor de proceskosten te laag is vastgesteld, waarbij het Hof, zoals overwogen, de hersteluitspraak buiten beschouwing moet laten. Reeds op grond van het vorenoverwogene moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd.
Ten aanzien van het geschil
4.14.
In hoger beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de Rechtbank ten onrechte heeft beslist dat het beroep niet-ontvankelijk is. Ter zitting is een compromis bereikt over de WOZ-waarde en de omstandigheid dat eerst ter zitting een compromis is bereikt, maakt aldus belanghebbende dat het beroep niet niet-ontvankelijk is maar gegrond. Voorts voert belanghebbende aan dat de omschrijving van het procesverloop onjuist is en dat er geen overeenstemming over de proceskosten is bereikt; hij wilde juist een uitspraak van de Rechtbank inzake de vergoeding van proceskosten.
4.15.
In zijn verweerschrift in hoger beroep stelt de Heffingsambtenaar zich op het standpunt dat er een compromis is bereikt over de vastgestelde waarde. Voor wat betreft de proceskostenvergoeding is tijdens de zitting aangegeven dat hij, Heffingsambtenaar, instemt met een vergoeding conform het besluit proceskostenvergoeding, hetgeen ook blijkt uit de aantekeningen van de behandeling. Op de vraag, tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank, of de gemachtigde het beroepschrift daarmee intrekt heeft volgens de Heffingsambtenaar deze daarop aangegeven liever een uitspraak te ontvangen vanwege eerdere ervaringen in andere procedures waarbij fouten werden gemaakt in de toekenning van de kostenvergoeding. Bij die gelegenheid heeft hij, aldus nog steeds de Heffingsambtenaar, aangegeven dat indien er onverhoopt toch een fout zou worden gemaakt in de toekenning van de kostenvergoeding gemachtigde met de gemeente contact kan opnemen zodat toch het juiste bedrag uitbetaald kan worden.
4.16.
Zoals overwogen onder 4.12 zal het Hof partijen volgen in hun opvatting dat de uitspraak van de Rechtbank onjuist is in zoverre daarin is opgeschreven dat partijen wel overeenstemming zouden hebben bereikt over (de hoogte van) de kosten van bezwaar en de proceskostenvergoeding.
4.17.
De Rechtbank heeft uit de arresten van de Hoge Raad van 3 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO5988, en van 10 augustus 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4045, afgeleid dat er door het bereiken van een compromis ter zitting geen geschil tussen partijen meer resteert, zodat belanghebbende geen procesbelang bij een rechterlijk oordeel over de uitspraak op bezwaar heeft.
4.18.
Naar het oordeel van het Hof miskent de Rechtbank de strekking van de in 4.17 genoemde arresten van de Hoge Raad. Het ging in die arresten om zaken waar het belang was komen te ontvallen, omdat de inspecteur geheel tegemoet was gekomen aan belanghebbendes klachten in cassatie. In het onderhavige geval kan niet worden geschreven dat de Heffingsambtenaar geheel tegemoet is gekomen aan het standpunt van belanghebbende, nu partijen een compromis hebben gesloten en de Heffingsambtenaar aldus slechts gedeeltelijk, en niet geheel, aan belanghebbendes standpunt tegemoet is gekomen. Bovendien had belanghebbende, gelet op het vorenoverwogene, nog uitdrukkelijk het belang dat werd beslist over de kosten van bezwaar en de proceskosten (HR 11 april 2014, 13/01903, ECLI:NL:HR:2014:878). De Rechtbank heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de Rechtbank moet ook om deze reden worden vernietigd.
Slotsom
4.19.
Uit al het vorenoverwogene volgt, dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd.
4.20.
De onder 2.4 en 2.5 geciteerde hartenkreet van belanghebbende om over de gang van zaken bij de Rechtbank met de Rechtbank in discussie te gaan, neemt het Hof zeker ter harte. Het Hof neemt dit punt mee in het periodiek organisatorisch overleg tussen rechtbanken en het Hof in het ressort. In dit overleg wordt onder meer in algemene zin gesproken over de be- en afhandeling van zaken door een rechtbank. Over individuele zaken en uitspraken kan niet worden gesproken. Overigens zendt het Hof altijd een afschrift van de hofuitspraak aan de betreffende rechtbank.
Ten aanzien van het griffierecht
4.21.
Nu de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar worden vernietigd, dient aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 123 te worden vergoed.
4.22.
Het Hof zal op de voet van artikel 8:74, lid 1, van de Awb bepalen dat het ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht door de Heffingsambtenaar dient te worden vergoed.
4.23.
Omdat de Rechtbank fouten heeft gemaakt en belanghebbende daardoor genoodzaakt is geweest hoger beroep in te dienen, zal het Hof op de voet van artikel 8:114, lid 1, van de Awb bepalen dat het ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht door de griffier zal worden vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.24.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 246 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 492.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 992 vermeerderd met een tegemoetkoming in de kosten van taxatie verhoogd met omzetbelasting: € 200 + € 42 (omzetbelasting) = € 242, derhalve in totaal: € 1.234.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het hoger beroep bij Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punten) x € 496 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 496.
4.25.
Het Hof heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de Heffingsambtenaar opgemerkt
‘Indien het Hof van mening is dat gemachtigde ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in beroep, verzoek ik u de gemeente niet te veroordelen tot vergoeden van de proceskosten van dit hoger beroep. Immers, gemachtigde heeft meerdere malen de toezegging van gemeentewege gekregen dat de btw over het taxatierapport ook vergoed wordt. Daarnaast kan het niet zo zijn dat de gemeente, die er alles aan gedaan heeft de juiste proceskostenvergoeding uit te betalen, wordt geconfronteerd met extra kosten alleen omdat de in de uitspraak van de Rechtbank een fout is gemaakt.’
4.26.
Het Hof onderschrijft dat de Heffingsambtenaar nu in hoger beroep wordt geconfronteerd met kosten die zijn ontstaan door fouten van de Rechtbank, maar kan gelet op het bepaalde in art. 8:75 van de Awb desondanks niet anders dan de Heffingsambtenaar veroordelen in de kosten die belanghebbende in redelijkheid in hoger beroep heeft moeten maken. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende om zijn rechten veilig te stellen hoger beroep heeft moeten instellen en dat dus de hiermee gemoeide kosten redelijk zijn (vgl. Hoge Raad 26 maart 2010, 09/01089, ECLI:NL:HR:2010:BL8875).
4.27.
Voor zover het verzoek van de Heffingsambtenaar moet worden opgevat als een verzoek om vergoeding van door de Rechtbank veroorzaakte schade overweegt het Hof als volgt. Voor lokale overheden geldt met ingang van 1 januari 2013 artikel 8:88 van de Awb. Het eerste lid van dit artikel bepaalt
‘1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. (…)’
4.28.
De bestreden uitspraak van de Rechtbank is niet een (onrechtmatig) besluit als bedoeld in artikel 1:3, lid 1, van de Awb, zodat reeds daarom vergoeding van schade veroorzaakt door de Rechtbank niet mogelijk is. Ook is de Rechtbank niet aan te merken als een bestuursorgaan (artikel 1:1, lid 2, aanhef, onderdeel c van de Awb). Maar zelfs indien artikel 8:73 van de Awb nog wel van toepassing was geweest dan is al met ingang van 1 juli 2009 in dit artikel bepaald dat het moet gaan om een veroordeling van een bestuursorgaan. Tot genoemde datum was bepaald dat de belastingrechter de door hem aangewezen rechtspersoon kon veroordelen tot vergoeding van de schade die een partij lijdt.
4.29.
Het staat de Heffingsambtenaar (wel) vrij op grond van het civiele recht een vordering tot aansprakelijkstelling van de Staat (Minister van Veiligheid en Justitie) voor door de Rechtbank veroorzaakte eventuele schade in te stellen.
Slot
4.30.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen moet worden beslist als hierna vermeld.

5.De beslissing

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigtde uitspraken van de Heffingsambtenaar,
  • bepaaltdat de vastgestelde waarde van de onroerende zaak wordt verminderd tot € 200.000 en dat de aanslag onroerende zaakbelastingen dienovereenkomstig wordt verminderd,
  • gelastdat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 vergoedt,
  • gelastdat de griffier van het Hof aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 123 vergoedt, en
  • veroordeeltde Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming van de kosten van het bezwaar, van het geding bij de Rechtbank en van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op (in totaal) € 2.222.
Aldus gedaan op 24 november 2016 door P. Fortuin, voorzitter, M. Harthoorn en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.