Met zijn tweede grief komt [appellant] op tegen een tweetal passages uit de tweede alinea van rechtsoverweging 4.3 van het beroepen vonnis, waarin de kantonrechter kort en in zijn algemeenheid de wettelijke regeling en de jurisprudentie omtrent de stelplicht en de bewijslast ter zake van het causale verband tussen de door de werknemer geleden schade en diens werkzaamheden uiteenzet. Volgens [appellant] is deze uiteenzetting niet geheel juist, al past de kantonrechter in zijn visie vervolgens wel het juiste criterium toe.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] bij de bespreking van deze grief eveneens onvoldoende belang, aangezien [appellant] de conclusies die de kantonrechter op basis van (onder meer) die overweging trekt, namelijk dat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist vaststaat dat [appellant] lijdt aan OPS/CTE, dat [appellant] gedurende zijn arbeidsleven bij CPS ten minste voor de periode tot 2002 blootgesteld is geweest aan gevaarlijke stoffen in de vorm van (vluchtige) oplosmiddelen en dat blootstelling aan oplosmiddelen kan leiden tot OPS/CTE, niet bestrijdt. Zelfs al zou de grief slagen, dan kan zij dus niet leiden tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van het beroepen vonnis.
4.9.3.Het hof stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat CPS gedurende het gehele dienstverband van [appellant] van 1989 tot medio 2007 op grond van de wet en de daarop gebaseerde regelgeving op het terrein van de arbeidsomstandigheden, zoals die destijds golden, gehouden was om doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat werknemers in de uitoefening van hun werkzaamheden werden blootgesteld aan stoffen die schade konden toebrengen aan hun gezondheid. Het hof stelt verder vast, dat tussen partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken vaststaat, dat CPS in dit kader een groot aantal maatregelen heeft genomen. Zo voerde CPS een duidelijk arbobeleid, legde zij dit beleid jaarlijks vast in per afdeling opgestelde risico-inventarisaties en -evaluaties (hierna: RI&E's), actieplannen, plannen van aanpak en arbo-jaarverslagen, verrichtte zij tweemaal per jaar en later tweejaarlijks metingen om vast te stellen of haar werknemers werden blootgesteld aan bovenmatig hoge concentraties oplosmiddelen en vluchtige stoffen en gaf zij haar werknemers regelmatig voorlichting op het gebied van veiligheid.
Echter, zoals ook [appellant] heeft aangevoerd, blijkt uit verschillende, door CPS zelf in het geding gebrachte stukken, waarvan CPS de inhoud niet heeft weersproken, dat er her en der lacunes in het beschermingssysteem zaten, zodat CPS op enkele onderdelen mogelijk toch tekort is geschoten in haar zorgplicht jegens haar werknemers, in het bijzonder op het punt van de afzuiging en de ventilatie in de hal waar [appellant] werkzaam was en het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen, alsmede op het punt van het geven van (specifieke) instructies en het houden van toezicht in dit verband.
In de RI&E van 1993 (prod. 57 akte houdende producties) is onder het kopje 'Module: Gassen, dampen en stof' vermeld: 'Er komen concentraties oplosmiddelendamp vrij op de arbeidsplaats'. In de jaren daarna bleef dit een probleem. In de RI&E van september 1995 (prod. 58a akte houdende producties) is onder het kopje '5. Gassen, dampen, stof' op pagina 7 onder meer als knelpunt opgenomen 'Onvoldoende gebruik van afzuiging' en als opmerking: 'Verhoging opname oplosmiddeldamp in lichaam (…)'. Het bijbehorende advies luidde: 'Afzuiging consequent gebruiken (…)'. Op pagina 14 staat voorts: 'Afzuigsysteem wordt niet altijd consequent gebruikt'.
In de RI&E van 1996 (prod. 59 akte houdende producties) is onder hetzelfde kopje vermeld: 'Voorste taplijn is (nog) niet aangesloten op het nieuwe centrale afzuigsysteem.' Als opmerking is hierbij vermeld: 'Kans op opname stoffen via ademhaling'.
In 2005 werkte de afzuiging kennelijk nog steeds niet naar behoren. In de RI&E van 2005 (prod. 61 akte houdende producties) is namelijk onder meer als zwak punt opgenomen op pagina 19: 'De afsluitkleppen in de slangen in het afzuigsysteem staan onnodig open en/of zijn op een enkele plaats afwezig. Verlies van rendement op plaatsen waar afzuiging nodig is. Kans op opname stoffen via de ademhaling.' Als advies over aanpak is hierbij genoteerd: 'Kleppen sluiten van slang die niet hoeven af te zuigen. Elders dan meer rendement. Afsluitklep plaatsen op punten waar deze ontbreekt. Instructie geven, toezicht houden.'
In de RI&E van 1993 (prod. 57 akte houdende producties) staat onder 'Module: Klimaat': 'Door een groot deel van de werknemers wordt geklaagd over de ventilatie van de afdeling (vooral in de zomerperiode). Nader onderzoek zal noodzakelijk zijn (zie tevens module Gassen, dampen en stof).'
Ook dit bleef in de daaropvolgende jaren een probleem. In de RI&E van mei 1995 (prod. 58b akte houdende producties) is onder het kopje '4. Klimaat' als knelpunt onder andere vermeld: 'Ventilatie waarschijnlijk ontoereikend (veel klachten) en als opmerking: '(…) verhoogde blootstelling'. Het advies van aanpak luidde: 'Ventilatie verbeteren'.
Onder het kopje '5. Gassen, dampen, stof' komt dit ook terug. Daar valt te lezen: 'Ruimtelijke ventilatie (…) laat duidelijk te wensen over' en als advies over aanpak: 'Ventilatie (…) verbeteren'.
In de RI&E van september 1995 (prod. 58a akte houdende producties) komt dit probleem opnieuw ter sprake. Onder het kopje '4. Klimaat' is als knelpunt opgenomen: 'Ventilatie waarschijnlijk ontoereikend (klachten), (wel afzuiging, geen gecontroleerde luchttoevoer'. Als opmerking is hierbij vermeld: 'Mogelijke verhoging concentratie oplosmiddelen damp in ademhalingszone' en als advies over aanpak: 'Zorg dragen voor gecontroleerde luchttoevoer van verse lucht'.
In de RI&E van 1996 (prod. 59 akte houdende producties) is hierover het volgende opgegeven onder het kopje '4. Klimaat': 'Onvoldoende ventilatie (wel afzuiging, maar geen (gecontroleerde) luchttoevoer). Bediening ramen (achter) geblokkeerd door dozen'. Als opmerking is hierbij vermeld: ' 's Zomers klachten/hinder' en als advies over aanpak: 'Ramen aan wegzijde vroegtijdig opendraaien bij warm weer. Bediening ramen (achter) toegankelijk maken. Zorgdragen voor gecontroleerde luchttoevoer (zomer/winter).'
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's of p.b.m.)
In de brief van de Bedrijfsgezondheidsdienst Friesland van 28 december 1992 (prod. 56 akte houdende producties) is onder het kopje 'Vulafdeling', bij de factor '6. Chemische stoffen' ingevuld: 'Gebruik p.b.m. nee'.
In de RI&E van mei 1995 (prod. 58b akte houdende producties) is onder het kopje 'Alg. voorzieningen' onder meer vermeld: 'PBM's worden niet altijd consequent gedragen', met als opmerking: 'Opname oplosmiddelen lichaam, irritatie ogen en luchtwegen, kans op aandoeningen zenuwstelsel' en als advies over aanpak: 'Noodzakelijke PBM's consequent dragen'. Onder het kopje '5. Gassen, dampen, stof' komt dit ook terug. Hier is onder andere als knelpunt omschreven: 'Niet iedereen draagt adembescherming bij het reinigen van de tanks met oplosmiddel', met als opmerking: 'Kans op opname van relatief hoge concentraties oplosmiddel bij onvoldoende gebruik adembescherming, irritatie ogen en luchtwegen, kans op aandoeningen van het zenuwstelsel' en als advies over aanpak: 'Bij reinigen tanks consequent adembescherming dragen (bedrijfsvoorschrift).
In de RI&E van september 1995 (prod. 58a akte houdende producties) is dit onder het kopje '1. Alg. voorzieningen' ook als knelpunt opgenomen: 'PBM's worden niet altijd consequent gedragen (handschoenen, adembescherming, chemicaliënbril), met als opmerking: 'Verhoogde kans op opname stoffen in lichaam door huid en via ademhaling. Kans op oogletsel door spatten' en als advies over aanpak: 'D.m.v. voorlichting werknemers wijzen op noodzaak van deze PBM's'.
In de RI&E van 1996 is onder het kopje '5. Gassen, dampen, stof' onder andere als knelpunt gesignaleerd: 'Huidcontact met verf blijft mogelijk', met als opmerking: 'Bij huidcontact opname via de huid mogelijk' en als plan van aanpak: 'Bij mogelijk huidcontact handschoenen dragen'.
De RI&E van 2003 (prod. 60 akte houdende producties) houdt onder meer het volgende in onder het kopje 'Algemene voorzieningen': 'Zwakke punten: (…) De noodzakelijke persoonlijke beschermings-middelen worden niet altijd consequent gedragen. Kans op gezondheidsrisico's, kans op claims' en als advies over aanpak: 'Voorlichting, instructie geven, dit periodiek herhalen. Indien nodig sanctiebeleid invoeren'.
De RI&E van 2005 (prod. 61 akte houdende producties) vermeldt hierover op pagina 9, onder het kopje '8. Persoonlijke beschermingsmiddelen': '(…) de noodzakelijke PBM's worden verstrekt maar echter niet door een ieder consequent gedragen.' met als advies over aanpak: 'Voorlichting/Instructie geven. Toezicht houden. (…)'
Op pagina 19 van dezelfde RI&E wordt opgemerkt: 'Bij werkzaamheden met terpentine gedragen pasta's wordt adembescherming niet consequent gedragen. Kans op opname oplos-middelen in lichaam door inademing'. Het bijbehorende advies over aanpak luidt: 'Bij reiniging kuipen met kwast en overig werkzaamheden waarbij blootstelling mogelijk is en niet adequaat de damp kan worden afgezogen dient adequate adembescherming (koolstoffilter) te worden gedragen. Voorlichting en instructie geven. Toezicht houden.'
De hierboven weergegeven constateringen uit de RI&E's met betrekking tot de afzuiging, de ventilatie en de persoonlijke beschermingsmiddelen vinden bevestiging in de door [appellant] overgelegde en door CPS niet weersproken schriftelijke verklaringen van oud-collega's van [appellant], [oud collega 1.] en [oud collega 2.] (prod. 4 en 5 cvd).
Gelet op de hiervoor geconstateerde tekortkomingen, die zich blijkens de aangehaalde RI&E's gedurende meerdere jaren hebben voorgedaan, staat naar het oordeel van het hof als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken vast dat CPS niet steeds en consequent al die maatregelen heeft genomen en al die aanwijzingen heeft gegeven die redelijkerwijs nodig waren om gezondheidsschade als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen in de vorm van (vluchtige) oplosmiddelen, zoals [appellant] die heeft opgelopen, te voorkomen. CPS heeft weliswaar betoogd, dat uit de door haar tweemaal per jaar en later tweejaarlijks verrichte metingen telkens bleek dat de concentraties oplosmiddelen en vluchtige stoffen waaraan haar werknemers werden blootgesteld onder de geldende MAC-waarden lagen, maar dit kan niet de conclusie rechtvaardigen dat CPS heeft voldaan aan haar zorgverplichting. Het hof overweegt daarbij, dat de MAC-waarden niet per definitie de gewenste gezondheidsbescherming aangeven. Dat is alleen het geval indien de MAC-waarde gelijk is aan de gezondheidskundige waarde in het licht van de kennis die beschikbaar is op het moment van de vaststelling. Wanneer in een werksituatie onder MAC-waarde wordt gewerkt, betekent dat derhalve nog niet dat de werkgever aan zijn zorgverplichting heeft voldaan. Het hof verwijst hiervoor naar de door [appellant] overgelegde en door CPS onvoldoende gemotiveerd weersproken notitie van het Bureau Beroepsziekten FNV uit 2002 (prod. 1 cvr).
Voorts houden de MAC-waarden, zoals [appellant] terecht heeft opgemerkt, geen rekening met huidblootstelling, terwijl als niet dan wel onvoldoende betwist vaststaat dat huidcontact met verf mogelijk was. Het hof verwijst hiervoor naar de RI&E van 1996, onder het kopje '5. Gassen, dampen, stof', waar onder meer is vermeld: 'Huidcontact met verf blijft mogelijk', met als opmerking: 'Bij huidcontact opname via de huid mogelijk' en als advies over aanpak: 'Bij mogelijk huidcontact handschoenen dragen'.
Ten slotte kan worden opgemerkt dat de gemeten MAC-waarden niet altijd overeen zullen komen met de feitelijke situatie (op andere momenten), omdat deze uitkomst nu eenmaal sterk afhankelijk is van het consequent nakomen alle veiligheidsmaatregelen en dat was, zoals hiervoor is vastgesteld, niet altijd het geval.
Nu CPS het gemotiveerde verweer van [appellant] niet dan wel onvoldoende heeft betwist, komt het hof niet toe aan de bewijsvraag. Het hof gaat dan ook voorbij aan het door CPS gedane bewijsaanbod.