ECLI:NL:HR:2008:BC9225
Hoge Raad
- Cassatie
- D.H. Beukenhorst
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van werkgever voor uitglijden werknemer op natte vloer en de zorgplicht ex art. 7:658 BW
In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de werkgever, Vendrig-IJsselstein B.V., voor een ongeval dat plaatsvond op 10 september 2001, waarbij de werknemer, aangeduid als [eiser], uitgleed op een natte vloer in de wasserij. [Eiser] was op dat moment in dienst van Vendrig en had veiligheidsschoenen aan die door de werkgever ter beschikking waren gesteld. Na het ongeval vorderde [eiser] schadevergoeding van Vendrig en haar verzekeraar, Delta Lloyd Schadeverzekering N.V., op grond van artikel 7:658 BW, dat de werkgever verplicht om zorg te dragen voor een veilige werkomgeving.
De kantonrechter wees de vordering van [eiser] af, en het gerechtshof te Amsterdam bekrachtigde dit vonnis. Het hof oordeelde dat [eiser] op de hoogte was van de plas water en dat de werkgever niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. [Eiser] ging in cassatie bij de Hoge Raad, die de zaak op 11 april 2008 behandelde. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en oordeelde dat het hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd. De Hoge Raad oordeelde dat de werkgever had moeten zorgen voor aanvullende veiligheidsmaatregelen, zoals rubberen matten, om het risico van uitglijden te minimaliseren.
De Hoge Raad verwees de zaak terug naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissingen. Tevens werd Vendrig c.s. veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 3.062,05, waarvan een deel aan de griffier en een deel aan [eiser] moest worden betaald.