ECLI:NL:GHDHA:2025:833

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
6 mei 2025
Zaaknummer
BK-24/76 en BK-24/77
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag bpm en waardevermindering wegens schade bij auto registratie

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende is opgelegd. De naheffingsaanslag bedraagt € 19.344 en betreft twee voertuigen, een Chevrolet Camaro 2SS en een Dodge Charger Sedan. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslag gehandhaafd na een bezwaarprocedure, waarop belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank heeft op 22 december 2023 uitspraak gedaan, waarbij het beroep deels gegrond werd verklaard en de naheffingsaanslag werd verminderd tot € 18.545. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Den Haag.

De kern van het geschil betreft de waardevermindering van de voertuigen door schade en de vraag of de Inspecteur de juiste handelsinkoopwaarde heeft vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de taxateur van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) niet onafhankelijk is en dat er meer schade aan de voertuigen is dan door de Inspecteur is erkend. De Rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen en dat de taxatierapporten van DRZ als deskundig worden beschouwd. Het Hof bevestigt deze oordelen en stelt dat de bewijslast bij belanghebbende ligt.

Het Hof oordeelt dat de handelsinkoopwaarde van de Dodge Charger Sedan op € 20.000 moet worden vastgesteld, omdat geen van de partijen bruikbare referentievoertuigen heeft aangedragen. Tevens wordt de vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld op € 500. De uitspraak van de Rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd, en de Inspecteur wordt veroordeeld tot vergoeding van de immateriële schade en de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummers BK-24/76 en BK-24/77

Uitspraak van 12 maart 2025

in het geding tussen:

[X] B.V. te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 22 december 2023, nummers SGR 22/7579 en SGR 23/861.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 19.344 ter zake van twee auto’s (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 184 geheven. De Rechtbank heeft als volgt beslist, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 23/861 gegrond;
- verklaart het beroep met zaaknummer SGR 22/7579 ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op auto 2;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 18.545;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.266;
- draagt verweerder op het door eiseres ter zake van onderhavige beroepen betaalde griffierecht van € 184 aan haar te vergoeden.
- wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht van € 559 geheven. De Inspecteur heeft een nader stuk, aangeduid als verweerschrift, ingediend. Belanghebbende heeft op 10 januari 2025 een nader stuk ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 29 januari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

Chevrolet Camaro 2SS
2.1.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.803 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Chevrolet Camaro 2SS (auto 1). De datum van eerste toelating is 10 september 2013.
2.1.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (taxatierapport 1). Daarin is de historische nieuwprijs van auto 1 vastgesteld op
€ 106.995 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 17.616. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 14.178 (72% van de door de taxateur gecalculeerde schade van
€ 19.692) in mindering gebracht in verband met schade aan auto 1, waardoor de handelsinkoopwaarde van auto 1 is bepaald op € 3.438.
2.1.3. De Inspecteur heeft met betrekking tot auto 1 een bedrag van € 7.377 aan bpm nageheven. De Inspecteur heeft zich daarbij gedeeltelijk gebaseerd op een rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 19 oktober 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 104.995. In het rapport van DRZ staat onder meer het volgende opgenomen:
“Extra opmerkingen taxateur: Aangever had begeleidend formulier bij zich met verwoording dat het voertuig al hersteld was/is.
Met uitzondering vanhet NL onderhoudsboeken pakket zijn alle opgegeven schadeposities niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er enkel waardevermindering voor het ontbreken van het NL onderhoudsboeken pakket aan het voertuig toegekend.
* (Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)
Voor het NL onderhoudsboekken pakket hebben wij een waardevermindering van € 85,- berekend.”
De Inspecteur is bij het opleggen van de naheffingsaanslag uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 17.483 (Eurotax minus bijstellingen kilometerstand en markt- en dealersituatie). De Inspecteur heeft geen waardevermindering in verband het ontbreken van een onderhoudsboekenpakket in aanmerking genomen.
Dodge Charger Sedan
2.2.1. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 578 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Dodge Charger Sedan (auto 2). De datum van eerste toelating is 1 juli 2014.
2.2.2. In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (taxatierapport 2). Daarin is de historische nieuwprijs van auto 2 vastgesteld op
€ 113.481 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 15.921. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 14.988 (72% van de door de taxateur gecalculeerde schade van
€ 20.816) in mindering gebracht in verband met schade aan auto 2, waardoor de handelsinkoopwaarde van auto 2 is bepaald op € 933.
2.2.3. De Inspecteur heeft met betrekking tot auto 2 een bedrag van € 11.967 aan bpm nageheven. De Inspecteur heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van DRZ van 15 september 2020. Hierin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 115.892 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 21.029. DRZ heeft geen schade in aanmerking genomen. In het rapport van DRZ staat onder meer het volgende opgenomen:
“Het voertuig is volledig hersteld, alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.
* (Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)”
De Inspecteur heeft een extra leeftijdskorting in aanmerking genomen van € 257.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige naar eigen keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg, omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van de DRZ-rapporten en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd.
Schade
7. De bewijslast dat de waardeverminderingen door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komen bij de waardebepaling van de auto’s, rust op eiseres. Zij heeft daartoe verwezen naar de taxatierapporten die ten grondslag zijn gelegd aan de aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto’s ten tijde van het doen van de aangiften, anders dan door DRZ is vastgesteld, schade hadden. Met de rapporten en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Eiseres heeft bovendien geen inkoopfacturen van de auto’s overgelegd, terwijl dat wel een aan een taxatierapport gestelde eis is en een inkoopfactuur relevante informatie kan bevatten over de staat van de auto.[1]
8. Dat, zoals eiseres stelt, binnen de branche beleid is ontwikkeld over het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade en dat een of meer van de volgens dat beleid geldende schade zich voordoet bij de auto’s, kan niet tot een ander oordeel leiden. Verweerder noch DRZ is gebonden aan beleid dat binnen de branche zou zijn ontwikkeld. Afgezien daarvan heeft eiseres niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd welke beschadigingen volgens haar dan ten onrechte als normale gebruikssporen zijn aangemerkt.
Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket (auto 1)
9. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de handelsinkoopwaarde van auto 1 moet worden verminderd met € 85 wegens het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudsboekenpakket. Zoals de Hoge Raad op 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 in rechtsoverweging 3.4 heeft overwogen, is het ontbreken van een Nederlandstalig onderhoudspakket bij een motorvoertuig in elk geval niet aan te merken als aan dat motorvoertuig toegebrachte schade. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat het in aanmerking nemen van de door haar bepleite extra waardevermindering ten opzichte van de gehanteerde koerslijst in dit geval op zijn plaats is.
Historische nieuwprijs (auto 2)
10. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 het standpunt ingenomen dat de historische nieuwprijs van auto 2, overeenkomstig het standpunt van eiseres, moet worden verhoogd tot € 117.588 en dat daarom het beroep gegrond is en eiseres recht heeft op een proceskostenvergoeding.
11. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat de in voormeld verweerschrift genoemde verhoging van de historische nieuwprijs op zich juist is, maar dat daaraan ten onrechte de conclusie is verbonden dat sprake is van een gegrond beroep, omdat in dit geval de verschuldigde Bpm berekend had moeten worden aan de hand van de forfaitaire tabel. De rechtbank verwerpt dit nieuwe eerst ter zitting ingenomen standpunt wegens strijd met de goede procesorde en zal conform de bewuste standpuntbepaling van verweerder in zijn verweerschrift van 7 februari 2023 uitgaan van een historische nieuwprijs van auto 2 van € 117.588.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (auto 2)
12. Vast staat dat auto 2 niet voorkomt op een koerslijst. In zo’n geval kan onder omstandigheden worden aangesloten bij een ander voertuig dat qua eigenschappen dicht aanleunt tegen de auto waarvan de handelsinkoopwaarde moet worden bepaald. De door eiseres voorgestane koerslijst van X-Ray heeft betrekking op een Ford Mustang Fastback 5.0 GT. Verweerder heeft de bruikbaarheid van die koerslijst betwist.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de door haar voorgestane koerslijst bruikbaar is voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van auto 2, nu zij niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd in welke mate de Ford Mustang Fastback 5.0 GT vergelijkbaar is met auto 2.
14. Dit leidt tot de conclusie dat eiseres de door haar verdedigde handelsinkoopwaarde niet aannemelijk heeft gemaakt.
15. Verweerder heeft bij de vaststelling van de naheffingsaanslag de handelsinkoopwaarde van auto 2 gebaseerd op het marktonderzoek van DRZ. In zijn verweerschrift van 10 maart 2023 heeft verweerder aangevoerd dat hij ter bepaling van de handelsinkoopwaarde afwijkt van de door DRZ gebruikte referentievoertuigen omdat hij twee meer vergelijkbare referentievoertuigen heeft gevonden. Volgens verweerder bedraagt de handelsinkoopwaarde van laatstgenoemde referentievoertuigen, na aftrek van een onderhandelingsmarge van 5% en een handelsmarge van € 5.500, € 35.302. Verweerder heeft niet verwezen naar hieraan ten grondslag liggende stukken. Naar de rechtbank begrijpt is de door verweerder verdedigde handelsinkoopwaarde gebaseerd op vraagprijzen. Vraagprijzen kunnen echter niet dienen ter onderbouwing van de handelsinkoopwaarde.[2] Dit betekent dat verweerder de door hem verdedigde handelsinkoopwaarde evenmin aannemelijk heeft gemaakt.
16. Nu zowel de door eiseres als de door verweerder verdedigde handelsinkoopwaarde van de auto niet bruikbaar is voor het bepalen van de afschrijving ervan, dient de rechtbank de handelsinkoopwaarde in goede justitie vast te stellen.[3] De rechtbank schat de handelsinkoopwaarde van auto 2 op € 20.000. Hierbij neemt de rechtbank in overweging dat geen van de partijen bruikbare referentievoertuigen heeft aangedragen die een werkelijke waarde kunnen onderbouwen en eiseres evenmin een inkoopfactuur heeft overgelegd. Hierdoor heeft de rechtbank nauwelijks aanknopingspunten om tot een waarde in goede justitie te komen.
Conclusie auto 1
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep met zaaknummer SGR 22/7579 ongegrond te worden verklaard.
Conclusie auto 2
18. Uitgaande van een historische nieuwprijs van auto 2 van € 117.588, een handelsinkoopwaarde van € 20.000 en een bruto Bpm van € 70.575, bedraagt de voor auto 2 verschuldigde Bpm € 12.003. Gelet op het door eiseres voor auto 2 reeds op aangifte voldane bedrag van € 578 en een bedrag aan extra leeftijdskorting van € 257, is eiseres voor auto 2 nog een bedrag van € 11.168 aan Bpm verschuldigd. De naheffingsaanslag moet daarom worden verminderd tot € 18.545 (€ 7.377 + € 11.168).
19. Het beroep met zaaknummer SGR 23/861 dient dan ook gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
(…)
Vergoeding voor immateriële schade
21. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag is op 9 november 2021 door verweerder ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met 1 maand en 14 dagen. Eiseres heeft in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Blijkens de bij het beroepschrift overgelegde volmacht zijn eiseres en haar gemachtigde bij voorbaat overeengekomen dat alle proceskostenvergoedingen, dwangsommen en/of schadevergoedingen die worden uitbetaald in verband met de bezwaar- en/of (hoger)beroepsprocedure, toekomen aan de gemachtigde. Ter zitting heeft de gemachtigde desgevraagd verklaard dat een vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (in feite) zal toekomen aan hem en niet aan eiseres. De rechtbank concludeert dat eiseres persoonlijk kennelijk geen spanning en frustratie ervaart althans daarvoor niet gecompenseerd hoeft te worden. De rechtbank volstaat derhalve met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden, maar dat er geen aanleiding is tot vergoeding van immateriële schade.[4]
(…)

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot partiële vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en:
- primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
- subsidiair voor auto 1 tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 7.323;
- subsidiair voor auto 2 tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 8.785.
Voorts concludeert belanghebbende tot een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase, tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht en verzoekt zij om een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Rapport DRZ en waardevermindering wegens schade (beide auto’s)
5.1.
Belanghebbende stelt dat uit de taxatierapporten en de bijgevoegde schadecalculaties blijkt dat sprake is van een grotere waardevermindering wegens schade dan DRZ in aanmerking heeft genomen en dat de Inspecteur om die reden ten onrechte geen waardeverminderingen wegens schade heeft toegekend. Belanghebbende stelt daarbij voorts dat de hertaxateur van DRZ niet deskundig is en dat geen sprake kan zijn van een deugdelijk rapport van DRZ. Verder heeft belanghebbende verwezen naar beleid dat in de branche zou zijn ontwikkeld ter onderkenning van “het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade”.
5.2.
Er is geen enkele aanleiding voor de, door belanghebbende ingenomen en overigens geenszins geconcretiseerde, conclusie dat sprake is van ondeskundigheid van de hertaxateur en ondeugdelijkheid van het rapport van DRZ. Bij aangiften bpm waarin gebruik wordt gemaakt van een individuele taxatie, kunnen de indieners worden uitgenodigd het voertuig op een van de locaties van DRZ (Soesterberg, Hoogeveen of Bleiswijk) te tonen. Op deze locaties kan een schouw onder optimale omstandigheden worden uitgevoerd, door middel van gekwalificeerd personeel van DRZ, goede verlichting en de beschikbaarheid van alle benodigde apparatuur en programmatuur.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat een redelijke verdeling van de bewijslast meebrengt dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. In dit geval dient belanghebbende aannemelijk te maken dat en in welke mate rekening dient te worden gehouden met een waardevermindering.
5.4.
De Rechtbank heeft in haar uitspraak op goede gronden geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van de auto’s ten tijde van het doen van de aangifte bpm sprake was van schade, andere dan normale gebruikssporen die inherent zijn aan het gebruik van auto’s van meer dan zes jaar oud met een kilometerstand van meer dan 100.000. De enkele verwijzing naar de taxatierapporten met de bijgevoegde schadecalculaties is daarvoor onvoldoende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur en de rapporten van DRZ. Op de uitgebreide fotoseries in de rapporten van DRZ – inclusief vergrote foto’s – is de gestelde schade niet zichtbaar. Belanghebbende heeft bovendien geen inkoopfacturen en nota’s van reparaties of onderdelen overgelegd. Ook indien belanghebbende, zoals zij betoogt, alleen was betrokken bij de import van de auto’s, had zij dergelijke facturen kunnen opvragen bij het bedrijf voor wie zij de import verzorgde.
Belanghebbende heeft voorts, tegenover de gemotiveerde betwisting van de Inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat de Belastingdienst in het algemeen, dan wel de Inspecteur in het bijzonder, een beleid voert met betrekking tot de hantering van zogenoemde innameprotocollen. Belanghebbende voldoet dan ook niet aan de op haar rustende bewijslast. Op dit punt is het hoger beroep ongegrond.
Nederlandstalig instructieboekje (auto 1)
5.5.
Belanghebbende voert wat betreft auto 1 aan dat rekening moet worden gehouden met het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje. Dit vormt geen schade, maar heeft wel een negatief effect op de handelsinkoopwaarde, aldus belanghebbende.
5.6.
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat een Nederlandstalig instructieboekje een waarde vertegenwoordigt dan wel het ontbreken daarvan een nadelig effect heeft van € 85 op de uit de gehanteerde koerslijst voortvloeiende handelsinkoopwaarde. De Inspecteur heeft bovendien onweersproken gesteld dat handleidingen op internet te vinden zijn en dat het originele onderhoudsboekje wel aanwezig was.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat (auto 2)
5.7.
Vast staat dat auto 2 niet voorkomt op een koerslijst. De Rechtbank heeft in haar overweging 13 op goede gronden beslist dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Xray koerslijst bruikbaar is voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde van auto 2. Het Hof maakt die overwegingen tot de zijne. De Rechtbank heeft geoordeeld dat ook de Inspecteur de door hem voorgestane handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt en heeft deze waarde daarom in goede justitie vastgesteld op
€ 20.000.
5.8.
In hoger beroep stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de handelsinkoopwaarde van auto 2 op € 15.921 vastgesteld dient te worden en zij beroept zich daarbij op het koerslijstonderzoek uit het taxatierapport. In het koerslijstonderzoek is de handelsinkoopwaarde bepaald aan de hand van de koerslijstwaarde van een Chevrolet Camaro 6.2 AT Coupé, een Ford Mustang Fastback 5.0 GT en een Cadillac CTS Coupé 6.2 V8 Supercharged Aut. De Inspecteur heeft de door belanghebbende voorgestane handelsinkoopwaarde gemotiveerd betwist.
5.9.
Het Hof acht het koerslijstonderzoek uit het taxatierapport onbruikbaar voor de vaststelling van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van auto 2. Belanghebbende heeft onvoldoende gegevens overgelegd op grond waarvan beoordeeld kan worden of en in hoeverre de gekozen referentievoertuigen vergelijkbaar zijn met auto 2. Uit de gegevens die wel zijn overgelegd blijken bovendien technische verschillen tussen auto 2 en de referentievoertuigen. Belanghebbende heeft met hetgeen zij heeft overgelegd en aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de handelsinkoopwaarde moet worden vastgesteld op € 15.921 dan wel op een lager bedrag dan € 20.000. Nu de Inspecteur geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank, bedraagt de handelsinkoopwaarde van auto 2 € 20.000.
Hoogte tarief kosten bezwaarfase
5.10.
Belanghebbende heeft, gelijk zij terecht ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, op grond van het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, recht op een hogere vergoeding voor de bezwaarfase.
Vergoeding van immateriële schade
5.11.
Belanghebbende stelt dat zij recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn ten aanzien van de bezwaar- en beroepsfase. Volgens belanghebbende heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat zij niet persoonlijk wordt gecompenseerd voor veronderstelde spanning en frustratie omdat zij de vordering wegens immateriële schade in de machtiging bij voorbaat heeft gecedeerd aan de gemachtigde.
5.12.
Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775, r.o. 3.1 tot en met 3.2.3, vormt cessie van de vordering van immateriële schade in de machtiging op zichzelf beschouwd geen bijzondere omstandigheid die rechtvaardigt dat belanghebbende niet voor de lange duur van de procedure hoeft te worden gecompenseerd.
5.13.
Nu uit het dossier in deze zaak geen aanwijzingen volgen dat zich feiten hebben voorgedaan die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat belanghebbende geen spanning en frustratie heeft ervaren in verband met de onredelijk lange duur van de procedure, dan wel dat belanghebbende niet voor spanning en frustratie hoeft te worden gecompenseerd, is er geen reden om belanghebbende geen schadevergoeding wegens de onredelijk lange duur van de procedure toe te kennen.
5.14.
Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 en HR 14 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:853). Hierbij geldt dat voor de bezwaarfase een termijn van een half jaar als redelijk wordt beschouwd en dat voor de beroepsfase een termijn van anderhalf jaar als redelijk wordt beschouwd.
5.15.
Het bezwaarschrift is door de Inspecteur ontvangen op 9 november 2021 en hij heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 4 november 2022. Het beroepschrift is op 29 november 2022 door de Rechtbank ontvangen en de Rechtbank heeft uitspraak gedaan op 22 december 2023. Vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door de Inspecteur tot en met de datum waarop de Rechtbank uitspraak doet, zijn twee jaar en (afgerond) twee maanden verstreken. Dit betekent dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Het Hof zal de Inspecteur veroordelen tot betaling van genoemd bedrag van
€ 500.
Slotsom
5.16.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.1.
Er is aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, welke op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage worden vastgesteld op € 3.561,50 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (inzake de bezwaarfase € 1.294: 1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor de hoorzitting met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; inzake de beroepsfase € 1.814: 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in beroep met een waarde per punt van € 907 en wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; inzake de hogerberoepsfase € 453,50: 1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting in hoger beroep, met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,25). Het Hof ziet aanleiding om de wegingsfactor voor hoger beroep op zeer licht vast te stellen, omdat het enkel gegrond is vanwege de toekenning van immateriële schade en een hogere kostenvergoeding voor de bezwaarfase.
6.1.2.
Anders dan belanghebbende meent, is de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm niet van toepassing op de onderhavige zaken, nu de uitspraak van de Rechtbank in 2023 is gedaan.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 559 voor hoger beroep te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de proceskosten en de vergoeding wegens immateriële schade,
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.561,50,
- gelast de Inspecteur het betaalde griffierecht van € 559 te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door L.D.M.A. Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier M.G. Kastelein.
De griffier, de voorzitter,
M.G. Kastelein L.D.M.A. Reijs
De beslissing is op 12 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.