2.5.Vervolgens heeft de Inspecteur op basis van het onder 2.4 bedoelde verslag een naheffingsaanslag Bpm opgelegd naar een bedrag van € 2.022. De in rekening gebrachte belastingrente bedraagt € 39.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
7. Tijdens het hoorgesprek heeft eiseres verklaard dat in Duitsland, het land van herkomst van de auto, het type Matic Ambition niet voorkomt. Zij heeft daarom aangifte gedaan uitgaande van het type Matic. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat uit de vinspecificaties van Mercedes volgt dat, gezien de op de auto aanwezige opties, de auto het beste refereert aan het type Matic Ambition. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen zodat bij de berekening van de verschuldigde belasting moet worden uitgegaan van een Matic Ambition.
8. Het staat verweerder vrij een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op een door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van de rapporten van DRZ en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de professionaliteit c.q. onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt.
9. De bewijslast dat sprake is van waardevermindering ten gevolge van schade rust op eiseres. Eiseres heeft ter onderbouwing van de gestelde waardevermindering gewezen op het taxatierapport. De rechtbank stelt voorop dat sporen van normaal gebruik zijn verdisconteerd in de koerslijstwaarde, zodat hiermee niet nogmaals rekening kan worden gehouden. Er kan dus alleen een aftrek op de koerslijstwaarde worden toegepast indien en voor zover sprake is van waardevermindering als gevolg van schade die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er, met inachtneming van leeftijd en kilometrage van de auto, niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van meer dan normale gebruikssporen. Noch uit het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s noch uit door DRZ gemaakte foto’s valt dat af te leiden. Dat verweerder ter zake van het onderscheid tussen schade en normale gebruikssporen beleid zou voeren dat is gebaseerd op innameprotocollen van leasemaatschappijen en dat hij zich niet aan dit beleid heeft gehouden, heeft eiseres tegenover de weerspreking door verweerder, evenmin aannemelijk gemaakt.
Historische nieuwprijs/koerslijst Eurotaxglass’s/leeftijdskorting
10. Niet in geschil is dat voor de auto de CO2 uitstoot is vastgesteld op 143 gr/km. Zoals het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2021:2567) heeft geoordeeld dient bij de berekening van de voor de auto verschuldigde Bpm te worden uitgegaan van die CO2 uitstoot. De daarbij behorende verschuldigde Bpm bedraagt bij een datum eerste ingebruikname in 2015 € 12.573. Uitgaande van de door DRZ vastgestelde netto catalogusprijs voor het type Matic Ambition, 21 % BTW en € 12.573 aan Bpm is de historische nieuwprijs € 77.356. 11. Verweerder heeft in beroep het standpunt ingenomen dat in deze zaak met een correctie van 15% op de Eurotaxglass’s koerslijst rekening dient te worden gehouden in verband met de “bijstelling dealersituatie” en “bijstelling marktsituatie”. Het al dan niet toepassen van deze correctie is dan ook niet langer in geschil.
12. Uitgaande van de Eurotaxglass’s koerslijst met de hiervoor genoemde 15% correctie minus de door DRZ in aanmerking genomen schade van € 106 bedraagt de handelsinkoopwaarde € 23.883 zodat ter zake van de registratie van de auto en uitgaande van de datum tenaamstelling van de auto, een bedrag van € 3.570 verschuldigd is. Eiseres heeft op aangifte € 2.244 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot
€ 1.326.
13. Door in de berekening uit te gaan van de datum tenaamstelling van de auto is rekening gehouden met het tijdsverloop tussen aangifte en de datum tenaamstelling. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over extra leeftijdskorting, behoeft daarom geen behandeling.
14. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Eiseres heeft geen zelfstandige beroepsgronden tegen de beschikking belastingrente aangevoerd en ook overigens is niet gebleken dat de rente in strijd met het bepaalde in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen of op een te hoog bedrag is berekend. Wel moet de belastingrente worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond.
Immateriële schadevergoeding
16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden aangesloten bij de uitgangspunten die zijn neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 20051. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
17. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 2 augustus 2019, de uitspraak op bezwaar is van 21 november 2019 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 22 maart 2022. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van 2 jaar en ruim 8 maanden verstreken. Nu de gronden van beroep en het verweerschrift kort voor de eerste lockdown wegens corona zijn ingediend en in het kader van maatregelen tegen het coronavirus in 2020 gedurende een aantal maanden bij de rechtbank geen zittingen hebben kunnen plaatsvinden, doet zich een bijzondere omstandigheid voor die verlenging van de redelijke termijn met vier maanden rechtvaardigt2. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 500. De termijnoverschrijding is geheel toe te rekenen aan de beroepsfase.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).