Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“
Onafhankelijkheid en deskundigheid hertaxateur DRZ
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de taxateur van DRZ geen erkend taxateur is en niet staat ingeschreven in enig erkend register, niet onafhankelijk en niet onpartijdig is en niet beschikt niet over de vereiste kwalificaties en professionele competenties. Verweerder had zich volgens eiseres moeten wenden tot een onafhankelijk expert. Omdat hij dit heeft nagelaten heeft hij onzorgvuldig en met vooringenomenheid gehandeld. Eiseres stelt dat verweerder aldus misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot naheffing.
6. Het staat verweerder vrij om een deskundige van zijn keuze in te schakelen. Het bepaalde in artikel 8, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling staat daar niet aan in de weg omdat dit betrekking heeft op de door de belastingplichtige in te schakelen taxateur. In het kader van deze procedure beschouwt de rechtbank de taxateur van DRZ als een partijdeskundige, omdat hij door verweerder is aangezocht om een oordeel te geven over de waarde van de auto. De rechtbank heeft, afgaande op de inhoud van het DRZ-rapport en de daarop gegeven toelichting, geen reden aan de deskundigheid of de onafhankelijkheid van de (her)taxateur te twijfelen. Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van vooringenomenheid, schending van het zorgvuldigheidsbeginsel en misbruik van bevoegdheden verder niet dan wel onvoldoende geconcretiseerd. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
7. Partijen verschillen van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving.
8. Volgens eiseres is de historische nieuwprijs € 101.644. Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto-catalogusprijs van € 71.706, de omzetbelasting van € 15.058 en de bruto Bpm van € 14.880 op basis van een CO2-uitstoot van 158 gram per kilometer. Volgens verweerder moet worden uitgegaan van een CO2-uitstoot van 156 gram per kilometer, omdat de referentieauto van de gebruikte koerslijst XRay (Marge) die uitstoot heeft.
9. Anders dan verweerder bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde Bpm niet te worden uitgegaan van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van referentieauto’s, maar van de CO2-uitstoot (en dus de bruto Bpm) van de auto zelf.[1] Niet in geschil is dat de CO2-uitstoot van de auto 158 gram per kilometer bedraagt en dat de daarbij behorende bruto Bpm € 14.880 is. Dat betekent dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat de historische nieuwprijs € 101.644 bedraagt.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
10. Vraagprijzen van gelijksoortige auto’s kunnen niet als referentie dienen, ook niet indien rekening wordt gehouden met een handelsmarge. Een vraagprijs kan immers afwijken van wat daadwerkelijk betaald wordt en de handelsmarge is geen vaststaand gegeven. Dit betekent dat eiseres de door haar gehanteerde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig het standpunt van verweerder, uitgaan van een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 32.257.
11. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiseres gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van de auto, rust op eiseres.[2] Eiseres dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat er wél schade aan de auto aanwezig was. Met het door haar overgelegde taxatierapport, de daarbij behorende foto’s en de later door verweerder overgelegde grotere foto’s heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van de aangifte sprake is van schade die het niveau van normale gebruikssporen overstijgt.
12. Eiseres heeft verder, tegenover de weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het door haar gestelde beleid bestaat.
Conclusie naheffingsaanslag
13. Uitgaande van een historische nieuwprijs van de auto van € 101.644, een handelsinkoopwaarde in onbeschadigd staat van € 32.257 en een bruto Bpm van € 14.880, bedraagt de verschuldigde Bpm € 4.721. Gelet op de extra leeftijdskorting ten bedrage van € 100 en het door eiseres reeds op aangifte voldane bedrag van € 1.478, is eiseres per saldo nog een bedrag van € 3.143 aan Bpm verschuldigd. Nu de naheffingsaanslag is opgelegd naar een bedrag van € 3.162, heeft verweerder € 19 teveel aan Bpm nageheven. Het een en ander kan als volgt schematisch worden weergegeven.
Historische nieuwprijs
€101.644
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigd staat
€ 32.257
Werkelijke afschrijving
€ 69.387
Afschrijvingspercentage
68,27%
(Historische) bruto Bpm
€ 14.880
Afschrijving (68,27%)
€ 10.159
Te betalen Bpm
€ 4.721
Reeds op aangifte voldaan
€ 1.478
Extra leeftijdskorting
€ 100
Per saldo te betalen Bpm
€ 3.143
Bedrag van de naheffingsaanslag
€ 3.162
Teveel nageheven Bpm
€ 19
14. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraak op bezwaar vernietigen en de naheffingsaanslag verminderen tot € 3.143.
15. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
16. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het bezwaarschrift is op 18 juni 2019 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 25 oktober 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 21 maart 2022 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase meer dan twee jaar en negen maanden hebben geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met negen maanden en drie dagen. De rechtbank ziet aanleiding de redelijke termijn voor de beroepsfase te verlengen met vier maanden. Daarbij wijst de rechtbank op de maatregelen die met ingang van 16 maart 2020 zijn getroffen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus. Daardoor hebben geen belastingzittingen plaatsgevonden van circa half maart 2020 tot half juni 2020. Daarna zijn de zittingen via Skype weer geleidelijk opgestart. Hierdoor heeft het langer geduurd om onderhavige zaak op zitting te krijgen.[3] De overschrijding van de redelijke termijn komt aldus uit op vijf maanden en drie dagen. Derhalve heeft eiseres recht op een vergoeding voor immateriële schade van € 500. De overschrijding van de redelijke termijn dient geheel te worden toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom het bedrag van € 500 te vergoeden.
Proceskosten
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.082
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1). Voor een kostenvergoeding voor de bezwaarfase is geen aanleiding nu het beroep uitsluitend gegrond is verklaard voor wat betreft de historische nieuwprijs en deze in bezwaar niet aan de orde is gesteld.