ECLI:NL:GHDHA:2025:244

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
BK-23/1174
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en informatieverplichting Heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning en de informatieverplichting van de Heffingsambtenaar. De Heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 393.000 voor het kalenderjaar 2022. Belanghebbende, de eigenaar van de woning, maakte bezwaar tegen deze beschikking en de daaropvolgende aanslag. De Rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende vanwege onzorgvuldigheden in de informatieverstrekking door de Heffingsambtenaar. In hoger beroep stelde de Heffingsambtenaar dat er geen sprake was van schending van de informatieverplichting zoals bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar de KOUDV- en liggingsfactoren tijdig had verstrekt, maar dat er geen inzicht was gegeven in de wijze waarop deze factoren de waarde beïnvloedden. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn informatieverplichting, maar dat de Rechtbank de proceskostenvergoeding terecht had toegekend. Het Hof verlaagde echter de hoogte van de proceskostenvergoeding van € 1.674 naar € 907, omdat de onzorgvuldigheden voornamelijk betrekking hadden op een formeelrechtelijk punt van ondergeschikt belang. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor wat betreft de beslissing over de proceskosten, en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot betaling van de verlaagde proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
enkelvoudige kamer
nummer BK-23/1174

Uitspraak van 19 februari 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben)
en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 30 oktober 2023, nummer SGR 22/5214.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 393.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de door eiser in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.674;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.”
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Een onderzoek ter zitting van de zaak heeft niet plaatsgehad. De griffier heeft partijen bij bericht van 17 juli 2024 meegedeeld dat het Hof voornemens is een zitting achterwege te laten, tenzij partijen uiterlijk binnen twee weken na de dagtekening van het bericht het Hof laten weten dat zij ter zitting willen worden gehoord. Zowel belanghebbende als de Heffingsambtenaar heeft bij bericht van 21 januari 2025 meegedeeld akkoord te gaan met het afdoen van de zaak zonder zitting. Het Hof heeft bij bericht van 27 januari 2025 het onderzoek gesloten.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een rijwoning met een dakkapel en een vrijstaande garage. Het gebruiksoppervlak van de woning is ongeveer 128 m² en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 194 m².
2.2.
Belanghebbende heeft bij brief van 8 april 2022 bezwaar gemaakt tegen de beschikking en de aanslag. In het bezwaarschrift is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“Om de WOZ­waarde en de opgelegde aanslag nader te controleren verzoek ik u ons uiterlijk binnen twee weken via [e-mailadres] het taxatieverslag of een taxatiekaart/-matrix met daarop een uitgebreide onderbouwing van de waarde toe te sturen.
Tevens verzoek ik u conform artikel 40 Wet WOZ om alle op de zaak betrekking hebbende stukken aan mij te verstrekken zodat ik de door u gemaakte keuzes te allen tijde kan controleren. Ik doel hierbij op alle stukken/gegevens die u bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van dit bezwaar heeft betrokken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld vallen de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc. Dit verzoek ziet op de gehele bezwaarfase; ook als u na de hoorzitting nog nieuwe stukken in de procedure betrekt wil ik deze van u ontvangen Dat u hiertoe verplicht bent volgt uit ECLI:NL:HR:2018:1316, ECLI:NL:PHR:2017:1051, ECLI:NL:RBAMS:2021:3591, ECLI:NL:RBAMS:2021:5041 en ECLI:NL:GHARL:2021:7246
2.3.
In de aanvulling op het bezwaarschrift van 3 juni 2022 is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren, alsmede de manier waarop u de verschillen hebt verdisconteerd, van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.(…)
Ik verzoek u de taxatiekaart met daarop vermeld de onderdeelwaardes voor de objectonderdelen welke meegenomen zijn in de taxatie van het onderhavige object alsmede de onderdeelwaardes van de bijgebouwen van de gehanteerde referentiepanden te verstrekken.”
2.4.
Bij de toezending van het woningwaarderapport als aanvulling op het bezwaarschrift heeft belanghebbende zijn verzoek herhaald:
“Ik verzoek u, bij niet volledige tegemoetkoming aan het bezwaar, op basis van artikel 40 Wet WOZ de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en van de door u opgevoerde vergelijkingsobjecten tijdig voor het plaatsvinden van de hoorzitting te verstrekken.”
2.5.
In het verslag van de hoorzitting is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

Verzoek tot gegevens aan gemeente ter onderbouwing vastgestelde waarde:
Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde KOUDV- en ligginsfactoren van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in de gehanteerde grondstaffel van de referentiepanden en het onderhavige object.
Graag ontvangen wij inzicht in het indexeringspercentage en in de onderbouwing van het indexeringspercentage van de referentiekoopsommen. Zowel voor- als na de geldende waardepeildatum.
Graag ontvangen wij inzicht in de waardering en de onderbouwing van de waardering van de bijgebouwen. Dit zowel van de referentiepanden als van het onderhavige object.”
2.6.
Tijdens de hoorzitting van 7 juni 2022 heeft de taxateur van de gemeente de vlokcodes van de woning en de referentieobjecten genoemd en verder heeft hij met een voorbeeld in het systeem laten zien hoe de indexering per afzonderlijk verkoopcijfer tot stand komt. Op 8 juni 2022 zijn de grondstaffels aan een medewerker van de gemachtigde van belanghebbende verstrekt. Bij e-mailbericht van 28 juni 2022 heeft de gemachtigde over de grondstaffels vragen gesteld, die de Heffingsambtenaar bij e-mailbericht van 12 juli 2022 heeft beantwoord.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar van 14 juli 2022 is het bezwaar afgewezen. In de uitspraak op bezwaar is – voor zover van belang – opgenomen:
Objectgegevens woning
Vergelijkings-object 1
Vergelijkings-object 2
Vergelijkings-object 3
Adres
[adres 1]
[woonplaats]
[adres 2]
[adres 3]
[woonplaats]
[adres 4]
Verkoopdatum
03-02-2020
02-07-2020
04-08-2020
Verkoopprijs
€ 320.000
€ 385.000
€ 420.000
Type woning
Rij-woning
Rij-woning
Rij-woning
Hoekwoning
Bouwjaar
1971
1971
1971
1971
Gebruiksopp.
128
128
128
128
Grondopp.
194
208
181
195
Onderdelen
Dakkapel, garage vrijstaand
Dakkapel, garage vrijstaand
Berging/schuur vrijstaand, dakkapel, dakkapel
Aanbouw woonruimte, dakkapel, dakkapel, garage vrijstaan
[adres 1] L = 3 K = 3 O = 3 U = 3 V = 3 D = 3.
[adres 2] L = 3 K = 2 O = 3 U = 3 V = 3 D = 3.
[adres 3] L = 4 K = 3 O = 3 U = 3 V = 3 D = 3.
[adres 4] L = 4 K = 3 O = 3 U = 3 V = 3 D = 3.
(…)
5. Tijdens de waardering heeft [verweerder] al rekening gehouden met een ondergemiddeld voorzieningenniveau voor [de woning].”
2.8.
In het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank is het volgende opgenomen:
“Verweerder verklaart dat de waarde van de bijgebouwen niet wordt verstrekt, de eindwaarde is van belang en niet de onderdelen. (…) Verweerder verklaart dat er in de uitspraak op bezwaar behoorlijk wat VLOK coderingen niet juist zijn overgenomen.
(…)
Verweerder stelt dat de waarde correct is maar dat hij door het foutje in de uitspraak op bezwaar aanbiedt het griffierecht aan eiser te vergoeden. (…)”
2.9.
In het verweerschrift in eerste aanleg heeft de Heffingsambtenaar een matrix in het geding gebracht waarin bij de objectkenmerken van de woning aan de factor “Voorzieningen” een 2 (ondergemiddeld) is toegekend en ten aanzien van het referentieobject [adres 4] voor de ligging een 3 (gemiddeld) is toegekend.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“10. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de waarde van de woning alsmede de daarop gebaseerde aanslag niet te hoog is vastgesteld en zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
Schending artikel 40 Wet WOZ?
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder artikel 40 van de Wet WOZ geschonden. Eiser heeft in de bezwaarfase verzocht om de grondstaffels, de onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de taxatiekaart met daarop de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden en de manier waarop verweerder de verschillen heeft verdisconteerd. Ook heeft eiser verzocht om de waardes van de objectonderdelen welke zijn meegenomen in de taxatie van de woning en de waardes van de bijgebouwen van de gehanteerde referentiepanden. Hoewel verweerder in zijn uitspraak op bezwaar de KOUDV-factoren die hij in aanmerking heeft genomen heeft genoemd, heeft hij niet inzichtelijk gemaakt hoe die factoren van invloed zijn geweest op de waarde van de woning. Daarnaast heeft verweerder pas in beroep laten zien welke waarde hij aan de garage heeft toegekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het gebrek aan die informatieverstrekking door verweerder ertoe geleid dat eiser pas tijdens de procedure voor de rechtbank, kennis heeft kunnen nemen van de gegevens waar hij al in de bezwaarfase om had gevraagd. Die gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren en om daarmee te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Daarnaast heeft verweerder in zijn uitspraak op bezwaar onjuiste informatie opgenomen over de staat van de woningen en de te hanteren VLOK-coderingen. Hoewel dit in beroep in de taxatiematrix is gecorrigeerd, rechtvaardigt deze omstandigheid ook een toekenning van proceskosten voor beroep en teruggave van het griffierecht. Gelet hierop zal de rechtbank een proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen en dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden. De rechtbank kent geen vergoeding toe voor het opgemaakte woningwaarderapport omdat het beroep met betrekking tot de vastgestelde waarde ongegrond is. Met betrekking tot het verstrekken van de grondstaffel is de rechtbank van oordeel dat de op verweerder rustende verplichting niet zo ver strekt dat verweerder voor alle objecten een uitwerking per woning dient op te maken en te verstrekken.
(…)
Proceskosten
Gelet op hetgeen hiervoor in 11 is overwogen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser voor beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of:
( a) de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Heffingsambtenaar de informatieverplichting als bedoeld in artikel 40, lid 2,Wet WOZ heeft geschonden;
( b) een te hoge proceskostenvergoeding aan belanghebbende is toegekend.
De Heffingsambtenaar beantwoordt deze vragen bevestigend en belanghebbende ontkennend.
4.2.
De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de proceskostenvergoeding.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

a. Schending informatieverplichting
5.1.
De Heffingsambtenaar stelt dat geen sprake is van schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Na de indiening van het bezwaarschrift is aan belanghebbende het taxatieverslag verstrekt, waarop alle objectkenmerken van de woning en de referentieobjecten staan, alsmede de verkoopcijfers en de verkoopdatum van de referentieobjecten. Ook zijn de vlokcodes verstrekt, die nogmaals in de uitspraak op bezwaar zijn opgenomen. Er kan geen wiskundige berekening van de waarde worden verlangd, omdat taxeren schatten is. Dit maakt dat de uitkomst van de taxatie zich binnen een zekere bandbreedte bevindt. Deze tegenstrijdigheid tussen de getaxeerde waarde en de bandbreedte wordt aangeduid als de ‘WOZ-paradox’. De matrix die de waarde van de woning onderbouwt, wordt pas in de beroepsfase opgesteld en dient enkel als hulpmiddel om de waarde van de woning te onderbouwen. Als de Heffingsambtenaar zou worden verplicht om integraal aan een gestandaardiseerd uitgebreid informatieverzoek als het onderhavige te voldoen, zou dit een onevenredig grote druk op de organisatie van de Heffingsambtenaar leggen. Verder rechtvaardigt de typefout van de vlokcode ‘V’ (Voorzieningen) van de woning in de uitspraak op bezwaar geen veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten.
5.2.
Belanghebbende heeft het standpunt van de Heffingsambtenaar gemotiveerd betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een belanghebbende op grond van het bepaalde in artikel 40, lid 2, Wet WOZ simpelweg recht heeft op alle gegevens die ten grondslag liggen aan de waardebepaling. Daarbij speelt de vraag of al die gegevens direct nodig zijn om de waarde op juistheid te kunnen controleren geen rol. Deze vraag kan een belanghebbende pas beantwoorden ná het zien van de gevraagde informatie. Naar de opvatting van belanghebbende moeten de eventueel doorgevoerde correcties op de KOUDV-L factoren en de waardering van de bijgebouwen wel verstrekt worden.
5.3.
De op de heffingsambtenaar rustende informatieverplichting houdt in dat hij aan degene te wiens aanzien een beschikking als bedoeld in de Wet WOZ is genomen (de waardebeschikking), en die een voldoende specifiek verzoek doet tot het verstrekken van bepaalde gegevens die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen, maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak, een afschrift van die gegevens moet verstrekken. Deze gegevens kunnen ook betrekking hebben op voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten. Deze gegevens zijn van belang om de juistheid van de waardebeschikking te kunnen controleren om daarmee een eventuele bezwaarprocedure op zinvolle wijze te kunnen benutten en vervolgens te kunnen beoordelen of het zinvol is beroep in te stellen. Aan de verplichting tot het verstrekken van deze gegevens doet niet af dat het op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die daarom tevens voorafgaand aan het horen in een bezwaarprocedure op grond van artikel 7:4, lid 2, Algemene wet bestuursrecht ter inzage moeten worden gelegd. Indien een voldoende specifiek verzoek tot het verstrekken van de in artikel 40, lid 2, Wet WOZ bedoelde gegevens in de bezwaarfase wordt gedaan, moeten deze gegevens, met het oog op een zinvolle benutting van de bezwaarprocedure, voortvarend en in ieder geval uiterlijk bij het doen van uitspraak op bezwaar worden verstrekt. [1]
5.4.
Vast staat dat de Heffingsambtenaar de KOUDV-en liggingsfactoren uiterlijk bij de uitspraak op bezwaar heeft verstrekt. Geen gevolg is gegeven aan het verzoek om inzicht te geven in de wijze waarop de Heffingsambtenaar de verschillen in die factoren heeft verdisconteerd. Het verstrekken van inzicht in het rekenkundige gevolg dat wordt gegeven aan het toekennen van een bepaalde KOUDV-factor is geen gegeven als bedoeld in artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Ook het interpreteren van deze gegevens valt niet onder deze bepaling. Dit geldt eveneens voor de waarde van de garage; ook die waarde is geen gegeven in vorenbedoelde zin. Het Hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat waarderen geen exacte wetenschap is en dat het bij het beoordelen van de juistheid van de WOZ-waarde niet gaat over de vraag of de samenstellende onderdelen van een woning op de juiste bedragen zijn vastgesteld, maar om de beoordeling van de WOZ-waarde als geheel. Aangezien een taxatie een zo nauwkeurig mogelijke benadering is van de geschatte werkelijkheid, bevindt de waarde zich altijd binnen een bepaalde bandbreedte. Het resultaat van de schatting, de vastgestelde WOZ-waarde, ligt ter toetsing voor en niet de waarde van de objectonderdelen. Verder geldt dat de wijze van bevragen met zich brengt dat tot in het oneindige kan worden doorgegaan met het opvragen van gegevens. Immers ook van de verstrekte gegevens kan worden gevraagd om deze inzichtelijk te maken door verstrekking van de gegevens die daaraan ten grondslag liggen.
5.5.
Door geen afschrift te verstrekken van de waarde van de objectonderdelen, zoals de garage, en de invloed van de KOUDV-factoren is geen sprake is van schending van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Belanghebbende kon met het taxatieverslag, de verstrekte KOUDV- en liggingsfactoren, de grondstaffels, het indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan de waarde van de woning voldoende controleren. Het hoger beroep van de Heffingsambtenaar slaagt in zoverre.
5.6.
Dit brengt echter niet mee dat de Rechtbank de Heffingsambtenaar ten onrechte in de kosten van de beroepsprocedure heeft veroordeeld. De Rechtbank heeft voor de toekenning van de proceskostenvergoeding aan belanghebbende mede redengevend geoordeeld de omstandigheid dat de Heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar onjuiste informatie heeft opgenomen over de staat van de woningen en de te hanteren KOUDV- en liggingsfactoren.
5.7.
De Heffingsambtenaar heeft hiertegen aangevoerd dat in de uitspraak op bezwaar weliswaar een typefout is gemaakt, namelijk dat bij de factor ‘V’ (Voorzieningen) van de woning abusievelijk een ‘3’ is opgenomen in plaats van een ‘2’, maar dat belanghebbende uit de antwoorden 3, 4 en 6 in de uitspraak op bezwaar had kunnen afleiden dat met een ondergemiddelde staat, en dus met een juiste factor ter zake van de voorzieningen van de woning, rekening is gehouden.
5.8.
Het proces-verbaal van de zitting bij de Rechtbank vermeldt dat de Heffingsambtenaar heeft verklaard dat er in de uitspraak op bezwaar behoorlijk wat KOUDV-coderingen niet juist zijn overgenomen. De Heffingsambtenaar heeft om die reden aangeboden het griffierecht te vergoeden. Uit de stukken van het geding volgt dat in de uitspraak op bezwaar voor de woning bij de factor ‘V’ (Voorzieningen) een onjuist cijfer is opgenomen (3 (gemiddeld) in plaats van 2 (ondergemiddeld)) en dat ook bij de referentieobjecten niet alle KOUDV- en liggingsfactoren juist zijn weergegeven. De uitspraak op bezwaar vermeldt dat de referentieobjecten [adres 2] en [adres 3] in een (zeer) gedateerde staat met verouderde voorzieningen, dan wel achterstallig onderhoud zijn verkocht, terwijl voor de voorzieningen en het onderhoud een factor 3 (gemiddeld) is toegekend. In de uitspraak op bezwaar is voor het object [adres 4] een onjuist cijfer voor de factor ligging opgenomen. Door deze onzorgvuldigheden is niet duidelijk geworden met welke KOUDV- en liggingsfactoren de Heffingsambtenaar rekening heeft gehouden bij de waardering van de woning. Gelet op deze onduidelijkheid heeft de Rechtbank terecht geoordeeld dat er aanleiding is de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende.
5.9.
Nu de primaire stelling van de Heffingsambtenaar niet tot een gegrond hoger beroep leidt, komt het Hof toe aan de subsidiaire stelling dat de te vergoeden proceskosten op een te hoog bedrag zijn vastgesteld.
b. Proceskostenveroordeling beroepsfase
5.10.
De Heffingsambtenaar komt op tegen de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding en met name tegen de toegepaste wegingsfactor 1 passende bij een gewicht van de zaak van ‘gemiddeld’. De Heffingsambtenaar is van mening dat de proceskosten gematigd moeten worden en verwijst daartoe naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023 [2] , dan wel verzoekt hij om toepassing van artikel 2, lid 2, Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
5.11.
Volgens belanghebbende heeft de Rechtbank terecht rekening gehouden met wegingsfactor 1 aangezien de zaak moet worden beoordeeld naar volle omvang.
5.12.
Het Hof stelt voorop dat het op grond van een eigen waardering dient te beoordelen in welke gewichtscategorie van onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) een zaak valt. [3] Dit betekent dat per fase van de procedure moet worden beoordeeld welke wegingsfactor van toepassing is. Het aan een zaak toekomende gewicht wordt bepaald door het – al dan niet in geld uit te drukken – belang en de ingewikkeldheid daarvan en de uitkomst van deze beoordeling moet voorts in overeenstemming zijn met de werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. [4]
5.13.
Het geschil bij de Rechtbank betrof de waarde van de woning en de vraag of de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan de informatieverplichting van artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Het Hof heeft hiervoor in 5.8 geoordeeld dat slechts ten aanzien van de onzorgvuldigheid in de informatieverstrekking ten aanzien van de KOUDV- en liggingsfactoren aanleiding bestaat om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De vergoeding vindt mitsdien alleen zijn grond in een gebrek ter zake van een formeelrechtelijk punt van ondergeschikt belang. Op grond hiervan zal het Hof op grond van het bepaalde in artikel 2, lid 2, Bpb de toe te kennen proceskostenvergoeding verminderen door toepassing van een factor 0,5 in plaats van 1 voor het gewicht van de zaak. [5]
5.14.
Het beroep van belanghebbende op het Richtsnoer [6] en de daarin opgenomen opsomming van gevallen waarin een wegingsfactor van 1 kan worden aangehouden, leidt niet tot een ander oordeel. In het Richtsnoer wordt opgemerkt dat de rechter op de grondslag van artikel 2, lid 2, Bpb de bevoegdheid heeft om – onafhankelijk van de toepasselijke wegingsfactor – de op grond van het eerste lid van dat artikel bepaalde vergoeding neerwaarts bij te stellen, in geval hij een kostenveroordeling toewijst ten gunste van een partij die slechts gedeeltelijk gelijk heeft gekregen. Ten overvloede merkt het Hof nog op dat het Richtsnoer geen limitatieve opsomming maar slechts een indicatieve opsomming van de toepassing van de verschillende wegingsfactoren bevat.
5.15.
Het Hof stelt de kosten wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank vast op € 907 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907, en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 0,5).
Slotsom
5.16.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten van het hoger beroep. Evenmin dient van de Heffingsambtenaar griffierecht ter zake van het ingestelde hoger beroep te worden geheven.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor wat betreft de beslissing over de proceskosten;
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de door belanghebbende in beroep redelijkerwijs gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 907.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, in tegenwoordigheid van de griffier R. Wijkstra. De beslissing is op 19 februari 2025 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Vgl. HR 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052, BNB 2023/156 en HR 24 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:106, r.o. 4.3.1.
2.Rechtbank Midden-Nederland 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4481, r.o. 14 t/m 31.
3.Hoge Raad 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293, Hoge Raad 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6822 en Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1162.
4.Zie de toelichtingen op het Bpb van 22 december 1993, Stb. 763, p. 8-9, en van 25 februari 2002, Stb. 113, p. 6.
5.Vgl. Hoge Raad 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1659.
6.Het Richtsnoer is als bijlage gevoegd bij Gerechtshof Den Haag 14 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1389.