ECLI:NL:GHDHA:2024:228

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
BK-22/1246 W
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in belastingprocedure met verzoekster tegen heffingsambtenaar

In deze zaak heeft verzoekster, een belastingplichtige, op 13 december 2023 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek, die betrokken waren bij haar belastingprocedure tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland. Verzoekster had eerder verzocht om een openbare zitting, maar dit verzoek werd afgewezen. Tijdens de zitting op 13 december 2023 heeft verzoekster schriftelijk haar wrakingsverzoek ingediend, waarbij zij stelde dat de rechters in strijd met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) hebben gehandeld door niet te bevestigen dat zij in overeenstemming met internationale verdragen zouden oordelen. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en dat er geen sprake is van vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de zaak op 2 februari 2024 beoordeeld. De wrakingsgronden van verzoekster zijn onder andere dat de rechters de door haar geformuleerde vragen niet hebben beantwoord en dat de afwijzing van het verzoek om een openbare zitting in strijd is met het EVRM. De wrakingskamer oordeelt dat de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere procedure een beslissing in het nadeel van een partij heeft genomen, niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen, omdat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de rechters niet onpartijdig konden beslissen.

De beslissing is genomen door de meervoudige kamer op 2 februari 2024, waarbij de griffier mr. A.T.J. Schnitzeler aanwezig was. De beslissing wordt aan alle betrokken partijen toegezonden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Zaaknummer: BK-22/1246 W
Rolnummer hoofdzaak: BK-22/1246
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 2 februari 2024
inzake het verzoek tot wraking, als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in de hoofdzaak met genoemd rolnummer van:

[X] , wonende te [Z] , verzoekster,

(gemachtigde: W. Lentink)

Het geding

1. De belastingprocedure waarin verzoekster het bovenvermelde wrakingsverzoek heeft gedaan (de hoofdzaak) betreft een zaak van verzoekster tegen de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland (de Heffingsambtenaar). In die procedure heeft een besloten zitting plaatsgevonden voor de meervoudige belastingkamer van het hof op 13 december 2023. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat namens de Heffingsambtenaar is verschenen: […] . Zitting hadden mr. I. Reijngoud, voorzitter, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek.
2. Bij brieven van 17 januari 2023 en 29 november 2023 heeft verzoekster verzocht om de zitting van 13 december 2023 in het openbaar te laten plaatsvinden. Bij brief van 8 december 2023 heeft de meervoudige belastingkamer van het hof dit verzoek afgewezen.
3. Verzoekster heeft op 13 december 2023 ter zitting schriftelijk een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek gedaan. De gronden voor het wrakingsverzoek zijn opgenomen in het door verzoekster ter zitting overgelegde stuk getiteld ‘Zitting 13 december 2023 zaak BK-SGR 22/1246 bij Gerechtshof Den Haag Punt van orde: wraking’ dat aan het proces-verbaal is gehecht.
4. Bij schriftelijke reactie van 13 december 2023 hebben mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek de wrakingskamer van het hof (de wrakingskamer) medegedeeld niet te berusten in het verzoek tot wraking en een reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
5. Verzoekster heeft op 17 december 2023 een e-mailbericht aan de wrakingskamer verzonden, waarin zij, thans voor zover van belang, verzoekt om de informatie-uitwisseling die voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden tussen de meervoudige belastingkamer van het hof en de Heffingsambtenaar en verzoekt of de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek kan plaatsvinden in het openbaar.
6. Bij e-mailbericht van 18 december 2023 heeft de coördinator wrakings- en verschoningskamer hierop gereageerd.
7. Bij e-mailbericht van 18 december 2023 heeft de gemachtigde van verzoekster geantwoord op de onder 6 vermelde reactie van de coördinator wrakings- en verschoningskamer.
8. Bij e-mailbericht van 19 december 2023 heeft de coördinator wrakings- en verschoningskamer gereageerd op de onder 7 vermelde reactie.
9. Bij e-mailbericht van 9 januari 2024 herhaalt verzoekster het verzoek om informatie over het contact dat voorafgaand aan de mondelinge behandeling in de hoofdzaak heeft plaatsgevonden tussen de meervoudige belastingkamer van het hof en de Heffingsambtenaar.
10. Bij schriftelijke reactie van 10 januari 2024 hebben mr. I. Reijngoud, mr. F.G.F. Peters en mr. T.A. de Hek op voornoemd e-mailbericht gereageerd.
11. Bij brief van 14 januari 2024, ingekomen bij het hof op 15 januari 2024, heeft verzoekster een verzoek tot wraking van mr. I. Reijngoud gedaan.
12. Bij brief van 16 januari 2024 heeft mr. I. Reijngoud op het onder 11 opgenomen wrakingsverzoek gereageerd. Bij de reactie is als bijlage de zittingsuitnodiging van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak gevoegd.
13. Bij e-mailberichten van 17 januari 2024 heeft verzoekster op de reactie van mr. I. Reijngoud gereageerd, onder toezending van vijf bijlagen en het hof verzocht de e-mailberichten en de bijlagen als aanvulling op het onder 11 opgenomen wrakingsverzoek aan te merken.
14. De wrakingskamer heeft de beide wrakingsverzoeken ter zitting van 17 januari 2024, op verzoek van verzoekster, openbaar behandeld. Verzoekster is verschenen. De raadsheren zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen. Verzoekster heeft ter zitting de e-mailberichten van 17 januari 2024 voorgedragen.

De wrakingsverzoeken

15. Tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft verzoekster de meervoudige belastingkamer van het hof verzocht om te bevestigen dat conform internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zal worden gehandeld en geoordeeld. Uit het proces-verbaal betreffende de hoofdzaak volgt dat de meervoudige belastingkamer hierop als volgt heeft gereageerd:
“De voorzitter laat daarop weten dat partijen op de zitting de gelegenheid krijgen het hoger beroep toe te lichten, dat het Hof zorgvuldig naar de zaak zal kijken en uitspraak zal doen, waarbij het Hof het recht zal toepassen. Indien belanghebbende van mening is dat het Hof het EVRM schendt, kan zij een rechtsmiddel aanwenden tegen de uitspraak van het Hof.”
16. Het onder 3 vermelde wrakingsverzoek houdt – verkort en zakelijk weergegeven – in, dat de meervoudige belastingkamer van het hof in strijd met artikel 6 EVRM heeft gehandeld en daarmee de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Doordat het hof ter zitting niet heeft bevestigd dat conform internationale verdragen, zoals het EVRM, wordt gehandeld en geoordeeld, wordt verzoekster benadeeld met als gevolg dat zij geen eerlijk proces conform artikel 6 EVRM krijgt, aldus verzoekster. In de tweede plaatst steunt verzoeksters wrakingsverzoek op de grond dat de afwijzing van het verzoek om een openbare zitting eveneens in strijd is met het EVRM.
17. Mrs. Reijngoud, Peters en De Hek hebben in hun schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek – samengevat – verklaard dat zij van mening zijn dat de aangevoerde wrakingsgronden, noch andere feiten of omstandigheden, maken dat sprake is van het niet onpartijdig kunnen beslissen of het niet onpartijdig zijn. Gelet op de inhoud van het wrakingsverzoek verzoeken de raadsheren het hof te bepalen dat een eventueel volgend wrakingsverzoek van verzoekster in deze zaak niet in behandeling wordt genomen (artikel 8:18, lid 4, Awb). Daarbij verwijzen de raadsheren naar het wrakingsverzoek betreffende de rechter in eerste aanleg in onderhavige procedure (Rechtbank Den Haag 30 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:12770), het wrakingsverzoek betreffende de belastingkamer van de Hoge Raad in een procedure van het vorige belastingjaar (Hoge Raad 22 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1289) en het verzoek om wraking van de wrakingskamer van de Hoge Raad in laatstgenoemde procedure (Hoge Raad 19 mei 2023, ECLI:NL:HR:2023:734).
18. Aan het hiervoor onder 11 bedoelde wrakingsverzoek ligt ten grondslag dat mr. I. Reijngoud in een zaak van verzoekster over een voorgaand belastingjaar ook deel uitmaakte van de zittingscombinatie. Volgens verzoekster is een deel van de rechtsvragen in die zaak niet beantwoord en komen die vragen in de hoofdzaak opnieuw aan de orde. Mr. I. Reijngoud is daarom volgens verzoekster bevooroordeeld ten aanzien van de beantwoording van deze rechtsvragen.
19. Mr. I. Reijngoud heeft in haar schriftelijke reactie op dit tweede wrakingsverzoek – samengevat – gesteld dat (de gemachtigde van) verzoekster al geruime tijd bekend was met de zetelsamenstelling in de hoofdzaak, omdat de samenstelling in de bij aangetekend verzonden brief van 30 oktober 2023 is vermeld. Voorts is de zetel ook ter zitting van 13 december 2023 aan verzoekster voorgesteld. Mr. I. Reijngoud verzoekt vervolgens verzoekster niet-ontvankelijk te verklaren in haar tweede wrakingsverzoek, omdat geen sprake is van feiten of omstandigheden die pas na het eerdere verzoek aan verzoekster bekend zijn geworden en het tweede wrakingsverzoek van verzoekster daarom niet tijdig is gedaan (artikel 8:16, lid 4, tweede volzin, Awb).
20. Verzoekster heeft de onder 18 genoemde wrakingsgronden in een later e-mailbericht nader onderbouwd en gereageerd op de onder 19 opgenomen schriftelijke reactie van mr. I. Reijngoud.

Beoordeling van de wrakingsverzoeken

21. Op grond van artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, lid 1, Awb, is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
22. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hoge Raad 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9141 en Hoge Raad 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3625).
23. In de eerste plaats steunt verzoekster het verzoek tot wraking van de drie raadsheren op de grond dat de bedoelde raadsheren de door haar geformuleerde vraag – of het hof zal handelen en oordelen in overeenstemming met internationale verdragen zoals het EVRM – ter zitting weigerden te beantwoorden. Deze weigering heeft volgens verzoekster tot gevolg dat haar het recht op een eerlijk proces conform artikel 6 EVRM wordt ontzegd.
24. Blijkens het uittreksel van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak is door de voorzitter ter zitting aan verzoekster bevestigd dat het de taak van de rechter is om het recht toe te passen (hiervoor, 15). Dat het door verzoekster gewenste antwoord op de door haar opgestelde vraag naar haar mening uitbleef, biedt geen grond om te oordelen dat de belastingkamer van het hof blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoekster of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
25. Voor de andere door verzoekster naar voren gebrachte wrakingsgrond geldt dat de beslissing van de meervoudige belastingkamer van het hof om de mondelinge behandeling van de hoofdzaak niet openbaar te laten plaatsvinden, een procedurele beslissing vormt. Procedurele beslissingen vormen in beginsel geen grond voor wraking. Het middel van wraking kan niet een verkapt rechtsmiddel zijn tegen – de voor verzoekster onwelgevallige – (procedurele) beslissingen van de rechter. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Ook de motivering van een (procedurele) beslissing kan in beginsel geen grond vormen voor wraking, ook niet indien het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (procedurele) beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413). Dat daarvan in deze zaak sprake is, is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken.
26. Verzoekster heeft daarnaast verzocht tot wraking van mr. I. Reijngoud op de grond dat deze raadsheer deel uitmaakte van de meervoudige belastingkamer in een andere procedure van verzoekster betreffende een eerder jaar waarin zij in het ongelijk is gesteld. Een deel van de in die zaak in geschil zijnde rechtsvragen speelt volgens verzoekster ook in de hoofdzaak, waardoor de raadsheer volgens haar bevooroordeeld is ten aanzien van de beantwoording van deze rechtsvragen. De wrakingskamer oordeelt ten aanzien van deze grond als volgt.
27. Nog daargelaten of de in dit wrakingsverzoek vermelde grond tijdig is aangevoerd, levert volgens vaste rechtspraak de enkele omstandigheid dat een rechter in een eerdere procedure van een partij een beslissing in het nadeel van die partij heeft genomen als zodanig geen aanwijzing op dat de rechter jegens die partij vooringenomen is of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dat in zo’n eerdere procedure ook rechtsvragen aan de orde waren die in de latere procedure weer spelen, maakt dit niet anders.
28. Ook voor het overige rechtvaardigen de door verzoekster aangedragen omstandigheden over de gang van zaken niet de conclusie dat de betrokken raadsheren vooringenomen zijn en evenmin dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
29. Het hof ziet onvoldoende grond om in deze procedure thans een wrakingsverbod op te leggen.
30. De conclusie van het voorgaande is dat het verzoek tot wraking wordt afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek tot wraking af; en
  • bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoekster, aan de raadsheren en aan de andere partij in de hoofdzaak.
Deze beslissing is gegeven op 2 februari 2024 door E.C. van Veen, E.M. Dousma-Valk en J.W. Frieling, in aanwezigheid van de griffier mr. A.T.J. Schnitzeler.