ECLI:NL:HR:2023:734

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
23/01195
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen leden van de Hoge Raad in belastingzaak

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de Hoge Raad die betrokken waren bij haar cassatieprocedure. Het verzoek om wraking is ingediend naar aanleiding van een eerdere uitspraak in een belastingzaak, waarbij verzoekster meende dat de oproep voor de zitting niet correct was verzonden en dat zij niet tijdig op de hoogte was gesteld van de zittingsdatum. Verzoekster stelde dat deze gang van zaken in strijd was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en dat dit haar recht op een eerlijk proces zou schenden. De wrakingskamer, bestaande uit andere leden van de Hoge Raad, heeft het verzoek behandeld en geconcludeerd dat de door verzoekster aangevoerde redenen niet voldoende waren om aan te nemen dat de betrokken raadsheren vooringenomen waren. De wrakingskamer benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. Na de mondelinge behandeling, waarin verzoekster haar standpunt toelichtte, heeft de Hoge Raad op 19 mei 2023 het wrakingsverzoek afgewezen. De beslissing werd genomen door vicepresident M.J. Kroeze en raadsheren A.E.M. Röttgering en G.C. Makkink, en werd openbaar uitgesproken. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de vrees voor vooringenomenheid te rechtvaardigen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
VIERDE KAMER
Nummer23/01195
Datum19 mei 2023
BESLISSING
in de zaak van
[verzoekster] te [plaats] (hierna: verzoekster)
betreffende het door verzoekster ingediende verzoek om wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1.De procedure

1.1
Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in de zaak die bij de belastingkamer van de Hoge Raad is ingeschreven onder nummer 22/02129. Bij bericht van 9 februari 2023 is aan verzoekster meegedeeld dat op 17 februari 2023 in de hiervoor genoemde zaak uitspraak zal worden gedaan. Tevens is daarin meegedeeld dat de beslissing wordt genomen door de leden van de Hoge Raad mr. J. Wortel, mr. P.A.G.M. Cools en mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk.
1.2
Bij op 16 februari 2023 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief, heeft verzoekster de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde leden van de Hoge Raad. Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/00611. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.3
Het wrakingsverzoek met nummer 23/00611 wordt behandeld door de leden van de Hoge Raad mr. V. van den Brink, mr. T.H. Tanja-van den Broek en mr. F.J.P. Lock (hierna ook: de wrakingskamer). De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was gepland op 27 maart 2023.
1.4
Bij op 23 maart 2023 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brief, heeft verzoekster de wraking verzocht van de hiervoor in 1.3 vermelde leden van de Hoge Raad (hierna ook: de wraking van de wrakingskamer). Dit wrakingsverzoek is bij de Hoge Raad ingeschreven onder nummer 23/01195. De leden van de Hoge Raad tegen wie dit wrakingsverzoek is gericht, hebben meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord.
1.5
Op 24 april 2023 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer plaatsgevonden. Tijdens deze mondelinge behandeling is verzoekster, bijgestaan door haar adviseur […] , gehoord en heeft zij het verzoek toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota. De advocaat-generaal W.L. Valk heeft tijdens deze behandeling desgevraagd meegedeeld af te zien van het nemen van een conclusie. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

2.Beoordeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer

2.1
Op grond van artikel 8:15 Awb kan elk van de rechters die een zaak behandelen, door een partij worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 29 AWR is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het beroep in cassatie in belastingzaken.
2.2
Bij de behandeling van het verzoek om wraking van de wrakingskamer moet worden vooropgesteld dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. [1]
2.3
Verzoekster heeft aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de oproep voor de zitting van 27 maart 2023 niet aangetekend is verzonden en haar niet tijdig heeft bereikt (hetgeen zij in strijd acht met artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, hierna: EVRM) en dat die zittingsdatum is vastgesteld zonder overleg met haar (hetgeen zij in strijd acht met artikel 8 EVRM).
Deze omstandigheden rechtvaardigen niet de daaruit door verzoekster getrokken conclusie dat de betrokken raadsheren (ten aanzien van haar) vooringenomen zijn en evenmin dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.4
Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster verder aangevoerd dat uit de oproepingsbrief van 7 maart 2023 volgt dat zij ter zitting van 27 maart 2023 niet het woord zou mogen voeren (hetgeen zij in strijd acht met artikel 10 EVRM). Deze grond is te laat aangevoerd; artikel 8:16 lid 3 Awb houdt in dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De grond is overigens onjuist omdat uit de oproepingsbrief niet volgt dat verzoekster niet het woord mag voeren.
2.5
Gelet op wat hiervoor onder 2.3 en 2.4 is overwogen zal het verzoek om wraking worden afgewezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad wijst het verzoek om wraking van mr. V. van den Brink, mr. T.H. Tanja-van den Broek en mr. F.J.P. Lock af.
Deze beslissing is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en G.C. Makkink, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A. Woller-van Welie, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023.

Voetnoten

1.HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1770, rechtsoverweging 4.2.1.