5.1.De Heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende geen recht heeft op een vergoeding van immateriële schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn. Daartoe stelt de Heffingsambtenaar in de eerste plaats, onder verwijzing naar de e-mails van belanghebbende (zie 2.5.3 en 2.6), dat belanghebbende niet op de hoogte was van de onderhavige procedure. Volgens de Heffingsambtenaar heeft daardoor de lange duur van de procedure geen spanning en frustratie bij belanghebbende veroorzaakt. In de tweede plaats stelt de Heffingsambtenaar dat belanghebbende geen belang heeft bij haar beroepsgrond dat de waarde van de woning verlaagd moet worden. Hiertoe voert hij aan dat:
de woning een sociale huurwoning is;
volgens de gegevens van de verhuurder van de woning de maximaal redelijke huur € 621,47 (116 punten) is en de netto huur die belanghebbende betaalt € 441,76 (85 punten);
het verschil € 179,71 bedraagt en dit correspondeert met 31 punten volgens het woningwaarderingsstelsel van de Waarderingskamer;
een vermindering van de waarde van de woning met € 12.000 leidt tot verlaging op basis van het woningwaarderingsstelsel van één punt; en
belanghebbende pas een verzoek voor een huurverlaging kan indienen als de WOZ-waarde met meer dan 31 punten (maal € 12.000) wordt verlaagd.
Volgens de Heffingsambtenaar kan de onderhavige procedure voor belanghebbende dus niet leiden tot een huurverlaging. Verder voert de Heffingsambtenaar aan dat een verzoek om verlaging van de huurprijs niet met terugwerkende kracht kan geschieden en dat het woningwaarderingsstelsel is gebaseerd op de meest recente WOZ-waarde. Tot slot beroept de Heffingsambtenaar zich op artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2.1.Het Hof zal eerst de tweede stelling van de Heffingsambtenaar beoordelen.
5.2.2.Artikel 8:69a Awb, waarin het zogenoemde relativiteitsvereiste is neergelegd, luidt als volgt:
“De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.”
5.2.3.Artikel 17, lid 2, Wet WOZ bepaalt dat de waarde van de woning wordt bepaald op de waarde in het economische verkeer. Deze WOZ-waarde wordt vastgesteld bij beschikking.
5.2.4.Een belanghebbende kan opkomen tegen de vastgestelde WOZ-waarde indien deze op een te hoog of te laag bedrag is bepaald. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a Awb staat echter aan vermindering of verhoging van de vastgestelde WOZ-waarde in de weg, indien de indiener van het bezwaar of beroep geen direct financieel gevolg daarvan ondervindt. De rechtsregel van artikel 17 Wet WOZ strekt dan immers niet tot bescherming van het belang van deze indiener. Een direct financieel gevolg kan bijvoorbeeld worden ondervonden als de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf wordt gebruikt voor belastingen die aan de indiener worden opgelegd of als de WOZ-waarde een rol speelt bij het bepalen van de huurprijs van de woning van de indiener (Hof Den Haag 30 augustus 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1765).