ECLI:NL:GHDHA:2021:2568

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
28 december 2021
Zaaknummer
BK-21/00240
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

BPM naheffingsaanslag en CO2-uitstoot bij registratie van een tweedehands auto

In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) die is opgelegd aan belanghebbende voor de registratie van een tweedehands BMW 520D X-Drive. De naheffingsaanslag bedraagt € 9.828, met een bijkomende belastingrente van € 266. De Inspecteur heeft de aanslag gehandhaafd na bezwaar, waarna belanghebbende in beroep ging bij de Rechtbank Den Haag. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof Den Haag.

De kern van het geschil betreft de vaststelling van de CO2-uitstoot van de auto en de daaruit voortvloeiende BPM-heffing. Belanghebbende stelt dat de CO2-uitstoot van de auto zelf bepalend moet zijn voor de BPM, terwijl de Inspecteur een referentieauto hanteert. Het Hof oordeelt dat de CO2-uitstoot van de auto zelf inderdaad bepalend is en dat de handelsinkoopwaarde van de auto door schade is gedaald. Het Hof komt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 4.865, en dat de belastingrente dienovereenkomstig moet worden aangepast.

Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 december 2021, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00240

Uitspraak van 22 december 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 maart 2021, nummer SGR 20/1753.

Procesverloop

1.1.
Belanghebbende is ter zake van de registratie van een BMW 520D X-Drive (de auto) een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) opgelegd van € 9.828. Tevens is bij gelijktijdig genomen beschikking € 266 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake daarvan is een griffierecht voldaan van € 178. De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is € 270 aan griffierecht geheven.
1.5.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft het Hof op 30 september 2021 een nader stuk ontvangen van de Inspecteur.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 28 oktober 2021. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof op 6 december 2021 van de gemachtigde van belanghebbende een stuk ontvangen. Het Hof heeft daarin geen aanleiding gezien het onderzoek te heropenen.

Feiten

2.1.
[A] heeft de auto op 14 mei 2018 gekeurd en hiervan op 2 september 2018 een taxatierapport uitgebracht (het taxatierapport). Volgens het taxatierapport is de historische nieuwprijs(consumentenprijs) van de auto € 113.217 en de inkoopwaarde in beschadigde staat € 11.700. In het taxatierapport is vermeld dat genoemde consumentenprijs is verhoogd in verband met een sterk afwijkende CO2-uitstoot van 213 g/km van de auto ten opzichte van CO2-uitstoot ATX van 129 g/km. Het taxatierapport vermeldt schade aan de auto ten bedrage van € 16.085,65 (na aftrek van een correctie van € 400 in verband met gebruikssporen). Dit bedrag is voor 100% in mindering gebracht op de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat.
2.2.
Belanghebbende heeft op 4 september 2018 € 4.585 BPM op aangifte voldaan voor de auto. De auto is afkomstig uit Zuid-Korea. De RDW heeft de CO2-uitstoot van de auto aan de hand van de Scandinavische methode berekend op 213 g/km. De kilometerstand van de auto ten tijde van de aangifte was 25.125. Het bedrag van € 4.585 aan BPM dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan is berekend aan de hand van het taxatierapport.
2.3.
Op 10 september 2018 is de auto in opdracht van de Inspecteur geschouwd door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het daarvan op 2 oktober 2018 opgemaakte rapport (het DRZ-rapport) wordt als historische nieuwprijs van de auto € 74.287 en als inkoopwaarde in beschadigde staat € 27.798 vermeld. Het DRZ-rapport gaat uit van schade aan de auto ten bedrage van € 4.649 waarvan € 3.035 in mindering is gebracht op de inkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat.
2.4.
De Inspecteur heeft op basis van de bevindingen van DRZ de verschuldigde BPM berekend op € 14.413 en met dagtekening 27 september 2019 de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 9.828 (€ 14.413 - € 4.585 op aangifte voldaan). Hij heeft daarbij in afwijking van het DRZ-rapport (zie 2.2.) een schadebedrag van € 3.674 (79% van € 4.649) in aanmerking genomen en als handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 24.124 gehanteerd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Waardevermindering door schade
7. De bewijslast dat de waardevermindering door schade dient te worden vastgesteld op het door eiser gestelde bedrag, rust op eiser (Hoge Raad 17 januari 2021, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3). Eiser dient dus tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder aannemelijk te maken dat die schade € 16.085,65 bedraagt. Eiser is daarin niet geslaagd, nu de door eiser opgevoerde schade niet is aangetroffen door DRZ. Tijdens de hertaxatie zijn door DRZ enkel normale gebruikssporen aangetroffen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat DRZ als gevolg van de manier van werken en/of gebrek aan deskundigheid te weinig schade heeft vastgesteld. De rechtbank acht veeleer aannemelijk dat de volgens het taxatierapport aanwezige schade in de periode tussen de taxatie door [A] op 14 mei 2018 en de schouw door DRZ op 10 september 2018 kennelijk reeds gedeeltelijk was hersteld en dus niet meer aanwezig was. Eiseres heeft verder, tegenover de weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat het door haar gestelde beleid bestaat. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van verweerder daaromtrent. Het gelijk wat betreft de omvang van de schade is dus aan verweerder, aangezien eiser de schadetaxatie van DRZ onvoldoende onderbouwd heeft weersproken.
Historische nieuwprijs
8. Tussen partijen is niet in geschil dat moet worden uitgegaan van een netto catalogusprijs van € 52.532 zoals die is vermeld in het DRZ-rapport. Dit bedrag volgt uit de bij het DRZ-rapport gevoegde koerslijst X-ray. Op die koerslijst is tevens vermeld dat het Bruto Bpm bedrag € 10.723 bedraagt. Dit bedrag is samengesteld uit een brandstoftoeslag van € 5.359 en een CO2-toeslag van € 5.364. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van deze gegevens. Het gaat hier om de berekening van belasting die nog op vergelijkbare binnenlandse auto’s rust. Dat de koerslijst X-ray een CO2-uitstoot vermeldt van 129 gr die volgens eiser is vastgesteld op basis van de NEDC methode, is dan ook geen reden uit te gaan van de voor de auto geregistreerde CO2-uitstoot van 213 gr (vgl Hoge Raad, 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:561).
Belastingrente
9. Eiser heeft geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de berekening van de belastingrente en ook overigens is niet gebleken dat deze is berekend in strijd met de wettelijke bepalingen.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de afschrijving onjuist zou zijn bepaald omdat van een onjuiste nieuwprijs is uitgegaan en een onjuist bedrag aan bruto BPM.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en van de uitspraak op bezwaar, alsmede, overeenkomstig het ter zitting ingenomen standpunt, uitgaande van:
Netto catalogusprijs € 56.883
Btw 21% € 11.945
Historische Bruto BPM (Scandinavisch, 213 gr/km):
€ 44.389
Historische nieuwprijs: € 113.217
Alsmede handelsinkoopwaarde met schade € 24.077,
tot vermindering van de verschuldigde BPM tot € 9.439 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot (€ 9.439 - € 4.585) € 4.854.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling

5.1.
De heffing van BPM is erop gebaseerd dat naarmate een personenauto meer CO2 uitstoot, meer BPM verschuldigd wordt. De CO2-uitstoot is dus bepalend voor de hoogte van de verschuldigde BPM. Dit betekent dat voor elke te registreren personenauto, nieuw of gebruikt, moet worden bepaald in welke mate deze CO2-uitstoot. De CO2-uitstoot is een objectief vast te stellen, onderscheidend criterium voor motorvoertuigen.
5.2.
In artikel 6a van de Uitvoeringsregeling Bpm 1992 is een vaste hiërarchie van bewijsmiddelen voorgeschreven op welke wijze voor de heffing van de BPM de CO2uitstoot moet worden vastgesteld. Nu de CO2-uitstoot van de auto in gram per kilometer niet uit het kentekenregister is gebleken, is de hoofdregel (onderdeel a) dat wordt uitgegaan van de voor de auto verleende typegoedkeuring, dan wel het door de producent afgegeven certificaat van overeenstemming (CVO). Is geen typegoedkeuring verleend en evenmin een CVO afgegeven, maar heeft wel een individuele goedkeuring plaatsgevonden op de voet van artikel 26 van de Wegenverkeerswet 1994, dan wordt (onderdeel b) de CO2-emissie vastgesteld aan de hand van die individuele goedkeuring. Is er ook geen individuele goedkeuring, dan wordt (onderdeel c) teruggevallen op een testrapport van een individuele keuring van de auto. Heeft er ook geen individuele keuring plaatsgevonden, dan wordt in laatste instantie (onderdeel d) uitgegaan van een goedkeuring van de auto waaruit de CO2-uitstoot van de auto blijkt, ‘gemeten overeenkomstig de voorschriften van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dan wel een gelijkwaardig internationaal reglement’.
5.3.
Een typegoedkeuring is verleend noch is een CVO afgegeven. Wel heeft een individuele goedkeuring plaatsgevonden op de voet van artikel 26 van de Wegenverkeerswet: voor de auto is het RDW Voertuigbeeld afgegeven, waarin een CO2uitstoot van 213 g/km genoemd staat, zodat met toepassing van deze waarde de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 113.217 en de bruto-BPM op € 44.389.
Anders dan de Inspecteur bepleit, dient voor de voor de auto verschuldigde BPM niet te worden uitgegaan van de CO2uitstoot (en dus de bruto BPM) van referentieauto’s, maar van de CO2uitstoot (en dus de bruto BPM) van de auto zelf. Het gelijk is op dit punt aan belanghebbende.
5.4.
Het Hof acht aannemelijk dat de handelsinkoopwaarde van de auto vanwege schade, in waarde is gedaald en stelt de waarde in goede justitie vast op € 24.100.
5.5.
Per saldo bedraagt de werkelijke afschrijving dan € 89.117 (= € 113.217 / € 24.100), het werkelijke afschrijvingspercentage luidt 78,71% (= € 89.117/€ 113.217), de afschrijving op basis van het werkelijke afschrijvingspercentage bedraagt € 34.938 (= 78,71% van € 44.389 (bruto BPM)), en de verschuldigde BPM bedraagt € 9.450 (= € 44.389 / € 34.938), zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.865 (= € 9.450 / € 4.585), waaraan het bedrag van de in rekening gebrachte belastingrente dient te worden aangepast.
5.6.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierechten

6.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten. Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage vast op € 2.136 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de Rechtbank en het Hof (1 punt beroepschrift, 1 punt zitting Rechtbank, 1 punt hogerberoepschrift en 1 punt zitting Hof à € 534 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak). Voor de bezwaarfase bedraagt de vergoeding (1 punt à € 265 (waarde per punt) x 1 (gewicht van de zaak) is € 265.
6.2.
Voorts dient belanghebbende de voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierechten van € 178 voor het beroep bij de Rechtbank en € 270 voor het hoger beroep bij het Hof te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 4.865;
- vermindert de in rekening gebrachte belastingrente overeenkomstig;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten in hoger beroep aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.401;
- gelast de Inspecteur belanghebbende een bedrag van € 448 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W.M.G. Visser, T.A. de Hek en A. van Dongen in tegenwoordigheid van de griffier Y. Postema. De beslissing is op 22 december 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.