ECLI:NL:GHDHA:2022:2719

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
BK-21/00412
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2012 met betrekking tot giftenaftrek en hypotheekrente

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 6 mei 2021 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 had vernietigd. De belanghebbende had een navorderingsaanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.631, met een vergrijpboete en belastingrente. De Rechtbank had geoordeeld dat de navorderingsaanslag niet terecht was opgelegd, omdat de Inspecteur een ambtelijk verzuim had begaan door niet nader onderzoek te doen naar de uitworpredenen die waren ingesteld bij de aangifte van de belanghebbende. De Inspecteur had echter in hoger beroep aangevoerd dat er wel degelijk nieuwe feiten waren die navordering rechtvaardigden, met name naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek door de FIOD naar de [Stichting], waar de belanghebbende giften aan had opgevoerd. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur terecht de navorderingsaanslag had opgelegd, omdat de bevindingen van het FIOD-onderzoek wezenlijk waren voor de beoordeling van de giftenaftrek. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking had op de navorderingsaanslag en de rentebeschikking, en verminderde de navorderingsaanslag tot een belastbaar inkomen van € 29.479.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-21/00412
Uitspraak van 13 december 2022
in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: […] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 6 mei 2021, nummer SGR 20/4277.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.631 (de navorderingsaanslag 2012). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.030 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 569.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot op € 29.850, de boete gehandhaafd en de belastingrente verminderd tot op € 473.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV 2012, de rentebeschikking en de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiseres te vergoeden.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van de Inspecteur is op 8 december 2021 een nader stuk ingekomen.
1.5.
Bij afzonderlijke brief van 7 december 2021, ingekomen op 8 december 2021, heeft de Inspecteur het Hof een CD-rom gezonden met daarop de bevindingen van het onder 2.4.2 gespecificeerde strafrechtelijk onderzoek, waarin bepaalde passages zijn zwartgelakt en heeft de Inspecteur het Hof onder verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verzocht te beoordelen of de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is (beroep op geheimhouding). Bij beslissing van 6 april 2022 heeft de geheimhoudingskamer beslist dat de door de Inspecteur meegedeelde beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. Een kopie van de “geschoonde” CD-Rom is aan belanghebbende gezonden. Belanghebbende heeft het Hof bij brief van 21 april 2022 toestemming gegeven mede op basis van het niet-geanonimiseerde proces-verbaal uitspraak te doen.
1.6.
Op 18 oktober 2022 is van de zijde van belanghebbende een nader stuk ingekomen.
1.7.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 1 november 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.1.
Belanghebbende heeft drie kinderen. In de aangiften IB/PVV voor de meeste jaren van 2004 tot en met 2011 heeft belanghebbende een eigenwoningschuld van € 146.892 (2004) en € 140.000 (jaren 2005, 2007 tot en met 2011) aangegeven.
2.1.2.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 (de aangifte IB/PVV 2012) inkomsten uit arbeid opgegeven van € 37.631 en de volgende giften opgevoerd:
Omschrijving
Bedrag
[Stichting] [woonplaats]
€ 3.000
Totaal giften
€ 3.000
Drempel
€ 271
Totaal aftrekbare giften
€ 2.712
In de aangifte IB/PVV 2012 heeft belanghebbende tevens aanspraak gemaakt op een aftrek voor kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar tot een bedrag van
€ 1.180. Verder heeft belanghebbende in de aangifte, naast inkomsten uit de eigen woning van € 642, een eigenwoningschuld van € 185.338 vermeld en heeft zij over deze schuld een bedrag aan betaalde rente en kosten van geldleningen van € 11.159 in aftrek gebracht.
2.1.3.
In het door de Belastingdienst gebruikte geautomatiseerde systeem voor controle van aangiften IB/PVV (ABS) zijn, blijkens door de Inspecteur overgelegde schermprints uit dit systeem, voor de door belanghebbende ingediende aangifte IB/PVV 2012 de volgende uitworpredenen ingesteld:
H057 Beoordeel aftrek giften (…)
H094 Beoordeel hoge aftrek (…) kosten levensonderhoud van kinderen (…)
H104 Beoordeel hypotheekverhoging 2012: vergelijk aftrek rente hypotheek vorig
jaar (…) en dit jaar (…)
2.1.4.
De onder 2.1.3 bedoelde uitworpredenen zijn om doelmatigheidsredenen niet (inhoudelijk) behandeld. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 (de aanslag IB/PVV 2012) is vervolgens met dagtekening 23 januari 2015 geautomatiseerd vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangifte IB/PVV 2012 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.222.
2.2.
De [Stichting] stond in de desbetreffende jaren geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).
2.3.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [Stichting] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [Stichting] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [Stichting] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [Stichting] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan zij in haar administratie had verantwoord (531) en dat de [Stichting] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [Stichting] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.
2.3.2.
Omdat de administratie van de [Stichting] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van de [Stichting] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
2.3.3.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [Stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [Stichting] hadden opgenomen in hun aangiften.
2.4.1.
Voormelde bevindingen (2.3.1 en 2.3.3) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [Stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [Stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ).
2.4.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425. De officier van justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde)
proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.4.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek ( [FIOD-onderzoek 3] ) niet als verdachte aangemerkt noch is zij als getuige gehoord.
2.5.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [Stichting] .
2.5.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [Stichting] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.5.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [Stichting] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [Stichting] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [Stichting] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [Stichting] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [Stichting] is gevestigd gegeven."
2.5.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [Stichting] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [Stichting] te gaan. Ik ging naar de [Stichting] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [Stichting] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [Stichting] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15112012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24052013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.6.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [Stichting] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [Stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [Stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [Stichting] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [Stichting] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 De [Stichting] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [Stichting] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [Stichting] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [Stichting] ;
 (…)"
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD binnengekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [Stichting] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [Stichting] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen, hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties [Stichting] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [Stichting]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de [Stichting] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [Stichting] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de [Stichting] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.10.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover, onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.10.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.11.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [Stichting] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [Stichting] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.12.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [Stichting] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [Stichting] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.12.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [Stichting] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [Stichting] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [Stichting] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [Stichting] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [Stichting] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.12.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [Stichting] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.13.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (bijlage 27). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [Stichting] .
2.13.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni 2018" [juli;
Hof] vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [Stichting] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [Stichting] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.13.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [Stichting] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [Stichting] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
2.14.
Het FIOD-rapport bevat op pagina 31 een document met documentcode 1-ZPV-01, betreffende het “Onderzoek valsheid in geschrifte met betrekking tot giftkwitanties, donatieverklaringen, sponsorovereenkomsten, betalingswijzen”, waarin de volgende passage is opgenomen:
“Het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] richtte zich bij de aanvang op valsheid in geschrifte van giftkwitanties en donatieverklaringen. Deze valse bescheiden werden door belastingplichtigen gebruikt om tegenover de Belastingdienst giften en/of donaties te kunnen verantwoorden ter onderbouwing van de aangifte inkomstenbelasting. In de loop van het onderzoek is vastgesteld dat een soortgelijke valsheid ook heeft plaatsgevonden met betrekking tot sponsorovereenkomsten en facturen voor advertenties. Voorts is in de loop van het onderzoek vastgesteld dat in de administratie van [Stichting] verklaringen aanwezig waren waarin staat dat betalingen hebben plaatsgevonden naar buitenlandse partijen.”.
2.15.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 december 2016 verzocht informatie te verstrekken over de in de aangifte IB/PVV 2012 van belanghebbende in aftrek gebrachte kosten en gevraagd om toezending van schriftelijke bewijsstukken en/of betalingsbewijzen ten aanzien van de door belanghebbende opgevoerde kosten van de eigen woning, de giften en het levensonderhoud van kinderen. Belanghebbende heeft hierop niet gereageerd.
2.16.
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft de Inspecteur belanghebbende te kennen gegeven dat hij over het jaar 2012 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de aftrek hypotheekrente eigen woning, de giftenaftrek ter zake van de [Stichting] en de kosten levensonderhoud kinderen worden gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur aangekondigd dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) ter hoogte van 50% van de nagevorderde belasting. Voorts heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat mogelijk heffingsrente dan wel belastingrente in rekening zal worden gebracht.
2.17.
Vervolgens heeft de Inspecteur met dagtekening 11 november 2017 de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.631 en gelijktijdig de boetebeschikking en beschikking belastingrente gegeven.
2.18.
Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen bezwaar aangetekend en daarbij onder meer stukken betreffende de door haar afgesloten hypothecaire lening(en) gevoegd.
2.19.
Met dagtekening 25 juni 2019 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een hoorgesprek en haar de gelegenheid geboden tot tien dagen voor het gesprek eventuele aanvullende originele stukken over de zaak per post in te leveren.
2.20.
Op 9 juli 2019 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Het hoorverslag daarvan behoort tot de stukken van het geding. In het hoorverslag is voor zover thans van belang het volgende opgenomen:
“(…)
Belastingdienst:
(…)
- De gegevens van de hypotheek van de [naam bank] waren eerder niet bekend bij de Belastingdienst. Deze gegevens zullen opnieuw worden beoordeeld.;
(…)
3. [De Inspecteur] geeft aan dat de hypotheek in orde is. De gegevens van de [naam bank] waren eerder niet bij ons bekend en daarom was dit destijds bij ons nagevorderd.

De volgende afspraken zijn gemaakt:

Afgesproken is beide standpunten nogmaals te bekijken.
(…)
[belanghebbende] stuurt de kwitanties die zij gevonden had nog op zodat dit meegenomen kan worden bij de beoordeling van het bezwaarschrift.”
2.21.
Bij e-mailbericht van 16 juli 2019 heeft belanghebbende de Inspecteur met het onderwerp “Laatste info” bericht de bewijsstukken van de goede doelen te hebben doorgemaild, en daarbij als bijlage een aantal “printscreens” van haar bankrekening gezonden waaruit periodieke giften aan goede doelen voor het jaar 2018 blijken (die zij volgens het e-mailbericht al jaren aan deze goede doelen doet). Verder merkt zij in het e-mailbericht op: “De originele kwitanties heb ik het weekend op de post gedaan (…)”.
2.22.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 19 november 2019 verzocht, in aanvulling op de reeds van de zijde van belanghebbende bij haar bezwaarschrift verstrekte informatie omtrent de hypotheek, nadere informatie te verstrekken over de in de aangifte IB/PVV 2012 van belanghebbende in aftrek gebrachte hypotheekrente en gevraagd om toezending van specifieke schriftelijke bewijsstukken.
2.23.1.
Bij brief van 24 januari 2020 heeft belanghebbende op het onder 2.22 bedoelde verzoek om informatie gereageerd en bij die brief onder meer, voor zover van belang, als bijlagen gevoegd:
  • een afschrift van de brief van 31 augustus 2017 van de Inspecteur (zie 2.16) met daarop de handgeschreven aantekening “U vraagt nu om andere dingen, terwijl bewijs voldoende was. Toen ik hierover belde [eigen woning – hypotheekrente,
  • een afschrift van de jaaropgave 2011 van [naam bank] van de tweede hypotheek met daarop de handgeschreven aantekening “U zegt dat jaar ervoor en jaar na 2012 geen 2e hypotheek is: hierbij 2011-2013+2014+2016”.;
  • een brief van [naam bank] betreffende de afloop van de rentevastperiode;
  • een afschrift van de jaaropgave 2013 van [naam bank] ;
  • een afschrift van de jaaropgave 2016 van [naam] van de beide hypotheken van belanghebbende;
  • een afschrift van de hypothecaire geldlening die in 2004 is afgesloten met daarop de handgeschreven aantekening “in 2004 is de 2e hypotheek erbij gekomen, niet in 2012!!!!”.
2.23.2.
Uit de door belanghebbende ingezonden jaaropgaven volgen de volgende gegevens:
Product Contractnummer Schuld Rente over 2012
Gemengd leven [nummer 1] € 100.373,97 € 6.022,44
Aflosvrij [nummer 2] € 46.172,03 € 2.770,32
Tweede hypotheek [nummer 3] € 38.792,10 € 2.366,28
2.24.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen, alsnog een bedrag van € 8.423 aan hypotheekrente in aftrek toegestaan en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderd tot op € 29.850 (vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning bij navorderingsaanslag € 37.631 + € 642 inkomsten eigen woning -/- € 8.423).
2.25.
Lopende het beroep bij de Rechtbank heeft de Inspecteur het nadere standpunt ingenomen dat de aan belanghebbende opgelegde boete dient te worden vernietigd.
2.26.
Tot de stukken van het geding behoort een aan belanghebbende gerichte brief van 16 juni 2021 van de Belastingdienst met het onderwerp “Uw gegevens in de Fraude Signalering Voorziening”. Hierin staat vermeld dat de gegevens van belanghebbende waren opgenomen in de zogenoemde databank Fraude Signalering Voorziening (FSV).

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“Ontvankelijkheid beroep
11. Eiseres is in beroep gekomen tegen de beschikking van 12 mei 2020
.Dit is de cijfermatige uitwerking van de uitspraak op bezwaar van 23 april 2020. Het beroepschrift is door de rechtbank ontvangen op 22 juni 2020 en is dus niet binnen de wettelijke termijn van zes weken na de uitspraak op bezwaar van 23 april 2020 ingediend. De rechtbank ziet echter geen aanleiding het beroepschrift wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de termijnoverschrijding eiseres niet kan worden toegerekend. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. De uitspraak op bezwaar van 23 april 2020 bevat een rechtsmiddelverwijzing waarin het volgende is vermeld: “Het bedrag van de aanslag kunt u lezen op het aanslagbiljet wat binnenkort aan u wordt toegestuurd door het computercentrum in Apeldoorn”. De rechtsmiddelverwijzing verwijst verder naar de bijlage bij de uitspraak op bezwaar. In die bijlage staat onder meer het volgende: “U kunt beroep instellen tegen het bedrag van de aanslag, tegen de eventueel in rekening gebrachte of te ontvangen heffings- of belastingrente (beschikking heffings- of belastingrente) en/of tegen een eventueel opgelegde boete (boetebeschikking).” Eiseres heeft op grond van die formuleringen kunnen en mogen menen dat zij beroep moest aantekenen tegen een nog te ontvangen aanslagbiljet.
Ambtelijk verzuim
12. In het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2018[1] is onder meer het volgende overwogen:
“2.3.2. Uit de parlementaire behandeling van het in artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR opgenomen voorschrift moet worden afgeleid dat het begrip ‘fout’ in deze bepaling neutraal en ruim is bedoeld, en dat daaronder moet worden verstaan elke misslag die bij de Belastingdienst optreedt in verband met de aanslagregeling, zoals schrijf-, reken-, overname- en intoetsfouten maar ook andere fouten zoals “fouten ten gevolge van de geautomatiseerde verwerking van aangiften”, indien het gevolg daarvan is dat de belastingschuld op een te laag bedrag is vastgesteld.
De wetgever heeft met de introductie van deze regeling echter niet willen breken met de voorheen ontwikkelde rechtspraak over beoordelingsfouten van de inspecteur. Die rechtspraak houdt in dat herstel door middel van navordering niet mogelijk is indien een aanslag te laag is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Een dergelijke beoordelingsfout kan niet op basis van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR worden hersteld, ook niet indien zij voor de belastingplichtige kenbaar was (zie HR 27 juni 2014, nr. 13/02194, ECLI:NL:HR:2014:1529, BNB 2014/202, onderdeel 2.3.1).
2.3.3. De vastgestelde feiten houden in dat de Inspecteur al bij de aanslagregeling een melding had gekregen die hem aanleiding had behoren te geven voor onderzoek naar hetgeen in de aangifte was vermeld en van belang was voor het al dan niet toekennen van ‘ondernemersfaciliteiten’. Bij een behoorlijke taakvervulling had dat onderzoek niet beperkt mogen zijn tot de vraag of belanghebbende in aanmerking kwam voor de zelfstandigen- of de startersaftrek, maar zou de Inspecteur tevens hebben behoren vast te stellen of de met toekenning van die zelfstandigenaftrek rechtstreeks verband houdende iack terecht was verleend.
2.3.4. Het achterwege blijven van dat onderzoek moet worden aangemerkt als een verwijtbaar onjuist inzicht van de Inspecteur dat niet met toepassing van artikel 16, lid 2, aanhef en letter c, AWR kan worden hersteld.”
13. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voor de aangifte van eiseres de uitworpredenen “de aftrek giften, hoge aftrek levensonderhoud en beoordeling hoge hypotheekrenteaftrek 2012” waren, maar dat deze signalen zijn uitgezet om doelmatigheidsredenen. De signalen zijn daarom bij het opleggen van de aanslag niet behandeld. De rechtbank leidt uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2018 af dat verweerder daarmee een ambtelijk verzuim heeft begaan en daarom niet meer kon navorderen. Dat in het daar behandelde geval de uitworpreden wel was behandeld maar niet alle vanzelfsprekende gevolgen van die beoordeling waren gecorrigeerd, leidt niet tot een ander oordeel. Zie in dit kader ook overweging 3.21 van de conclusie van A-G Niessen van 25 november 2020[2]. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep gegrond is en dat de navorderingsaanslag en de rentebeschikking moeten worden vernietigd. Hetgeen eiseres voor het overige nog heeft aangevoerd behoeft daarom geen beoordeling meer.
Vergoeding immateriële schade
14. Eiseres heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Tussen de indiening van het bezwaarschrift op 27 december 2017 en deze uitspraak is een periode van drie jaar en afgerond vijf maanden verstreken. Dit is meer dan de redelijk te achten termijn van twee jaar voor de behandeling van het bezwaar en beroep tezamen. Daardoor bestaat recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Die vergoeding bedraagt € 500 per half jaar (naar boven afgerond) waarmee de redelijke termijn is overschreden. De overschrijding is in dit geval volledig toe te rekenen aan de bezwaarfase. Gelet hierop zal de rechtbank verweerder veroordelen tot betaling van een vergoeding van immateriële schade aan de zijde van eiseres van € 1.500.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij overweegt de rechtbank dat het enkele feit dat eiseres de tante is van de gemachtigde, onvoldoende is om te veronderstellen dat geen sprake zou zijn van kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank stelt de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
(…)

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil of de navorderingsaanslag IB/PVV 2012 terecht is opgelegd en, indien het antwoord op deze vraag bevestigend luidt, tot welk bedrag deze dient te worden opgelegd.
4.2.
De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de beslissing omtrent de navorderingsaanslag en de rentebeschikking, tot vermindering van de navorderingsaanslag IB/PVV tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.479 en dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente en tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank voor het overige.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot toekenning van een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep.

Beoordeling van het hoger beroep

Zijn alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht?
5.1.1.
Belanghebbende heeft in haar verweerschrift in hoger beroep gesteld dat een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken ten onrechte niet door de Inspecteur in het geding is gebracht. Uiteindelijk is ter zitting komen vast te staan dat deze stelling zich uitsluitend nog richt op de stukken omtrent de databank FSV en een zogenoemde “query” die is gedraaid naar aanleiding van de uitkomsten van het onder 2.3.1 bedoelde onderzoek en ziet op alle belastingplichtigen die giften hebben gedaan aan de [Stichting] boven een bedrag van € 500 (de query).
5.1.2.
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Hiertoe behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door het bestuursorgaan moet worden overgelegd, dient aan dat verzoek te worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is en bovendien aannemelijk is dat het de inspecteur ter beschikking staat of heeft gestaan. Dit is slechts anders in gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en in uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht (vgl. HR 18 februari 2022, ECLI:NL:2022:281, BNB 2022/58, HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164, HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, BNB 2015/129 en ECLI:NL:HR:202:1670, BNB 2021/47).
5.1.3.
Gelijk het Hof hierna onder 5.2.6.2 oordeelt, is niet aannemelijk dat de opname van de gegevens van belanghebbende in de databank FSV ten grondslag heeft gelegen aan de navorderingsaanslag. Verder is niet aannemelijk geworden dat de opname in de FSV een rol heeft gespeeld bij het stellen van vragen over de aangifte IB/PVV 2012 aan belanghebbende op en na 15 december 2016. In die zin kunnen deze stukken niet worden gezien als op de zaak betrekking hebbende stukken. Met betrekking tot de query volgt uit de stukken van het geding en de verklaringen van de Inspecteur dat deze ziet op alle belastingplichtigen die giften hebben gedaan aan de [Stichting] boven een bedrag van € 500 (de query). Het Hof acht dit aannemelijk. Hetgeen belanghebbende omtrent de query heeft aangevoerd, maakt dit niet anders. Niet in geschil is dat belanghebbende een gift heeft gedaan boven het genoemde bedrag van € 500 en dat belanghebbende in die zin dus terecht onderdeel uitmaakt van deze query. Het Hof ziet, gelet op de motivering daarvan door belanghebbende, niet in welk belang voor de beslissing van het onderhavige geschil is gelegen in overlegging van deze query en acht overlegging van dit stuk niet nodig.
Nieuw feit en ambtelijk verzuim (artikel 16 AWR)
5.2.1.
Artikel 16, lid 1, AWR bepaalt, voor zover van belang, dat, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is.
5.2.2.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een aan navordering in de weg staand ambtelijk verzuim van de Inspecteur. De Inspecteur heeft dit in hoger beroep betwist en de stelling betrokken dat er ten aanzien van alle posten (giften, aftrek hypotheekrente en kosten levensonderhoud kinderen) een nieuw feit is.
5.2.3.
Het Hof zal, nu hoger beroep is ingesteld door de Inspecteur op het punt van het ambtelijk verzuim, eerst daarop ingaan. De Rechtbank heeft uit het arrest van de Hoge Raad van 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:797, BNB 2018/147, afgeleid dat de Inspecteur met het bij de aanslagregeling niet behandelen van de onder 2.1.3 vermelde uitworpredenen een ambtelijk verzuim heeft begaan. De Rechtbank vond voor deze beslissing ook steun in de conclusie van A-G Niessen van 25 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1121.
5.2.4.
Inmiddels heeft de Hoge Raad op 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379, BNB 2022/73, in de zaak waarin de voormelde conclusie is genomen, voor zover hier van belang, als volgt geoordeeld:
“(…)
4.2.1.
De Inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor dergelijke twijfel is geen aanleiding indien de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn.[3]
4.2.2.
De hiervoor in 4.2.1 weergegeven uitgangspunten gelden ongeacht of de aangifte op grond van vooraf vastgestelde criteria (‘uitworpredenen’) in aanmerking komt voor nader onderzoek, en ook ongeacht of dat nadere onderzoek van de aangifte plaatsvindt.
Het arrest van 15 juni 2018 doet hieraan niet af. Uit dat arrest valt niet de algemene regel af te leiden dat de inspecteur bij een behoorlijke taakuitoefening nader onderzoek behoort in te stellen na uitworp van de aangifte op welke grond dan ook.
4.2.3.
Met zijn hiervoor in 3.2 weergegeven oordelen heeft het Hof tot uitdrukking gebracht dat ook indien de aangifte IB 2012 op grond van de (…) uitworpredenen zou zijn uitgeworpen en de Inspecteur daarvan met een normale zorgvuldigheid kennis had genomen, er voor hem in redelijkheid geen reden was te twijfelen aan de juistheid [daar]van (…) , omdat de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangifte IB 2012 op dat punt juist was. Deze oordelen geven, gelet op hiervoor in 4.2.2 is overwogen, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.2.4.
Die oordelen zijn ook toereikend gemotiveerd. (…).
(…)
[3] Vgl. HR 12 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7165, HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082, en HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184.”
5.2.5.
Gelet op het hetgeen de Hoge Raad heeft geoordeeld in het onder 5.2.4 genoemde arrest oordeelt het Hof dat de Rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan wegens het niet doen van nader onderzoek na uitworp van de aangifte. Geoordeeld moet worden dat ook indien de Inspecteur na de uitworp van de aangifte IB/PVV 2012 met normale zorgvuldigheid daarvan kennis had genomen er voor hem in redelijkheid geen reden was te twijfelen aan de juistheid daarvan, omdat de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangifte IB/PVV 2012, ook voor wat betreft de in aftrek gebrachte giften en kosten, juist was. De in de aangifte IB/PVV 2012 opgenomen aftrekposten waren immers niet dermate hoog (zie 2.1.2) en ook in hoogte niet dermate verschillend in vergelijking met de daaraan voorafgaande jaren (zie 2.1.1) dat de Inspecteur aan de juistheid daarvan in redelijkheid had moeten twijfelen. Van een ambtelijk verzuim is derhalve geen sprake.
5.2.6.1. Belanghebbende heeft in hoger beroep aangevoerd dat uit de vermelding in de databank FSV (zie 2.25) blijkt dat belanghebbende door de Inspecteur werd verdacht van fraude. Indien een belastingplichtige wordt verdacht van fraude door de Inspecteur waarbij diezelfde Inspecteur geen onderzoek verricht naar de aangifte, begaat die Inspecteur volgens belanghebbende per definitie een ambtelijk verzuim. Uit informatie omtrent de databank FSV blijkt volgens belanghebbende ook dat aangiften van belastingplichtigen die zijn opgenomen in de databank FSV vijf jaar lang werden “gevolgd” door de Belastingdienst.
De Inspecteur betwist dat de vermelding in de FSV gevolgen heeft gehad voor de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2012. De daarin begrepen heffingsgrondslagen zijn immers zonder nader onderzoek vastgesteld conform de aangifte. De navorderingsaanslag is vervolgens voortgekomen uit de query (zie 5.1) en het feit dat de Inspecteur vervolgens is gebleken dat er ook op het punt van de hypotheekrente en de kosten van levensonderhoud kinderen ten onrechte aftrek geclaimd was. De navorderingsaanslag staat daarmee volledig los van de vermelding van de naam van belanghebbende in de FSV en is daarvan ook niet het gevolg.
5.2.6.2. De Inspecteur kan, naar hij in zijn nadere stuk en ter zitting heeft verklaard, de databank FSV niet zelf raadplegen, maar gelet op de onder 2.1.3 vermelde uitworpredenen op de door de Inspecteur overgelegde schermprints uit het geautomatiseerde systeem voor controle van aangiften, acht het Hof op zichzelf aannemelijk dat de uitworpredenen mogelijk de reden zijn geweest voor opname in de databank FSV. Verder acht het Hof op grond van de verklaring van de Inspecteur en de achtergrond van het FIOD-onderzoek en de uitkomsten daarvan aannemelijk dat de oplegging van de navorderingsaanslag niets te maken heeft met dan wel niet voortkomt uit de vermelding van belanghebbende in de databank FSV, maar dat deze rechtstreeks het gevolg is van de bevindingen van het FIOD-onderzoek omtrent giften aan de [Stichting] , de daaruit volgende query en de nieuwe gegevens op de andere punten die de Inspecteur later zijn gebleken.
5.2.7.
Belanghebbende heeft ter zitting van de Rechtbank aangevoerd dat sprake is van een ambtelijk verzuim, nu ten tijde van de definitieve aanslagregeling (23 januari 2015) de ANBI-status van de [Stichting] was ingetrokken en om die reden de aangifte IB/PVV 2012 op het punt van de giften niet gevolgd had mogen worden. Ook deze stelling kan belanghebbende niet baten. Het intrekken van de ANBI-status was een gevolg van administratieve onvolkomenheden van de [Stichting] . Uit deze onvolkomenheden volgt niet dat tevens sprake was van misstanden bij de donateurs, zoals valselijk opgemaakte giftkwitanties. Gelet op hetgeen hierna onder 5.2.12 en 5.2.13 wordt overwogen, is eerst na de vaststelling van de definitieve aanslag het vermoeden ontstaan dat bij diverse belastingplichtigen, waaronder belanghebbende, als gevolg van de in aftrek gebrachte giften de aanslag op een te laag bedrag was vastgesteld.
Hetzelfde heeft te gelden voor de in hoger beroep door belanghebbende betrokken stelling dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan doordat aan sommige belastingplichtigen voorafgaand aan het opleggen van de definitieve aanslag vragen zijn gesteld omtrent de door hen in hun aangiften opgenomen giften aan de [Stichting] waar dit bij belanghebbende niet is gebeurd, ofwel dat de Inspecteur in verband met de door die aan andere belastingplichtigen gestelde vragen op dit onderwerp de definitieve aanslagregeling had moeten aanhouden en dit niet heeft gedaan. De Inspecteur heeft ter zitting geloofwaardig, en naar het Hof ook bekend is uit andere zaken over dit onderwerp, verklaard dat weliswaar eerder vragen zijn gesteld aan andere belastingplichtigen, maar dat dit op dat moment niet heeft geleid tot correcties in de gevallen waarin men beschikte over kwitanties van de [Stichting] en/of andere schriftelijke bewijsmiddelen van de giften. Ook in die gevallen is de aangifte gevolgd en is in een later stadium, na het onderzoek en de query, alsnog een vragenbrief gestuurd en is een navorderingsaanslag opgelegd. Voorts heeft de Inspecteur geloofwaardig verklaard dat de uitworpreden met betrekking tot de giften in een later stadium (ten tijde van de definitieve aanslagregeling van belanghebbende) mogelijk wegens ondercapaciteit (doelmatigheidsredenen) is uitgezet, hetgeen ook is gebleken uit de stukken van het geding ten aanzien van belanghebbendes aangifte. Vervolgens is de aangifte IB/PVV 2012 automatisch vastgesteld. Ook op deze gronden kan dus niet geconcludeerd worden dat de Inspecteur een ambtelijk verzuim heeft begaan.
5.2.8.
Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat de vermelding in de databank FSV op zichzelf dient te leiden tot een vernietiging van de navorderingsaanslag, overweegt het Hof dat de omstandigheid dat gegevens van belanghebbende zijn opgenomen in de databank FSV op zichzelf niet leidt tot een verlaging of vernietiging van de navorderingsaanslag (vgl. HR 10 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1748, BNB 2022/41 en HR 14 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:14, BNB 2022/42).
5.2.9.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van de Inspecteur voor wat betreft het ambtelijk verzuim gegrond, zodat alsnog beoordeeld moet worden of een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt aanwezig is, en zo ja, of de navorderingsaanslag naar het juiste bedrag is opgelegd en de daarmee samenhangende beschikking belastingrente naar het juiste bedrag is vastgesteld.
5.2.10.
Belanghebbende heeft zich voor dat geval op het standpunt gesteld dat ten aanzien van alle in geschil zijnde posten (giften, aftrek hypotheekrente en kosten levensonderhoud kinderen) het voor navordering benodigde nieuwe feit ontbreekt. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De Inspecteur heeft gesteld dat hij eerst op 16 maart 2017, op het moment van toestemming door de Officier van Justitie, beschikte over het voor de navordering benodigde nieuwe feit. Gelet op de door de Inspecteur bij het hoger beroepschrift overgelegde bijlagen uit het FIOD-rapport (blz. 14) klopt dit volgens belanghebbende echter niet en kwamen de eerste signalen van de Inspecteur zelf. Belanghebbende verwijst hiervoor ook naar hetgeen onder 2.3.1 is opgenomen. De Belastingdienst heeft in 2013 reeds onderzoek verricht naar de administratie van de [Stichting] , hetgeen heeft geleid tot intrekking van de ANBI-status met terugwerkende kracht. De FIOD is op 23 januari 2015 gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij andere ANBI-instellingen dan de [Stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Hieruit is naar voren gekomen dat ook de [Stichting] betrokken zou zijn bij het uitgeven van valse kwitanties, waarop het strafrechtelijk onderzoek naar de [Stichting] is gestart. De Inspecteur was zich volgens belanghebbende ruim voor die datum al bewust van de fraude bij de [Stichting] en/of van het feit dat de aangiften die door diverse belastingplichtigen zijn ingediend met daarin opgenomen giften aan de [Stichting] niet correct waren. Een grond voor de navorderingsaanslag voor het jaar 2012 ontbreekt daarom volgens belanghebbende. Verder komt de naam van belanghebbende noch enig gegeven omtrent haar persoon voor op een document in het FIOD-rapport. In het dossier is verder geen giftkwitantie van belanghebbende opgenomen. Daarom kan, mede gelet op de onder 2.14 bedoelde passage in het FIOD-rapport, geen nieuw feit aanwezig zijn op het punt van de giften, aldus belanghebbende.
De Inspecteur heeft een en ander gemotiveerd betwist en zich op het standpunt gesteld dat het bekend worden van de resultaten van het FIOD-onderzoek bij de [Stichting] ( [FIOD-onderzoek 3] ) en de query het nieuwe feit vormen dat navordering op het punt van de giften rechtvaardigt. Volgens de Inspecteur was er op het moment van de aanslagregeling nog geen reden te twijfelen aan de originele kwitanties. Voorts zijn de gegevens rond de eigen woning pas in een later stadium (na de aanslagregeling) overgelegd. Naar aanleiding van de uitkomsten van het FIOD-onderzoek is informatie rond de giftenaftrek gevraagd. Omdat aan die giftenaftrek werd getwijfeld, is bij die gelegenheid ook naar andere aftrekposten gevraagd. Naar aanleiding van de verkregen informatie bleek dat belanghebbende voor die posten geen recht had op aftrek. Dit werd eerst bekend na het opleggen van de aanslag IB/PVV 2012 en dat vormt voor alle posten het nieuwe feit, aldus de Inspecteur.
5.2.11.
Het Hof oordeelt als volgt. Voorop staat dat belanghebbende, anders dan ter zitting bij het Hof door de gemachtigde werd gesteld, blijkens haar eigen verklaringen in de stukken van het geding kwitanties heeft getoond dan wel overgelegd. De inhoud van de onder 2.14 en 5.2.10 bedoelde passage uit het FIOD-rapport maakt op zichzelf om die reden niet dat geen sprake kan zijn van een nieuw feit.
5.2.12.
Tijdens het onderzoek bij de [Stichting] naar de houdbaarheid van de ANBI-status, zijn onvolkomenheden in de administratie van de [Stichting] geconstateerd. Vanwege deze administratieve onvolkomenheden is de ANBI-status met terugwerkende kracht ingetrokken. Vanwege het feit dat de bedragen aan contante giften die werden opgenomen in aangiften een veelvoud bedroegen van de in de administratie van de [Stichting] verantwoorde donaties, heeft de Belastingdienst voorafgaand aan het opleggen van de primitieve aanslagen aan (een deel van) de desbetreffende belastingplichtigen vragen gesteld over de door hen opgevoerde giften. Indien de contante giften konden worden onderbouwd met schriftelijke bescheiden, stond de Belastingdienst de giftenaftrek toe.
5.2.13.
Aangezien het intrekken van de ANBI-status zijn grondslag vond in de administratieve onvolkomenheden bij de [Stichting] , staat die omstandigheid niet in de weg aan het opleggen van de navorderingsaanslag. Uit deze administratieve onvolkomenheden volgt immers niet dat tevens sprake was van misstanden bij de donateurs, zoals valselijk opgemaakte giftkwitanties. Pas nadat de FIOD in januari 2015 was gestart met de strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [Stichting] , bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in hun aangiften hadden opgenomen daarin ook giften aan de [Stichting] hadden opgenomen. Dit was de aanleiding om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten bij de [Stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [Stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV. De Inspecteur heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat de gebreken in de administratie van de [Stichting] op het moment van intrekking van de ANBI-status nog niet konden worden toegerekend aan individuele belastingplichtigen. Ook in januari 2015 was de Inspecteur in het licht van de op dat moment bekende omstandigheden niet gehouden de aanslagregeling voor het jaar 2012 aan te houden. De eventueel op dat moment bij de FIOD aanwezige informatie kan niet aan de Inspecteur worden toegerekend.
5.2.14.
Uit voornoemd strafrechtelijk onderzoek van de FIOD bij de [Stichting] is gebleken dat in verschillende jaren op grote schaal werd gehandeld in valse giftkwitanties van de [Stichting] . Daarbij werden kwitanties verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Belastingplichtigen maakten op grote schaal gebruik van die giftkwitanties om giften op te voeren tot bedragen die zij niet hadden betaald. Voorts werden de giftkwitanties veelal gekocht op een latere datum dan de datum die is vermeld op de betreffende giftkwitantie en de datum op de giftkwitanties werd afgestemd op de datum van reeds gedane pinopnames. Uit verklaringen van de penningmeester, welke worden bevestigd door verklaringen van diverse andere belastingplichtigen en de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek bij de [Stichting] , volgt dat (veelal) geen bedragen zijn gedoneerd van € 500 of hoger. Als gevolg van deze bevindingen is bij de Inspecteur het vermoeden ontstaan dat ook bij belanghebbende de aanslag IB/PVV 2012, als gevolg van de in aftrek gebrachte giften aan de [Stichting] , tot een te laag bedrag was vastgesteld. Nu de gedingstukken geen aanleiding geven voor de veronderstelling dat de Inspecteur vóór het opleggen van de aanslag IB/PVV 2012 op 23 januari 2015, bekend was dan wel redelijkerwijze bekend had kunnen zijn met de voormelde uit het strafrechtelijk onderzoek gebleken feiten, is aan het vereiste van een nieuw feit ten aanzien van de giften voldaan.
5.2.15.
Het staat de Inspecteur vrij bij het overgaan tot navordering op één punt (giften), zeker in het geval een aangifte automatisch is afgedaan zoals hier het geval is, ook andere in de aangifte opgenomen aftrekposten (hypotheekrente en kosten levensonderhoud kinderen) onder de loep te nemen en op die punten eveneens vragen te stellen. Gelijk de Inspecteur heeft aangevoerd, is deze eerst na oplegging van de aanslag IB/PVV 2012 (23 januari 2015), na het verzoek om nadere informatie bij de onder 2.15 en 2.22 bedoelde (vragen)brieven alsmede na de uiteindelijk van belanghebbende verkregen reactie daarop, bekend geworden met het feit dat de in de aangifte IB/PVV 2012 opgevoerde aftrekposten hypotheekrente en kosten levensonderhoud kinderen niet, althans ten aanzien van de hypotheekrente volgens de Inspecteur uiteindelijk niet in zijn geheel, voor aftrek in aanmerking kunnen komen. Belanghebbende heeft hier niets tegenover gesteld. Ook ten aanzien van die posten beschikt de Inspecteur derhalve over het voor navordering benodigde nieuwe feit.
Giftenaftrek
5.3.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001; Wet IB 2001). In geval van betwisting door de Inspecteur, zoals hier het geval, rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat zij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat zij in 2012 giften in contanten van € 3.000 aan de [Stichting] heeft gedaan. Ter onderbouwing van haar stelling heeft belanghebbende blijkens haar eigen verklaringen in de stukken van het geding kwitanties getoond dan wel overgelegd.
5.3.3.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de giftkwitanties van de [Stichting] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [Stichting] .
5.3.4.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [Stichting] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [Stichting] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [Stichting] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [Stichting] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [Stichting] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [Stichting] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na het intrekken van de ANBI-status van de [Stichting] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [Stichting] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [Stichting] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van de [Stichting] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
  • dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.3.5.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.3.4 heeft aangevoerd, volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [Stichting] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [Stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat zij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.6.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [Stichting] , acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in het onderhavige jaar giften aan de [Stichting] heeft gedaan. De onder 2.19 bedoelde “printscreens” van periodieke giften aan goede doelen voor het jaar 2018 die belanghebbende naar eigen zeggen al jaren zou doen, kunnen niet als dergelijk bewijs voor het in geschil zijnde jaar dienen. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslag in zoverre terecht opgelegd.
Betaalde rente en kosten van geldleningen eigen woning (hypotheekrente)
5.4.1.
Belanghebbende heeft in haar aangiften IB/PVV vanaf het jaar 2003 betaalde rente en kosten van geldleningen in verband met de eigen woning aangegeven (zie 2.1.1). Voor het jaar 2012 heeft belanghebbende een hogere eigenwoningschuld aangegeven dan over voorgaande jaren. Uit de door belanghebbende bij haar bezwaarschrift tegen de navorderingsaanslag overgelegde jaaropgaven 2012 inzake de door haar aangegane hypothecaire geldleningen volgt het door belanghebbende in de aangifte IB/PVV 2012 in aftrek gebrachte bedrag aan rente van € 11.159.
5.4.2.
Bij de behandeling van het bezwaarschrift is het onder 2.22.1 vermelde product met de omschrijving “tweede hypotheek”, welke is afgesloten in 2004, niet aangemerkt als eigenwoningschuld en is de over die schuld betaalde rente niet in aftrek toegestaan.
5.4.3.
Ingevolge artikel 3.119a, lid 2, letter b, Wet IB 2001, wordt onder schulden die zijn aangegaan in verband met de eigen woning mede verstaan de schulden die, voor zover hier van belang, zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Het is aan belanghebbende aannemelijk te maken dat de geldlening in 2004 is aangegaan voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. Belanghebbende is, met hetgeen aan stukken is overgelegd en hetgeen uit de stukken van het geding blijkt, in die bewijslast niet geslaagd. Zij heeft hiervan zelfs nog geen begin van bewijs aangebracht. De Inspecteur heeft de geldlening derhalve terecht niet aangemerkt als eigenwoningschuld en de over die lening betaalde rente komt dan ook niet voor aftrek in aanmerking.
5.4.4.1. Belanghebbende heeft met een beroep op het vertrouwensbeginsel verwezen naar hetgeen omtrent de hypotheek(rente) is opgenomen in het hoorverslag (zie 2.20) en gesteld dat zij op grond van de inhoud van het hoorgesprek en het verslag daarvan erop mocht vertrouwen dat de rente over de “tweede hypotheek” ook voor aftrek in aanmerking kwam. De Inspecteur heeft dit weersproken en heeft gesteld dat belanghebbende tijdens het hoorgesprek enkel afschriften heeft laten zien van betaalde bedragen aan de hypotheekverstrekker [naam bank] en dat uit het hoorverslag niet kan worden afgeleid dat gesproken is over de verhoging van de eigenwoningschuld en dat voorts in het hoorverslag staat vermeld dat de gegevens die aan de Belastingdienst zijn verstrekt opnieuw zullen worden beoordeeld.
5.4.4.2. Het Hof is van oordeel dat weliswaar de zinsnede vermeld onder 3 in het hoorverslag ongelukkig is verwoord, maar dat uit de rest van de inhoud van het hoorverslag, alsmede uit het feit dat de Inspecteur bij brief van 19 november 2019, na de nieuwe beoordeling van de gegevens en standpunten van beide partijen zoals vermeld in het hoorverslag, nadere informatie heeft gevraagd omtrent de in aftrek gebrachte hypotheekrente en de toezending van specifieke schriftelijke bewijsstukken, niet anders is op te maken dan dat de Inspecteur tijdens het hoorgesprek geen bewust standpunt heeft ingenomen omtrent de aftrek van hypotheekrente. Het beroep op het vertrouwensbeginsel gaat dan ook niet op.
5.4.5.
De Inspecteur heeft in beroep nader het standpunt ingenomen dat op grond van de gegevens in de jaaropgaven (zie onder 2.23.2) een bedrag van € 8.794 als betaalde rente en kosten van geldleningen voor aftrek in aanmerking komt, waar in de bezwaarfase abusievelijk slechts een bedrag van € 8.423 in aftrek is toegestaan. Het verschil van € 371 dient alsnog in mindering te komen op het bij de navorderingsaanslag in aanmerking genomen belastbare inkomen uit werk en woning.
Kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar
5.5.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV 2012 een bedrag van € 1.180 in aanmerking genomen als kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende te kennen gegeven dat dit bedrag ziet op kosten van kinderopvang, die zij, blijkens de inhoud van haar beroepschrift, schaart onder de kosten van extra gezinshulp in de zin van artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001.
5.5.2.
Onder specifieke zorgkosten vallen onder meer uitgaven voor extra gezinshulp die zijn gedaan wegens ziekte of invaliditeit. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 13 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:278, BNB 2015/72, worden de kosten van kinderopvang niet als dergelijke uitgaven gekwalificeerd. Artikel 6.17, lid 1, letter e, Wet IB 2001 bevat immers een limitatieve opsomming van specifieke zorgkosten. Uitgaven voor kinderopvang buitenshuis worden in die opsomming niet genoemd en die uitgaven zijn dan ook niet aan te merken als uitgaven voor extra gezinshulp (vgl. HR 29 oktober 1975, ECLI:NL:HR:1975:AX3895, BNB 1975/261). Het feit dat belanghebbende alleenstaande ouder is en dat de uren die door haar worden afgenomen bij de kinderopvang in directe relatie zouden staan tot haar behandeling bij een psycholoog doet hieraan niet af. Dergelijke kosten vallen buiten de limitatieve opsomming en staan voorts, anders dan belanghebbende meent, in een te verwijderd verband met de ziekte van belanghebbende.
5.5.3.
De Inspecteur heeft dan ook terecht de kosten voor extra gezinshulp niet in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslag in zoverre terecht opgelegd.
Slotsom
5.6.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. Wel dient de navorderingsaanslag gelet op het nadere standpunt van de Inspecteur als vermeld onder 5.4.5 te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van € 29.479 onder dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente.
Proceskosten
6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Voormelde verminderingen van de navorderingsaanslag en beschikking belastingrente komen voort uit een door de Inspecteur reeds in eerste aanleg ingenomen standpunt waar de Rechtbank niet aan is toegekomen, omdat de Rechtbank concludeerde tot een ambtelijk verzuim van de Inspecteur. De Rechtbank heeft in haar beslissing reeds een proceskostenvergoeding toegekend en het Hof laat deze in stand. Indien de Rechtbank toe was gekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil in eerste aanleg, zouden de vanwege dit nadere standpunt van de Inspecteur toegekende verminderingen zijn opgegaan in de reeds door de Rechtbank toegekende proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank uitsluitend voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslag en de rentebeschikking;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige;
  • vermindert de navorderingsaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 29.479, en
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, Chr.Th.P.M. Zandhuis en R.A. Bosman, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 13 december 2022 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.