ECLI:NL:GHDHA:2021:781

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
30 april 2021
Zaaknummer
BK-20/00692 en BK-20/00693
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake giftenaftrek en vergrijpboetes bij de Belastingdienst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012 en 2013, waarbij de Belastingdienst de giftenaftrek heeft gecorrigeerd. Belanghebbende had in zijn aangiften een bedrag van € 5.000 aan giften aan een stichting opgevoerd, maar de Inspecteur heeft deze aftrek teruggenomen na onderzoek naar de ANBI-status van de stichting en de geldigheid van de giftkwitanties. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de giften daadwerkelijk zijn gedaan. De Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zich bewust was van de onjuistheid van zijn aangiften, wat leidt tot vergrijpboetes van 75%. Het Hof matigt deze boetes met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. De rechtbank heeft de immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegewezen aan belanghebbende wegens deze overschrijding. De uitspraak van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de boetes worden aangepast.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00692 en BK-20/00693

Uitspraak van 23 maart 2021

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: P.R. Autar)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: […] , […] en […] )
op het hoger beroep van de Inspecteur en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 augustus 2020, nrs. SGR 19/4030 en SGR 19/4032.

Procesverloop

Jaar 2012
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.475. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 325 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.415.
Jaar 2013
1.1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.841. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 266 belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.428.
Beide jaren
1.2.
Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en beschikkingen afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen de boetebeschikkingen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
- vernietigt de boetebeschikking voor het jaar 2012;
- vermindert de boete voor het jaar 2013 tot 50% van de boetegrondslag en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt [de Inspecteur] tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.572;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 47 aan [belanghebbende] te vergoeden."
1.4.
De Inspecteur is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend en heeft bij afzonderlijke brief incidenteel hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft schriftelijk zijn zienswijze op het incidenteel hoger beroep naar voren gebracht. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 9 februari 2020. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

Jaar 2012
2.1.1.
Belanghebbende, gehuwd met [A] (de echtgenote), heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 een bedrag van € 5.000 aan (contante) giften opgenomen met de omschrijving " [stichting] " ( [stichting] ). In totaal is aan giften een bedrag van € 4.499, rekening houdend met een drempel van € 501, in aftrek gebracht. Het volledige bedrag van de giften is aan belanghebbende toegerekend.
2.1.2.
In reactie op een informatieverzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende onder andere de volgende vijf kwitanties van de [stichting] verstrekt:
Kwitantienummer
Naam
Datum
Bedrag
330
[belanghebbende]
7 maart 2012
€ 1.000
450
[A]
31 maart 2012
€ 1.250
792
[belanghebbende]
12 mei 2012
€ 1.000
1041
[A]
5 juni 2012
€ 750
1800
[belanghebbende]
31 augustus 2012
€ 1.000
2.1.3.
Met dagtekening 29 augustus 2014 heeft de Inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2012 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.976. De Inspecteur heeft de giften aan de [stichting] in aftrek toegelaten.
Jaar 2013
2.2.1.
Belanghebbende heeft in de aangifte IB/PVV voor het jaar 2013 een bedrag van € 5.000 aan (contante) giften opgenomen met de omschrijving " [stichting] " ( [stichting] ). In totaal is aan giften een bedrag van € 4.532, rekening houdend met een drempel van € 468, in aftrek gebracht. Het volledige bedrag van de giften is aan belanghebbende toegerekend.
2.2.2.
In reactie op een informatieverzoek van de Inspecteur heeft belanghebbende onder andere de volgende vijf kwitanties van de [stichting] verstrekt:
Kwitantienummer
Naam
Datum
Bedrag
302
[A]
6 maart 2013
€ 1.000
303
[belanghebbende]
7 maart 2013
€ 1.000
1083
[A]
11 juni 2013
€ 500
1228
[belanghebbende]
23 juni 2013
€ 1.250
2360
[belanghebbende]
5 december 2013
€ 1.250
Voorts heeft belanghebbende afschriften verstrekt met geldopnames van een bankrekening die op zijn naam staat. Uit deze afschriften blijken de volgende geldopnames:
Datum
Bedrag
28 december 2012
€ 1.000
7 maart 2013
€ 1.000
11 juni 2013
€ 1.000
23 juni 2013
€ 1.250
5 december 2013
€ 700
5 december 2013
€ 550
Ten aanzien van de daarin voorkomende geldopname van 28 december 2012 heeft belanghebbende gesteld dat deze is aangewend voor de in aftrek gebrachte giften van het jaar 2012.
2.2.3.
Met dagtekening 24 december 2014 heeft de Inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2013 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.309. De Inspecteur heeft de giften aan de [stichting] in aftrek toegelaten.
Beide jaren
2.3.1.
De [stichting] stond in beide jaren geregistreerd als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI).
2.3.2.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van de [stichting] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan de [stichting] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van de [stichting] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat de [stichting] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord (531) en dat de [stichting] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.
2.3.3.
Omdat de administratie van de [stichting] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
2.3.4.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan de [stichting] ( [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan de [stichting] hadden opgenomen in hun aangiften. De bevindingen uit deze strafrechtelijke onderzoeken zijn opgenomen in een proces-verbaal met dossiernummer 56796 en een proces-verbaal met dossiernummer 56034. De Officier van Justitie heeft toestemming verleend de bevindingen uit deze FIOD-onderzoeken te gebruiken voor fiscale doeleinden.
2.4.1.
Voormelde bevindingen (2.3.2 en 2.3.4) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar de [stichting] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van de [stichting] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [FIOD-onderzoek 3] ).
2.4.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer 57425. De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.4.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.
2.5.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [FIOD-onderzoek 1] en [FIOD-onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.5.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.) De verdachte heeft onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met de [stichting] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.5.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [stichting] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van de [stichting] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van de [stichting] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van de [stichting] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [adres] in [woonplaats] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [adres] waar de [stichting] is gevestigd gegeven."
2.5.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [FIOD-onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vanaf het IP-adres van de [stichting] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar de [stichting] te gaan. Ik ging naar de [stichting] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van de [stichting] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van de [stichting] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15112012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24052013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.6.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van de [stichting] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vanaf één van de computers van de [stichting] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [stichting] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van de [stichting] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 De [stichting] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van de [stichting] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van de [stichting] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van de [stichting] ;
 (…)"
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD ingekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) inhoudend:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan de [stichting] te [woonplaats] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van de [stichting] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen [lees: vragen, hof] (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties [stichting] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [stichting]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van de [stichting] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van de [stichting] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van de [stichting] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.10.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [FIOD-onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.10.2.
Het FIOD-rapport bevat (de vertaling van) de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer een vertaling van de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.11.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [stichting] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu de [stichting] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.12.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van de [stichting] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.12.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van de [stichting] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door de [stichting] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan de [stichting] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan de [stichting] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van de [stichting] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vanaf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.12.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij de [stichting] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.13.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd (2012: bijlage 37 en 2013: bijlage 36). De verslagen bevatten verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties bij de [stichting] .
2.13.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni 2018" [juli;
Hof] vermeldt onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op de [stichting] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij de [stichting] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.13.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan de [stichting] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan de [stichting] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
2.14.1.
Bij de verweerschriften in eerste aanleg heeft de Inspecteur bladzijden 3420, 3423 en 3445 uit het FIOD-rapport gevoegd (2012: bijlage 38 en 2013:bijlage 37). Deze bladzijden betreffen een deel van het onder 2.12.1 genoemde overzicht van de door de [stichting] uitgeschreven kwitanties (DOC-433) in het jaar 2013. Dit overzicht vermeldt de volgende bedragen op naam van belanghebbende en zijn echtgenote:
Datum
Naam
Bedrag
11-6-2013
[A]
€ 500
23-6-2013
[belanghebbende]
€ 1.250
5-12-2013
[belanghebbende]
€ 1.250
2.14.2.
Bij het verweerschrift in eerste aanleg voor het jaar 2013 en bij zijn brief van 1 april 2020 aan de Rechtbank heeft de Inspecteur bladzijde 3756 uit het FIOD-rapport gevoegd. Deze bladzijde betreft een deel van de onder 2.12.1 genoemde handgeschreven kasadministratie (DOC-480). Dit overzicht vermeldt de datum 20 december 2013, de naam van belanghebbende en een bedrag van € 700.
Beide jaren
2.15.1.
Bij brieven van 11 oktober 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende te kennen gegeven dat hij voor de jaren 2012 en 2013 navorderingsaanslagen zal opleggen waarbij de verleende giftenaftrek wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is vergrijpboetes op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De hoogte van de boetes is vastgesteld op 75% van de nagevorderde belasting. Voorts heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat mogelijk belastingrente in rekening zal worden gebracht.
2.15.2.
Bij brief van 27 oktober 2017 heeft belanghebbende gereageerd op voormelde brieven van 11 oktober 2017 en daarbij toegezegd van belang zijnde bankafschriften, die de door belanghebbende in de aangifte opgevoerde giften kunnen staven, in te sturen. Na het uitblijven daarvan heeft de Inspecteur belanghebbende bij brieven van 14 november 2017 meegedeeld dat hij de navorderingsaanslagen en boetes conform de brieven van 11 oktober 2017 heeft vastgesteld.
2.15.3.
Met dagtekening 2 december 2017 heeft de Inspecteur conform voormelde brieven de navorderingsaanslagen IB/PVV, beschikkingen belastingrente en boetes over de jaren 2012 en 2013 opgelegd.
Jaar 2012
2.16.
In de bezwaarfase heeft de gemachtigde van belanghebbende bij e-mailbericht van 19 april 2019 een scan van een aantal afschriften van een bankrekening op naam van belanghebbende ingezonden. Uit deze afschriften blijken de volgende geldopnames in 2012:
Datum
Bedrag
24 januari 2012
€ 250
1 februari 2012
€ 20
4 februari 2012
€ 250
4 februari 2012
€ 990
28 februari 2012
€ 250
31 maart 2012
€ 1.250
5 april 2012
€ 1.250
12 mei 2012
€ 1.000
24 mei 2012
€ 50
5 juni 2012
€ 1.250
14 juni 2012
€ 1.250
17 augustus 2012
€ 50
22 augustus 2012
€ 1.200
31 augustus 2012
€ 1.250
28 december 2012
€ 1.000 (zie ook vaststelling onder 2.2.2)

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen:
"
Giftenaftrek
15. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB 2001 dat giften aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.
16. Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde gift de [stichting] de ANBI-status had. De rechtbank merkt hierbij op dat de omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.
17. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op [belanghebbende]. Bij contante giften moet een belastingplichtige - zoals [de Inspecteur] terecht heeft gesteld - met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen aan de [stichting] ten goede zijn gekomen. [Belanghebbende] wijst daartoe op de door hem overgelegde kwitanties en bankafschriften. Gezien de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] die worden bevestigd door verklaringen van anderen, kan aan de kwitanties op zichzelf onvoldoende bewijskracht worden toegekend. Weliswaar staat niet onomstotelijk vast dat ook in het geval van [belanghebbende] sprake is van onjuiste kwitanties, maar evenmin kan met zekerheid worden gesteld dat de kwitanties in overeenstemming zijn met wat hij daadwerkelijk aan de [stichting] heeft geschonken. De door [belanghebbende] overgelegde bankafschriften bieden hiervoor onvoldoende bewijs omdat, zoals [de Inspecteur] onweersproken heeft verklaard, uit het FIODPV volgt dat in voorkomende gevallen kwitanties feitelijk met terugwerkende kracht werden opgesteld door de hoogte van de schenking en de datum van de schenking vooraf met de penningmeester af te stemmen aan de hand van bankafschriften waarop reeds contante opnames zijn vermeld. Niet kan worden uitgesloten dat dit ook bij [belanghebbende] de handelwijze is geweest. [De Inspecteur] heeft dan ook voorbij kunnen en mogen gaan aan de kwitanties en bankafschriften. Nu [belanghebbende] geen ander bewijs heeft overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de door hem overgelegde kwitanties wel voldoende betrouwbaar zijn. Hij is niet geslaagd in het bewijs dat hij de giften heeft gedaan. [De Inspecteur] heeft dan ook op goede gronden de giftenaftrek gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd.
Vergrijpboetes
18. Op grond van artikel 67e, eerste lid, van de Awr kan de inspecteur een boete opleggen van ten hoogste 100 percent, indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Op [de Inspecteur] rust de bewijslast dat het beboetbare feit zich heeft voorgedaan.
19. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat [belanghebbende] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem in zijn aangifte afgetrokken giften en dat de aanslag daardoor tot een te laag bedrag is vastgesteld. Ter onderbouwing van zijn stelling dat dit te wijten is aan opzet dan wel grove schuld van [belanghebbende] maakt [de Inspecteur] gebruik van bewijsvermoedens die hij baseert op de verklaringen van de penningmeester van de [stichting] , de verklaringen van getuigen en verdachten die betrokken zijn in het onderzoek van de [stichting] en verklaringen die andere belastingplichtigen hebben afgelegd tijdens diverse hoorgesprekken. [De Inspecteur] wijst verder op het Excelbestand met de uitgeschreven kwitanties waarin de naam van [belanghebbende] tweemaal en die van diens echtgenote éénmaal voorkomt met drie donaties overeenkomstig de door [belanghebbende] aan [de Inspecteur] verstrekte kwitanties. Tevens wijst [de Inspecteur] op de handgeschreven kasadministratie van de [stichting] waaruit valt op te maken dat [belanghebbende] op 20 december 2013 een bedrag van € 700 heeft betaald.
20. Op zichzelf mag [de Inspecteur] gebruik maken van bewijsvermoedens, maar die vermoedens moeten wel redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (ECLI:NL:HR:2011:BN6350). [De Inspecteur] heeft - met hetgeen hij hierboven onder 19 heeft aangevoerd - naar het oordeel van de rechtbank voor 2013 voldoende bewijs geleverd voor zijn stelling dat [belanghebbende] wist dat hij in zijn aangifte giften in aanmerking nam die hij feitelijk niet heeft gedaan en dat de daarvoor verstrekte kwitanties vals waren. Naast de verklaringen van derden heeft [de Inspecteur] immers gegevens uit de kasadministratie naar voren gebracht waarin [belanghebbende]s naam op 20 december 2013 is vermeld in verband met een betaling van € 700, zijnde 14% van het totaalbedrag van de kwitanties voor het jaar 2013. Dit komt overeen met het fraudepatroon. Daarmee is het aan opzet van [belanghebbende] te wijten dat de aanslag IB/PVV 2013 op een te laag bedrag is vastgesteld en dat hij daardoor te weinig belasting heeft betaald. [De Inspecteur] is daarmee echter nog niet geslaagd in het bewijs dat sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Het enkele gebruik van valse kwitanties is daarvoor onvoldoende. Gezien de aard en ernst van de gedragingen acht de rechtbank daarom voor het jaar 2013 een boete van 50% van de nagevorderde belasting passend en geboden.
Voor verdere matiging van de boete voor het jaar 2013 wegens overschrijding van de redelijke termijn is geen aanleiding. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn is aangevangen met de aankondiging van de boete op 11 oktober 2017 en dat sinds die datum tot het moment waarop in deze zaak uitspraak wordt gedaan, 26 augustus 2020, twee jaar en ruim tien maanden zijn verstreken. Hiermee is weliswaar de redelijke termijn van twee jaar overschreden (vgl. Hoge Raad 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO9006), maar nu de boete, na vermindering tot op 50% van de boetegrondslag, minder dan € 1.000 bedraagt, kan worden volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden (vgl. Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191). Van schending van de cautieplicht is volgens de rechtbank geen sprake nu deze alleen betrekking heeft op mondelinge verhoren. De vergrijpboete is door [de Inspecteur] echter gebaseerd op de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek en niet op enige verklaring van [belanghebbende] of toezending van stukken door [belanghebbende].
21. Voor het jaar 2012 heeft [de Inspecteur] echter niet aan de op hem rustende bewijslast voldaan, omdat het bewijsvermoeden voor dat jaar slechts gebaseerd is op verklaringen van derden over wat kennelijk een gebruikelijke werkwijze was binnen de [stichting] . Uit die verklaringen kan weliswaar worden geconcludeerd dat in veel gevallen sprake was van kwitanties die niet in overeenstemming zijn met de bedragen die daadwerkelijk aan de [stichting] zijn geschonken, maar dat betekent niet dat reeds daarom in alle gevallen - en dus ook in het geval van [belanghebbende] - sprake is van onjuiste kwitanties en daarmee van het opzettelijk dan wel grofschuldig te weinig betalen van belasting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet kan worden uitgesloten dat de frauduleuze handelingen van de penningmeester verder strekten dan waarover hij heeft verklaard. Niet uitgesloten kan worden dat de penningmeester een deel van de bedragen die door donateurs werden geschonken en waarvoor kwitanties zijn uitgereikt, in eigen zak heeft gestoken. Onder die omstandigheden zou het accepteren van bewijsvermoedens betekenen dat de bewijslast feitelijk ook voor de boeteoplegging op [belanghebbende] komt te rusten. [De Inspecteur] is dan ook niet geslaagd in het bewijs voor 2012 dat het aan opzet of grove schuld van [belanghebbende] is te wijten dat te weinig belasting is geheven.
Rentebeschikkingen
22. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is gebracht.
23. Gelet op wat hiervoor is overwogen dienen de beroepen voor wat betreft de boetebeschikkingen gegrond te worden verklaard en voor het overige ongegrond.
Vergoeding van immateriële schade24. [Belanghebbende] heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de onderhavige zaken van [belanghebbende] op hetzelfde onderwerp betrekking hebben en gezamenlijk en in samenhang met elkaar zijn behandeld in bezwaar en beroep. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of recht bestaat op vergoeding van immateriële schade, deze zaken als samenhangende zaken dienen te worden aangemerkt waarin één maal spanning en frustratie is ondervonden.
25. De redelijke termijn is overschreden wanneer de behandeling van het bezwaar en het beroep gezamenlijk langer duurt dan twee jaar. De behandeltermijn vangt aan op het moment dat [de Inspecteur] het bezwaarschrift ontvangt en eindigt met de uitspraak van de rechtbank. Als uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding hanteert de Hoge Raad een tarief van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Heeft de procedure tot de uitspraak van de rechtbank langer dan twee jaar geduurd, dan dient vervolgens voor de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk te worden bezien of sprake is van een langere behandelingsduur dan gerechtvaardigd, waarbij in beginsel geldt dat de bezwaarfase binnen een half jaar en de beroepsfase binnen anderhalf jaar zou moeten worden afgerond (vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252).
26. De bezwaarschriften zijn door [de Inspecteur] ontvangen op 13 december 2017 en [de Inspecteur] heeft uitspraak op bezwaar gedaan op 17 mei 2019. De uitspraak van de rechtbank wordt op 26 augustus 2020 gedaan. Dat is dus afgerond twee jaar en negen maanden na indiening van de bezwaarschriften. De overschrijding van de redelijke termijn bedraagt dan negen maanden, zodat [belanghebbende] recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000. De overschrijding wordt in zijn geheel toegerekend aan [de Inspecteur], aangezien hij er langer dan de voorgeschreven zes maanden over heeft gedaan om uitspraak op bezwaar te doen.
Proceskosten
27. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, gelet op de samenhang tussen de beroepen, vast op € 1.572 (1 punt voor het indienen van de bezwaarschriften, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 261, 1 punt voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak en een factor 1 voor samenhang)."

Omschrijving geschil in (incidenteel) hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
Tussen partijen is in geschil of:
  • de navorderingsaanslagen over de jaren 2012 en 2013 terecht zijn opgelegd en meer in het bijzonder of de giftenaftrek in die jaren terecht is gecorrigeerd;
  • de boetebeschikkingen over de jaren 2012 en 2013 terecht zijn genomen en zo ja, of de opgelegde boetes passend en geboden zijn; en of
  • een hogere immateriële schadevergoeding verschuldigd is wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep dan de Rechtbank heeft toegekend.
Belanghebbende beantwoordt de eerste twee vragen ontkennend en de derde vraag bevestigend; de Inspecteur beantwoordt de eerste twee vragen bevestigend en de derde vraag ontkennend.
4.2.
De Inspecteur concludeert, naar het Hof begrijpt, in zijn principaal hoger beroep primair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de vergrijpboetes, de proceskosten en het griffierecht en tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete voor het jaar 2012 en tot vaststelling van deze boete op 50% en, meer subsidiair tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boete voor beide jaren en tot vaststelling van elk van deze boetes op 25% van de boetegrondslag.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het incidenteel hoger beroep. In het geval het (primaire standpunt van het) hoger beroep gegrond wordt verklaard, concludeert de Inspecteur tot matiging van de boetes met 10% wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.3.
Belanghebbende concludeert tot ongegrondverklaring van het principaal hoger beroep.
In het incidenteel hoger beroep concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de navorderingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de boetebeschikking 2013, tot matiging van de boetes wegens overschrijding van de redelijke termijn indien het Hof het (primaire standpunt van het) hoger beroep ten aanzien van de boetebeschikkingen gegrond verklaart, tot toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 2.000, en tot veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten.

Beoordeling van het (incidenteel) hoger beroep

Giftenaftrek
5.1.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de inspecteur, zoals hier het geval is, rust op belanghebbende de last de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.1.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat met voormelde verdeling van de bewijslast niet aan de in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborgen is voldaan, kan het Hof hem niet volgen. Beslissingen omtrent verschuldigde (enkelvoudige) belasting en premie volksverzekeringen, zoals hier aan de orde, zijn niet aan te merken als "het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of (…) het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging" als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM maar moeten worden beschouwd als exclusief behorend tot het terrein van het publiekrecht (vgl. HR 18 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2183, BNB 1997/342, r.o. 3.4 en HR 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2270, BNB 1999/78, r.o. 3.3).
5.2.1.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in de jaren 2012 en 2013 giften in contanten heeft gedaan aan de [stichting] voor € 5.000 voor elk van beide jaren. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende voor beide jaren kwitanties en bankafschriften overgelegd.
5.2.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgelegde giftkwitanties van de [stichting] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] . Uit dat onderzoek volgt dat op grote schaal giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Uit verklaringen van de penningmeester welke worden bevestigd door verklaringen van diverse andere belastingplichtigen en de bevindingen in het strafrechtelijk onderzoek, volgt dat (veelal) geen bedragen zijn gedoneerd van € 500 of hoger.
5.2.3.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens de [stichting] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van de [stichting] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan de [stichting] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van de [stichting] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van de [stichting] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na het intrekken van de ANBI-status van de [stichting] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van de [stichting] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van de [stichting] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van de [stichting] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
  • dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.3.1.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.2.3 heeft aangevoerd volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van de [stichting] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.3.2.
Met de overgelegde bankafschriften en de daarop vermelde geldopnames heeft belanghebbende dat aanvullende bewijs niet geleverd, reeds omdat met een geldopname niet vaststaat dat de opgenomen gelden ook daadwerkelijk aan de [stichting] ten goede zijn gekomen.
5.3.3.
Nu belanghebbende geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht waaruit volgt dat giften ten goede zijn gekomen aan de [stichting] , acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren giften aan de [stichting] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
Beschikkingen belastingrente
5.4.
Tegen de beschikkingen belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat deze ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
De vergrijpboetes
5.5.1.
De Inspecteur kan op grond van artikel 67e, lid 1, AWR een boete opleggen van ten hoogste 100% indien het aan opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. De bewijslast hiervan rust op de Inspecteur.
5.5.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur het bewijs van een beboetbaar feit heeft geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die een belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Die waarborgen houden onder meer in dat de bewijslast op de inspecteur rust en de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van de twijfel moet worden gegund. De rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) laat toe dat voor het bewijs gebruik wordt gemaakt van vermoedens. De belanghebbende moet wel een redelijke mogelijkheid hebben zich daartegen te verweren en het gebruik van vermoedens mag er niet toe leiden dat de bewijslast wordt verschoven van de inspecteur naar de belanghebbende; het vermoeden moet redelijkerwijs voortvloeien uit de aanwezige bewijsmiddelen (vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6350, BNB 2011/207 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207). Het EVRM eist niet dat de inspecteur bij het bewijzen van de opzet of grove schuld is gebonden aan de bewijsregels van het nationale strafrecht. Er hoeft geen wettig en overtuigend bewijs te worden geleverd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 338 e.v. van het Wetboek van Strafvordering (vgl. HR 18 november 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC5166, BNB 1993/40). Wel moet de uit die vermoedens af te leiden opzet buiten redelijke twijfel zijn (vgl. HR 23 juni 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC5391, BNB 1993/272).
5.6
Op de Inspecteur rust de bewijslast om aannemelijk te maken primair dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat (een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren en subsidiair dat belanghebbende zodanig onzorgvuldig heeft gehandeld dat hem kan worden verweten dat de aangiften op het punt van de giftenaftrek onjuist waren.
5.7.1.
Naast de in 5.2.3 aangevoerde feiten en omstandigheden ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] , heeft de Inspecteur ten aanzien van belanghebbendes betrokkenheid bij voormelde handel in giftkwitanties de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd:
  • de naam van belanghebbende staat vermeld in het handgeschreven kasboek (DOC-480) met de vermelding “donatie” op 20 december 2013 met een donatie van € 700;
  • de betaling van € 700 bedraagt 14% van de bedragen vermeld op de overgelegde kwitanties voor het jaar 2013, te weten € 5.000;
  • belanghebbende en zijn echtgenote komen voor in het overzicht van uitgeschreven kwitanties (DOC-433). Op basis van hetgeen in het FIOD-rapport door de penningmeester is verklaard (2.12.2) komen de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen. De lijst werd opgesteld aan de hand van de afgegeven kwitanties en donatieverklaringen;
  • nu belanghebbende op 20 december 2013 voorkomt in de handgeschreven kasboek heeft hij daarmee het bewijsvermoeden bevestigd dat hij niet alleen in dat jaar heeft deelgenomen aan de handel in kwitanties, maar ook in het jaar 2012. De jaren 2012 en 2013 moeten als één geheel worden gezien.
5.7.2.
Uit hetgeen de Inspecteur heeft aangevoerd volgt een handelwijze waarbij op grote schaal valse giftkwitanties van de [stichting] werden verhandeld voor een percentage van veelal 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Voorts volgt daaruit dat de valse giftkwitanties door de belastingplichtigen werden gekocht op of rond de datum waarop de aangifte voor het betreffende belastingjaar werd ingediend.
5.7.3.
Uit het onderzoek van de FIOD volgt dat de handgeschreven kasboeken van de [stichting] in totaal 1.192 donaties vermelden met een totaalbedrag van € 489.087,70 in de periode december 2013 tot en met december 2016. Hierbij is het bedrag van het grootste deel van de donaties lager dan € 500. Gelet op i) voormelde handelwijze waarbij de valse giftkwitanties veelal werden verhandeld voor 10%-12% van daarop vermelde bedragen en ii) de verklaringen van getuigen en belastingplichtigen waaruit blijkt dat veelal een paar honderd euro is betaald voor de giftkwitanties, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat het handgeschreven kasboek de juiste gegevens vermeldt.
5.7.4.
De naam van belanghebbende komt in het handgeschreven kasboek voor onder vermelding van een donatie van € 700 op 20 december 2013. Het bedrag, zoals opgenomen in het handgeschreven kasboek, bedraagt 14% van de in 2013 in aftrek gebrachte giften. Deze bevindingen ten aanzien van belanghebbende komen overeen met de handelwijze die volgt uit het strafrechtelijke onderzoek naar de handel in valse kwitanties van de [stichting] . Het Hof merkt daarbij op dat geen van de door belanghebbende overgelegde kwitanties is gedateerd 20 december 2013, terwijl de naam van belanghebbende op die datum voorkomt in het handgeschreven kasboek.
5.7.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het vermoeden gerechtvaardigd dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] en hij zich er ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 bewust van is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren.
5.8.
De belastingplichtige die wil ontkomen aan bewijs door middel van een bewijsvermoeden, kan zich verweren hetzij door de feiten en omstandigheden te betwisten die aan het bewijsvermoeden ten grondslag zijn gelegd, hetzij door andere feiten te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan de redengevende kracht van dat bewijsvermoeden, zodat dit vermoeden wordt ontzenuwd (vgl. HR 25 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9354, BNB 2003/14 en HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63, BNB 2013/207).
5.8.1.
Belanghebbende betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse
aangiften. Hij heeft aangevoerd dat zijn naam niet voorkomt in het FIOD-rapport als getuige of verdachte. Hij heeft voorts aangevoerd dat hij de giften aan de [stichting] daadwerkelijk heeft gedaan. Verder heeft hij aangevoerd dat de verklaringen van de penningmeester niet betrouwbaar zijn en dat dat eveneens geldt voor het handgeschreven kasboek en dat niet kan worden uitgesloten dat de frauduleuze handelingen van de penningmeester verder reikten dan waar hij over heeft verklaard.
5.8.2.
Het Hof ziet geen reden te twijfelen aan de verklaringen van de penningmeester over de handelwijze met betrekking tot de valse giftkwitanties. De verklaringen van de penningmeester zijn bevestigd door verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen die door de FIOD en de Inspecteur zijn gehoord. Daarnaast bevat het FIOD-rapport diverse onderzoeken van opsporingsambtenaren naar onder andere tekstberichten op in beslag genomen telefoons en de administratie van de [stichting] die voormelde handelwijze bevestigen.
5.8.3.
Het Hof ziet, anders dan belanghebbende, evenmin reden te twijfelen aan de in het handgeschreven kasboek vermelde data en bedragen van de giften. Die kasadministratie vormt een (administratieve) weergave van de handelwijze waarbij de giftkwitanties voor een bepaald percentage van de daarop vermelde bedragen werden verkocht. Verder volgt uit die kasadministratie en uit de verklaringen van diverse getuigen en belastingplichtigen dat de kwitanties werden gekocht op een latere datum dan vermeld op de uitgeschreven kwitanties.
Belanghebbende heeft bovendien onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat ten aanzien van de op hem betrekking hebbende bedragen en data van andere data of bedragen dan die vermeld in het kasboek moet worden uitgegaan.
5.8.4.
Dat het in het handgeschreven kasboek vermelde bedrag van € 700 meer bedraagt dan de gebruikelijke 10%-12%, te weten 14%, van de door belanghebbende in het jaar 2013 in aftrek gebrachte gift, maakt evenmin dat (redelijke) twijfel wordt gewekt aan het bewijsvermoeden dat belanghebbende in de onderhavige jaren gebruik heeft gemaakt van valse giftkwitanties van de [stichting] . Uit de verklaringen van getuigen volgt immers dat de giftkwitanties ook tegen andere percentages dan de veelal gebruikelijke 10-12% werden verhandeld.
5.8.5.
Gelet op de omstandigheid dat de bevindingen ten aanzien van belanghebbende overeenkomen met de gebruikelijke handel in valse giftkwitanties bij de [stichting] , en belanghebbende heeft nagelaten andere feiten te stellen, waardoor redelijke twijfel wordt gewekt aan het bewijsvermoeden, maakt belanghebbendes verklaring dat hij wel giften aan de [stichting] heeft gedaan en zijn verklaring dat hij niet als getuige of verdachte voorkomt in het FIOD-rapport niet dat redelijke twijfel wordt gewekt aan het in 5.7.5 vermelde bewijsvermoeden. Dit betekent dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het doen van zijn aangiften IB/PVV 2012 en 2013 zich ervan bewust is geweest dat de aangiften voor wat betreft de giftenaftrek onjuist waren, zodat de opzetboete bewezen is.
5.9.1.
De stelling van belanghebbende dat de boetes vernietigd moeten worden omdat de Inspecteur niet heeft voldaan aan de cautieplicht bij het verzoek bewijsstukken toe te zenden, kan het Hof niet volgen en faalt derhalve.
5.9.2.
In artikel 5:10a Awb is bepaald dat degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, niet verplicht is ten behoeve daarvan verklaringen af te leggen, alsmede dat voor het verhoor aan de betrokkene wordt medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de cautie dient ter waarborging van het zwijgrecht en dat dat recht in de kern wil voorkomen dat ongeoorloofde dwang wordt toegepast bij het verkrijgen van belastende informatie tegen de wil van de betrokkene. De cautie is voortgekomen uit het ervaringsgegeven dat van een mondelinge ondervraging een zekere druk om te antwoorden kan uitgaan. De cautie wil voorkomen dat onder die druk verklaringen worden afgelegd waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid zijn afgelegd. Bij schriftelijke vragen zal, aldus de wetgever, in de regel geen sprake zijn van een verhoor en behoeft dus geen cautie te worden gegeven. Dat is alleen anders indien door bijzondere omstandigheden van een schriftelijke vraag een zodanige druk om te antwoorden zou uitgaan dat materieel sprake is van een verhoor (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3).
5.9.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat uit de onder 2.1.2 en 2.2.2 bedoelde verzoeken om informatie is op te maken dat, in het geval dat belanghebbende niet reageert en/of geen kwitanties of andere schriftelijke bewijsmiddelen overlegt, de giftenaftrek zal worden geweigerd en dat daarom sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in 5.9.2, waarbij van het schriftelijke informatieverzoek een zodanige druk uitgaat dat materieel sprake is van een verhoor.
Naar het oordeel van het Hof gaat – anders dan belanghebbende betoogt – uit de brieven waarin de Inspecteur verzoekt om bewijs van de giften (zie onder 2.1.2 en 2.2.2) niet een zodanige druk uit dat geoordeeld kan worden dat zijn reactie daarop niet in vrijheid is afgelegd. De in de brieven verzochte informatie ten aanzien van de beoordeling van de giftenaftrek is immers wettelijk vereist voor de toekenning van die giftenaftrek, hetgeen bij een belastingplichtige die gebruik wenst te maken van contante giftenaftrek bekend zal zijn of behoort te zijn. Bij dat oordeel is van belang dat, gelijk de Inspecteur ter zitting heeft aangevoerd, ten tijde van de verzoeken om informatie geen sprake was van verdenking van een strafbaar feit en dus ook niet van een op te leggen boete. Een en ander leidt tot de conclusie dat de cautieplicht niet is geschonden.
De hoogte van de boetes
5.10.1.
De Inspecteur heeft de boetes bepaald op 75% voor het opzet van belanghebbende.
5.10.2.
Gelet op hetgeen in 5.7.1 tot en met 5.8.5 is overwogen acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende zich in beide jaren schuldig heeft gemaakt aan het willens en wetens doen van een onjuiste aangifte als gevolg waarvan de aanslagen tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. Gelet op de ernst van de gedragingen, te weten het gebruikmaken van valse giftkwitanties, acht het Hof de opgelegde boetes van 75% van het nagevorderde bedrag passend en geboden.
5.10.3.
Nu het Hof beide boetebeschikkingen, zoals deze door de Inspecteur zijn vastgesteld, in stand laat, zal het Hof (ambtshalve) onderzoeken of er aanleiding is de boetes te matigen wegens overschrijding van de redelijke termijn van de bezwaar- en beroepsprocedure zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat deze niet binnen een redelijke termijn geschiedt indien niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak wordt gedaan, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (vgl. HR 22 april 2005, ECLI:NL: HR:2005:
AO9006, BNB 2005/337). Deze termijn vangt aan op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd. Dit betekent voor dit geval dat vanaf het moment van de kennisgevingen van de boetes op 11 oktober 2017 tot aan het moment waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan (26 augustus 2020), twee jaar en ruim tien maanden zijn verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim tien maanden is overschreden. Van bijzondere omstandigheden die een langere duur van de procedure dan twee jaar rechtvaardigen, is geen sprake. Voor de aan de overschrijding te verbinden gevolgen hanteert het Hof de uitgangspunten van het Gerechtshof Amsterdam zoals neergelegd in zijn uitspraak van 2 juli 2009,
ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ1298. Het Hof matigt de vergrijpboetes over 2012 en 2013 daarom met 10% tot € 1.273 (2012) en € 1.285 (2013).
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
5.11.1.
De Rechtbank heeft aan belanghebbende een immateriële schadevergoeding toegekend van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn in bezwaar en beroep. Belanghebbende heeft gesteld dat de Rechtbank de immateriële schadevergoeding had moeten “verdubbelen” omdat de procedure zowel de belastingaanslag als de daarmee samenhangende boete betreft. Ter staving van deze stelling verwijst belanghebbende naar r.o. 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5087, BNB 2011/234. Daarin heeft de Hoge Raad het volgende geoordeeld:
“Indien bij een zodanig geschil de redelijke termijn is overschreden, dient als uitgangspunt voor de schadevergoeding een tarief te worden gehanteerd van € 500 per halfjaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Betreft een procedure zowel een belastingaanslag als een daarmee samenhangende boete, dan worden de immateriële schadevergoeding en de boetevermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn naast elkaar toegepast.”
5.11.2.
Anders dan belanghebbende betoogt, houdt voormelde rechtsoverweging niet in dat een overschrijding van de redelijke termijn in een procedure die zowel een belastingaanslag als een daarmee samenhangende boete betreft, tot gevolg heeft dat het tarief van € 500 per half jaar dat als uitgangspunt voor de vergoeding van immateriële schade wordt gehanteerd, voor elk van beide in die procedure aan de orde zijnde beschikkingen (de aanslag en de boete) afzonderlijk dient te worden toegepast. De schadevergoeding heeft immers betrekking op het niet binnen een redelijke termijn afhandelen van
de procedurewaarin de in geschil zijnde beschikkingen worden behandeld. Uit voormelde rechtsoverweging volgt dat in geval van overschrijding van de redelijke termijn naast een vergoeding van immateriële schade matiging van de in die procedure aan de orde zijnde boete kan plaats vinden. De Rechtbank heeft dit terecht tot uitgangspunt genomen. Aangezien niet in geschil is dat de redelijke termijn in bezwaar en beroep met negen maanden is overschreden en sprake is van samenhangende zaken omdat voldaan is aan de vereisten van artikel 3, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), moet worden geoordeeld dat de Rechtbank terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade van
€ 1.000.
Slotsom
5.12.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep gegrond en het incidenteel hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

6. Omdat het Hof de boetes ambtshalve heeft gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn, ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198). Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Bpb en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 534 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van het verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 0,5). Deze vergoeding komt volledig voor rekening van de Inspecteur (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.14.2). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de boetebeschikkingen;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze betrekking hebben op de boetebeschikkingen;
  • vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2012 tot € 1.273;
  • vermindert de vergrijpboete voor het jaar 2013 tot € 1.285, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 534.
Deze uitspraak is vastgesteld door H.A.J. Kroon, P.J.J. Vonk, en Chr.Th.P.M. Zandhuis in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 23 maart 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.