ECLI:NL:HR:1998:AA2270

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 december 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
33960
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • A. Bellaart
  • J. van Brunschot
  • M. van Vliet
  • H. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1992

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 november 1997, betreffende de hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1992. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 354.983, welke aanslag na bezwaar door de Inspecteur werd gehandhaafd. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur vernietigde en de aanslag bevestigde.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris van Financiën heeft het cassatieberoep bestreden. In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende niet binnen de gestelde termijn aangifte had gedaan voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 1992. De Inspecteur had daarom ambtshalve de aanslag opgelegd. Belanghebbende diende later alsnog een aangiftebiljet in, waarin hij zijn belastbare inkomen over 1992 op ƒ 24.860 berekende.

Het Hof oordeelde dat, op basis van artikel 29, lid 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, het beroep afgewezen moest worden, tenzij aangetoond kon worden dat de uitspraak of de belastingaanslag onjuist was. Het Hof concludeerde dat belanghebbende zijn stellingen niet met bewijsmiddelen had onderbouwd, waardoor hij niet kon aantonen dat de aanslag onjuist was. De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing over de verschuldigde belasting niet valt onder de bescherming van artikel 6, lid 1 van het EVRM, en dat de omkering en verzwaring van de bewijslast geen strafsanctie is in de zin van dit artikel. De Hoge Raad verwierp het beroep van belanghebbende, en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 21 november 1997 betreffende de hem voor het jaar 1992 opgelegde aanslag in de inkom-stenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1992 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 354.983,--, welke aanslag na daartegen gemaakt bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft vernietigd bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de klachten 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan: Belanghebbende heeft niet binnen de daarvoor door de Inspecteur gestelde termijn aangifte voor de heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het onderhavige jaar (1992) gedaan. De Inspecteur heeft ambtshalve de onderhavige aanslag opgelegd. Ter toelichting van het tegen die aanslag gemaakte bezwaar heeft belanghebbende alsnog een aangiftebiljet ingediend, waarin hij zijn belastbare inkomen over 1992 heeft berekend op ƒ 24.860,--.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld: dat ingevolge het bepaalde in artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen de rechter in een geval als het onderhavige het beroep dient af te wijzen, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak of de belastingaanslag onjuist is; dat het voormelde ingediende aangiftebiljet alsmede de stellingen die door belanghebbende in het beroepschrift naar voren zijn gebracht, door belanghebbende niet met bewijsmiddelen zijn gestaafd, zodat hij daarmee tegenover hetgeen de Inspecteur hem reeds in de bezwaarfase heeft voorgehouden, niet heeft doen blijken dat de uitspraak of de aanslag onjuist is. Tegen deze oordelen richten zich de klachten.
3.3. Vooropgesteld moet worden dat de beslissing omtrent de verschuldigde (enkelvoudige) belasting niet is aan te merken als een "determination of his civil rights and obligations" als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM, doch moet worden beschouwd "as belonging exclusively the realm of public law" (Europees Hof voor de Rechten van de Mens 9 december 1994, zaken 48/1993/443/522 en 49/1993/444/523 (Schouten en Meldrum), par. 50, BNB 1995/113). Voorts is de uit artikel 29, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voortvloeiende omkering en verzwaring van de bewijslast geen strafsanctie in de zin van artikel 6 EVRM (HR 8 juli 1998, nr. 32417, BNB 1998/326). De klacht dat in het onderhavige geval niet aan de in artikel 6 EVRM neergelegde waarborgen is voldaan, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
3.4. In zoverre de klachten voor het overige betogen dat het Hof het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, falen zij reeds hierom, omdat, anders dan waarvan de klachten uitgaan, belastingplichtigen die, zoals belanghebbende, eerst in de bezwaarfase aangifte doen, en belastingplichtigen die tijdig aangifte doen, te dezen niet als gelijke gevallen kunnen worden aangemerkt.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een ver oordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 23 december 1998 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van Brunschot, Van Vliet en Hammerstein, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.