ECLI:NL:GHDHA:2021:158

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 januari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
BK-20/00589 en BK-20/00590
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake navorderingsaanslagen IB/PVV en giftenaftrek met betrekking tot instelling A

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 en 2012 zijn opgelegd. Belanghebbende had in zijn aangiften giften aan een instelling, [instelling A], opgevoerd als aftrekpost. De Inspecteur heeft de aanslagen vastgesteld conform de aangiftes, maar later de aftrek teruggenomen met navorderingsaanslagen, omdat uit strafrechtelijk onderzoek bleek dat giftkwitanties van [instelling A] op grote schaal werden verhandeld voor percentages van 10%-12% van de op de kwitanties vermelde bedragen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende geen aanvullend bewijs heeft geleverd dat hij daadwerkelijk giften heeft gedaan aan [instelling A]. Wel heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. De uitspraak van de Rechtbank wordt bevestigd, behalve voor het verzoek om immateriële schadevergoeding, dat wordt toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-20/00589 en BK-20/00590

Uitspraak van 26 januari 2021

in het geding tussen:

[X] te [Y] , belanghebbende,

(gemachtigde: [Z] )
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur,

(vertegenwoordigers: [A] , [B] en [C] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 15 juni 2020, nummers SGR 18/5996 en SGR 18/5997.

Procesverloop

2011 – 20/00589
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.081. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 460 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de beschikking afgewezen.
2012 – 20/00590
1.2.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2012 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 51.410. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 319 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.374.
1.2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaren tegen de navorderingsaanslag en de beschikkingen afgewezen.
Beide jaren
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar in één geschrift beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van deze beroepen is éénmaal een griffierecht geheven van € 46. De beslissing van de Rechtbank luidt:
"De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de bezwaarschriften gegrond;
- verklaart het beroep voor zover het gericht is tegen de boetebeschikking (2012) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover betrekking hebbend op de boetebeschikking (2012);
- vernietigt de boetebeschikking (2012) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de
plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar (2012);
- verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
- veroordeelt [de Inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.572;
- draagt [de Inspecteur] op het betaalde griffierecht van € 46 aan [belanghebbende] te vergoeden."
1.4.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht geheven van € 131. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Een afschrift van het proces-verbaal van de zitting op 11 juli 2019 bij de Rechtbank is door de griffier van het Hof op 19 november 2020 verzonden naar partijen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 24 november 2020. Partijen zijn verschenen. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Vaststaande feiten

2011 – 20/00589
2.1.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2011 een bedrag van € 6.000 aan (contante) giften aan [instelling A] ( [instelling A] ) opgenomen. Onder meer na aftrek van de drempel van € 510 en rekening houdend met de gemaximeerde aftrek, resteerde een door belanghebbende opgenomen aftrekbare gift van € 5.109.
2.1.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2011 met dagtekening 21 juni 2013 vastgesteld conform de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.972.
2012 – 20/00590
2.2.1.
Belanghebbende heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2012 een bedrag van € 4.000 aan (contante) giften aan [instelling A] opgenomen. Belanghebbende heeft de gift aangegeven als giften aan culturele instellingen, waardoor hij recht had op een verhoging van de aftrek van € 1.000. Na aftrek van de drempel van € 637 en rekening houdend met de gemaximeerde aftrek, resteerde een door belanghebbende opgenomen aftrekbare gift van € 4.363
2.2.2.
De Inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2012 met dagtekening 23 januari 2015 vastgesteld conform de aangifte naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.047.
Beide jaren
2.3.
[instelling A] stond in 2011 en 2012 geregistreerd als Algemeen nut beogende instelling (ANBI).
2.4.1.
De Belastingdienst is in 2013 een onderzoek gestart naar de houdbaarheid van de ANBI-status van [instelling A] . Daaruit bleek ten aanzien van het jaar 2012 dat belastingplichtigen gezamenlijk voor ten minste een bedrag van € 3.000.000 aan giften aan [instelling A] in aftrek hadden gebracht terwijl in de jaarstukken van [instelling A] voor dat jaar een bedrag van € 591.210 aan ontvangen giften was verantwoord. Voorts bleek dat [instelling A] in het jaar 2012 meer kwitanties (in totaal 2.500) had uitgeschreven dan in haar administratie was verantwoord (531) en dat [instelling A] in de jaarstukken voor 2013 een bedrag van € 88.564 aan ontvangen donaties had verwerkt terwijl in aangiften IB/PVV van diverse belastingplichtigen in totaal € 3.445.808 aan giften aan [instelling A] was aangegeven. Van dit onderzoek is een rapport opgemaakt dat is gedagtekend 17 mei 2016.
2.4.2.
Omdat de administratie van [instelling A] ernstige gebreken vertoonde is de ANBI-status van [instelling A] op 6 januari 2014 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008.
2.4.3.
In januari 2015 is de FIOD gestart met strafrechtelijke onderzoeken naar het gebruik van valse giftkwitanties bij drie andere ANBI-instellingen dan [instelling A] ( [onderzoek 1] en [onderzoek 2] ). Uit die onderzoeken bleek dat diverse belastingplichtigen die giften aan voormelde instanties in de aangiften hadden opgenomen ook giften aan [instelling A] hadden opgenomen in hun aangiften.
2.5.1.
Voormelde bevindingen (2.4.1 en 2.4.3) zijn aanleiding geweest voor de FIOD om op 17 september 2015 een strafrechtelijk onderzoek te starten naar [instelling A] en haar bestuurders in verband met het opmaken van valse giftkwitanties en/of donatieverklaringen van [instelling A] en het gebruik hiervan bij het doen van aangiften IB/PVV ( [onderzoek 3] ).
2.5.2.
De bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 3] zijn door de FIOD opgenomen in een proces-verbaal, met dossiernummer [[X]] . De Officier van Justitie heeft op 16 maart 2017 toestemming verleend de bevindingen uit het FIOD-onderzoek te gebruiken voor fiscale doeleinden. De resultaten van het onderzoek zijn op 23 april 2018 ter beschikking gesteld aan de Belastingdienst/kantoor Den Haag. Het (geanonimiseerde) proces-verbaal met bijlagen is door de Inspecteur verstrekt op een CD-rom (het FIOD-rapport).
2.5.3.
Belanghebbende is in voormeld onderzoek niet als verdachte aangemerkt noch is hij als getuige gehoord.
2.6.
In het FIOD-rapport zijn proces-verbalen van verhoor van verdachten opgenomen uit de strafrechtelijke onderzoeken [onderzoek 1] en [onderzoek 2] . De verdachten hebben onder andere verklaringen afgelegd over de handel in giftkwitanties bij [instelling A] .
2.6.1.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [onderzoek 1] (blz. 2040 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"[…] is belastingadviseur en hij werkt samen met [instelling A] met betrekking tot het kopen van kwitanties. Hij koopt de kwitanties in voor 10% en verkoopt ze voor 12 tot 15% aan zijn klanten zodat zij dit kunnen aftrekken van de belasting."
2.6.2.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [onderzoek 2] (blz. 2140 e.v.). De verdachte heeft, onder meer verklaard:
"Ik ga u alles vertellen in 2011, 2012 en 2013 heb ik kwitanties gekocht bij [instelling A] . Dit was niet voor 10% maar voor 15% of zelfs 20% procent weet ik niet meer zeker. Het zijn allemaal oplichters van die stichtingen. Ze stoppen alles in de eigen zak en melden niets aan de Belastingdienst. In 2011 heb ik geld betaald aan [de bestuurder/directeur] van [instelling A] . In 2012 en 2013 heb ik geld betaald aan [de penningmeester] van [instelling A] . De door mij overgelegde kwitanties over het jaar 2013 van [instelling A] heb ik van die [penningmeester] gekregen. Dit geld heb ik op de [X-straat] in [Y] betaald. De kwitanties heeft [de penningmeester] mij op het adres aan de [X-straat] waar [instelling A] is gevestigd gegeven."
2.6.3.
Het FIOD-rapport bevat een "proces-verbaal van verhoor verdachte" uit het onderzoek [onderzoek 3] (blz. 1900 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, voor zover van belang:
"
Opmerking verbalisanten:Uit onderzoek is naar voren gekomen dat uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 zijn ingediend vaNAf het IP-adres van [instelling A] .
Vraag verbalisanten:Wie heeft uw aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ingevuld en ingediend bij de Belastingdienst?
Antwoord gehoorde:
"Omdat ik slecht Nederlands spreek, ben ik door diverse mensen geadviseerd om naar [instelling A] te gaan. Ik ging naar [instelling A] om mijn aangiften in te laten vullen.
(…)
Vraag verbalisanten:Wie heeft de aangifte Inkomstenbelasting 2011 op uw naam bij de Belastingdienst ingevuld en ingediend?
Antwoord gehoorde:
"Ik ben eerlijk, maar toen ik daar kwam waren het elke keer andere mensen. Er waren allemaal kleine hokjes en daar werd het ingevuld. Ik ben daar gewoon naartoe gegaan, maar ik ken daar helemaal niemand. Ik kan dus niet zeggen wie dat voor mij ingevuld heeft. Op de dag dat ik mijn aangifte liet invullen, kreeg ik de twee kwitanties die ik u zojuist heb overhandigd. De data op de kwitanties hebben zij van [instelling A] erop gezet. Ik heb in ieder geval niet op die data betaald. Ik heb in één keer € 300 of zo betaald. Ik weet niet meer precies hoeveel ik heb betaald maar ik dacht iets van 12 of 15% van € 2.500. Ik heb mijn DigiD code en wachtwoord aan de medewerker van [instelling A] gegeven en die heeft vervolgens mijn aangifte ingediend. Dat ging elk jaar zo."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2012 staat in het onderdeel 'giften' een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
"Daarvoor geldt hetzelfde als het jaar 2011. Ik denk dat ik daar ook ongeveer € 300 voor betaald heb."
(…)
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2012 staan de data 10-03-2012 en 15112012. Uw aangifte inkomstenbelasting 2012 is gedaan op 9 maart 2013.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
(…)
Vraag verbalisanten:In uw aangifte inkomstenbelasting 2013 staat in het onderdeel ‘giften’ een bedrag van € 2.500. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord gehoorde:
“Ook hier heb ik maar € 300 of € 350 voor betaald."
Opmerking verbalisanten:Op de kwitanties over 2013 staan de data 23-02-2013 en 24052013. Uw aangifte inkomstenbelasting 2013 is gedaan op 26 februari 2014.
Vraag verbalisanten:Heeft u de kwitanties op dezelfde dag dat uw aangifte is gedaan, ontvangen?
Antwoord gehoorde:
"Ja."
2.7.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "aangetroffen belastingaangiften en correspondentie op de PC van [instelling A] " (blz. 930 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:

"Resumé

Op grond van de volgende feiten en omstandigheden, te weten dat:
(…)
 […] zijn aangifte inkomstenbelasting 2013 voor € 50 in heeft laten vullen door/bij [instelling A] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] een gift is opgenomen van € 3.000;
 […] € 300, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De aangifte inkomstenbelasting 2013 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is ingediend;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] die bij de Belastingdienst is ingediend, is verzonden vaNAf één van de computers van [instelling A] ;
 In de aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] een gift is opgenomen van €1.000;
 […] € 100, ofwel 10%, heeft betaald voor de giftkwitantie, wat overeenkomt met de verklaring van [de penningmeester];
 De kwitantie op naam van […] met nummer [xxx] gelet op de verklaring van [de penningmeester] vermoedelijk valselijk is opgemaakt;
 De aangifte inkomstenbelasting 2014 op naam van […] vermoedelijk opzettelijk onjuist is gedaan;
(…)"
2.8.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "onderzoek in administratie [instelling A] " (blz. 747 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"In verband met dit onderzoek heeft op 13 december 2016 een doorzoeking plaatsgevonden op het adres van [instelling A] , waarbij diverse administratie in beslag is genomen. Ik heb verhuisdoos 1 met boekingsnummer C.22.02.01 van object C van totaal 21 dozen nader onderzocht.
(…)

Resumé

 [instelling A] neemt niet alle door hun afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties naar aanleiding van contante stortingen op in het kasboek van [instelling A] .
 Meerdere malen wordt slechts het bedrag of een gedeelte van het bedrag wat vermeld staat op 1 donatieformulier of op het bewijs van donatie opgenomen in het kasboek van [instelling A] ;
 Uit onderstaande tabel is op te maken dat ongeveer 22% procent van de afgegeven donatieformulieren en/of bewijzen van donaties verantwoord is in het kasboek van [instelling A] ;
 (…)"
2.9.
Het FIOD-rapport bevat een op 16 april 2015 bij de FIOD binnengekomen anonieme melding, met nummer 35.04946 (blz. 4180) met de volgende mededeling:
"Belastingfraude door […]. Het gaat om giften/donaties aan [instelling A] te [Y] . De ontvangstbewijzen die ontvangen zijn van [instelling A] zijn meermalen vervalst en gebruikt voor meerdere personen om belastingteruggaaf aan te vrahen (lees: vragen, hof) (alsof zij deze giften/bedragen ook hebben betaald)"
2.10.
Het FIOD-rapport bevat een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar van de FIOD betreffende "Vergelijking opbrengst donaties [instelling A] " (blz. 469 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt onder meer:
"
Ontvangst Excelbestand en kwitanties [instelling A]
(…)
De Belastingdienst heeft, onder andere over het jaar 2014, diverse kwitanties op naam van [instelling A] en een Excelbestand aan de FIOD ter beschikking gesteld.
(…)
Uit onderzoek in het Excelbestand is naar voren gekomen dat er op naam van [instelling A] in de periode 1 januari 2014 tot en met 6 januari 2014 in totaal 232 kwitanties zijn uitgeschreven, die een gezamenlijke waarde van € 564.820 vertegenwoordigen.

Vergelijking donaties 2014 met voorliggende Jaren

Ik heb het aantal boekingen, dat over de jaren 2008 tot en met 2013 in de periode 1 januari tot en met 6 januari in de administratie van [instelling A] is gedaan, vergeleken met het aantal kwitanties, dat in dezelfde periode in 2014 is uitgeschreven.
Ik zag daarbij dat het aantal boekingen in de administratie over de jaren 2008 tot en met 2013 sterk afwijkt van het aantal kwitanties, dat in 2014 is uitgeschreven. Zie onderstaande tabel.
Jaar
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Data van de boekingen
1, 4 en 5 januari
5 en 6 januari
2, 3 en 5 januari
1, 3,4 en 5 januari
4 en 6 januari
1 t/m 6 januari
Aantal boekingen
7
5
3
13
6
232
Bedrag boekingen
€ 9.300
€ 5.450
€ 3.450
€ 13.900
€ 5.250
€ 0
€ 564.820"
2.11.1.
Tijdens het strafrechtelijk onderzoek [onderzoek 3] zijn diverse telefoons in beslag genomen. Het FIOD-rapport (blz. 34) vermeldt hierover, onder meer:
"In diverse telefoons die bij de doorzoeking van de woning van [de penningmeester] in beslag werden genomen zijn tekstberichten aangetroffen waarin wordt gesproken over het aankopen van kwitanties en het percentage wat daarvoor moet worden betaald. Ook zijn er berichten aangetroffen waaruit kan worden opgemaakt dat anderen de kwitanties namens belastingplichtigen aankopen."
2.11.2.
Het FIOD-rapport bevat [(...)] de tekstberichten die op de in beslag genomen telefoons zijn gevonden. Het FIOD-rapport bevat onder meer [(...)] de volgende sms-berichten (blz. 4259, 4261 en 4262):
"*
Folder
Party
Time
(…)
(…)
Message
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
32
Inbox
From
[…]
20-3-2014
21:34:43(…)
Read
Hallo […] Je zou een bon opstellen voor […]. Ik heb de datums genoteerd van de gelden die ik van de bank heb opgenomen. Zou je het na vrijdag kunnen regelen als ik morgen even langskom?
7500 opname op 11.10.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 29.09.2013
2000 opname op 18.12.2013
1000 opname op 17.06.2013
1000 opname op 16.07.2013
1000 opname op 25.07.2013
1000 opname op 30.09.2013
500 opname op 02.10.2013
(…)
33
Sent
To
[...]
20-3-2014
21:35:48 (…)
Sent
Hallo broer, is goed. Ik heb het gereed. Zou je mij je adres en het totaalbedrag van wat je wilt willen doorgeven?
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
54
Inbox
From
[...]
4-7-2014
22:26:10 (…)
Read
Hallo meneer
24-03-2013 800 euro
23-04-2013 1000 euro
10-06-2013 700 euro
(…)
55
Sent
To
[...]
4-7-2014
22.:27:19
Sent
Hallo hoca, Dankjewel. U kunt het morgenavond op komen halen. Gegroet
(…)"
2.12.
Het FIOD-rapport bevat een "TCI proces-verbaal" van het Team Criminele Inlichtingen (blz. 504 e.v.). Het proces-verbaal vermeldt, onder meer:
"Bij het Team Criminele Inlichtingen van de Belastingdienst/FIOD is in de maand maart 2016 via één informant de navolgende Informatie binnengekomen:
'De leiding van de [ [instelling A] ] is op de hoogte van de belastingfraude door middel van de verkoop van valse giftenkwitanties op haar naam. Vals opgemaakte stukken worden ondertekend en gestempeld door […]. Nu [instelling A] geen ANBI meer is, worden andere stichtingen gebruikt voor deze fraude"
2.13.1.
Het FIOD-rapport bevat een handgeschreven kasadministratie, aangeduid als DOC480 (blz. 3614 e.v.). Dit kasboek bevat de contante inkomsten en uitgaven van [instelling A] in de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2016. Het FIOD-rapport bevat voorts een overzicht van de door [instelling A] uitgeschreven kwitanties voor het jaar 2013, aangeduid als DOC-433 (blz. 3399 e.v.).
2.13.2.
De penningmeester heeft over voormelde administratie en voormeld overzicht onder meer verklaard:
a. FIOD-rapport, blz. 1518-1526:
"Ik had zelf een administratie ontwikkeld in excel. Pas toen wij een ANBI controle kregen zijn wij de administratie gaan ontwikkelen. In 2012 als er dan iemand kwam voor een of meerdere kwitanties dan werd deze door mij uitgeschreven en schriftelijk geboekt in een doorschrijf kasboek. Ik boekte dan het bedrag dat wij daadwerkelijk ontvingen. Dus voor een kwitantie van € 1.000 boekte ik een ontvangst van € 100. (…) Later werd door mij het daadwerkelijke bedrag op de kwitantie geboekt. Ik maakte hiervoor een excel bestand aan dat op de computer stond van [instelling A] in dit bestand zette ik het bedrag van de kwitantie, zodat ik kon bijhouden wat er gebeurd was voor als de mensen kwamen voor onder andere donatieverklaringen. (…)"
b. FIOD-rapport, blz. 1535:
"
Opmerking verbalisanten:
Wij tonen u een Excel bestand welke is gerelateerd aan donatiekwitanties die door [instelling A] aan derden zijn verstrekt. In het Excel bestand zijn de kwitantienummers, datum van afgifte, naam donateur en het gedoneerde bedrag opgenomen. (Het Excelbestand wordt onder DOC-511 opgenomen in het dossier)
Vraag verbalisanten:Kunt u aan de hand van dit overzicht aangeven of de geldbedragen vermeld op de bijbehorende kwitanties, in combinatie met de vermelde persoonsnamen, daadwerkelijk zijn gedoneerd aan [instelling A] ?
Antwoord gehoorde:
"Van de lijsten die u mij nu laat zien met de namen en bedragen kan ik zeggen, dat niemand hierop deze lijst dat bedragen echt daadwerkelijk aan [instelling A] betaald heeft zij hebben van deze bedragen slechts 10% of 12% betaald zoals ik eerder heb verklaard. Ik heb al eerder gezegd dat er slechts een handjevol mensen is die daadwerkelijk het volledige bedrag heeft betaald maar dat betreffen bedragen van maximaal 300 of 400 euro. Als er in het kasboek kleine bedragen opgenomen zijn en daar staan soms geen kwitanties tegenover, dan is dat omdat deze mensen dit ook niet in aftrek wilden nemen bij de belastingdienst."
c. FIOD-rapport, blz. 1557:
"
Vraag verbalisanten:Op 6 januari 2014 is de ANBI status van [instelling A] ingetrokken. Er zijn meerdere kwitanties aangetroffen die zijn voorzien van een datum gelegen in de periode 1 tot en met 6 januari 2014. Zijn al deze kwitanties valselijk opgemaakt?
Antwoord gehoorde:
"Niet allemaal, er zijn ook donaties die echt zijn gedaan. Ik kan mij nu niet herinneren wie dat zijn geweest. Ik heb het dan over de kwitanties vaNAf 2012 die onder de € 500 zijn, alles wat daarboven is, is vals. Dit geld voor alle kwitanties die u heeft aangetroffen. Jullie kunnen uit de kasboeken uitvissen welke bedragen echt zijn gedoneerd. Dat boek klopt namelijk wel."
2.13.3.
Het FIOD-rapport vermeldt onder meer nog het volgende over de administratie bij [instelling A] (blz. 33):
"Naast de vermoedelijk achteraf opgestelde donatieoverzichten zijn over de periode
(…) december 2013 tot en met december 2016 handgeschreven kasboeken bijgehouden. Het vermoeden bestaat dat in dat kasboek de juiste bedragen zijn vermeld. De gegevens van dit kasboek zijn ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek in een Excel-bestand verwerkt en digitaal bij het dossier gevoegd. In deze kasboeken staan inkomsten en uitgaven vermeld.
(…) Bij onderzoek van de inkomsten die zijn vermeld in de kasboeken is vastgesteld dat over de periode december 2013 tot en met december 2016 totaal 1.192 mutaties zijn opgenomen met de omschrijving 'donatie'. Het totaalbedrag van deze 1.192 donaties is € 489.087,70. Het is opvallend dat het grootste deel van deze donaties kleiner is dan € 500."
2.14.
In eerste aanleg heeft de Inspecteur drie (geanonimiseerde) verslagen van
hoorgesprekken met belastingplichtigen overgelegd. De verslagen bevatten
verklaringen van de belastingplichtigen over (hun deelname aan) de handel in giftkwitanties
bij [instelling A] .
2.14.1.
Het "verslag van het horen op vrijdag 13 juni [juli;
Hof] 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
4. (…) Hij vertelt dat hij één keer per week naar toespraken op [instelling A] ging. Na afloop van de toespraak werd aan de toehoorders vertelt dat zij [instelling A] konden helpen. In ruil voor deze donaties werd er een hoger bedrag op de kwitantie geschreven. Wanneer er een bedrag van € 300 werd betaald, werd er op de kwitantie € 3.000 vermeld. (…)"
2.14.2.
Het "verslag van het horen op donderdag 9 augustus 2018" vermeldt, onder meer:
"6. Het volgende is tijdens het gesprek besproken:
(…)
3. Voor de aankoop van zijn woning is hij in contact gekomen met Advieskantoor […] via iemand genaamd […] (…) Ze waren behulpzaam en gaven goede adviezen. De heer […] hielp hem met zijn hypotheek en […] hielp hem met het indienen van zijn aangifte inkomstenbelasting 2013. Bij het indienen van de aangifte kreeg hij van […] het advies om te doneren aan [instelling A] .
De [belastingplichtige] deelde hen mee dat hij daarvoor geen financiële middelen had. […] deelde hem daarop mee dat het ook anders kon, namelijk eerst het bedrag in aftrek brengen in de aangifte, afhankelijk van de teruggaaf zou dan een bedrag aan [instelling A] worden gedoneerd. De kwitantie hiervoor zou dan achteraf geregeld worden (…)."
2.15.
Belanghebbende komt niet voor in het onder 2.13.1 genoemde overzicht van de door
[instelling A] uitgeschreven kwitanties (DOC-433) en ook niet in de onder 2.13.1 genoemde
handgeschreven kasadministratie (DOC-480).
2012 – 20/00590
2.16.
De Inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 15 december 2016 verzocht om schriftelijke bewijsstukken van de in de aangifte IB/PVV 2012 opgenomen giften. Belanghebbende heeft bij zijn brief van 15 december 2016 drie kopieën van donatieformulieren (kwitanties) van [instelling A] gevoegd. De kwitanties vermelden de volgende donaties: € 1.500 met dagtekening 10 januari 2012, € 1.500 met dagtekening 5 april 2012 en € 1.000 met dagtekening 1 november 2012.
2.17.
Bij brief van 16 augustus 2017 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij over het jaar 2012 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de giftenaftrek ter zake van [instelling A] wordt gecorrigeerd. Verder heeft de Inspecteur te kennen gegeven dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen als bedoeld in artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van 75% van de nagevorderde belasting.
2.18.
Vervolgens is met dagtekening 16 december 2017 de navorderingsaanslag opgelegd en zijn gelijktijdig de boetebeschikking met een boete van 75% van de nagevorderde belasting en de beschikking belastingrente vastgesteld.
2011 – 20/00589
2.19
Bij brief van 4 januari 2018 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij over het jaar 2011 een navorderingsaanslag zal opleggen waarbij de giftenaftrek wordt gecorrigeerd.
2.20.
Vervolgens is met dagtekening 20 januari 2018 de navorderingsaanslag opgelegd en is gelijktijdig de beschikking belastingrente vastgesteld.
Beide jaren
2.21.
Op 11 juli 2019 heeft een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden bij de Rechtbank. Tijdens die zitting is in overleg met partijen bepaald dat de (inhoudelijke) behandeling van het beroep in onder andere deze zaak zal plaatsvinden op 21 november 2019. Het proces-verbaal meldt, voor zover van belang:
"In overleg met partijen wordt een nieuwe datum voor de zitting van deze beroepen bepaald op 21 november 2019. De rechtbank zal [de Inspecteur] in de gelegenheid om voor 15 september 2019 in alle zaken de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. De gemachtigde van [belanghebbenden] kan daarop nadien zo nodig reageren."
2.22.
Bij brief van 12 september 2019 heeft de gemachtigde van belanghebbende de Rechtbank verzocht om uitstel van de zitting van 21 november 2019 vanwege medische redenen. De gemachtigde van belanghebbende verzoekt de Rechtbank tevens om de nieuwe zitting op z’n vroegst eind februari 2020 te laten plaatsvinden.
2.23.
De griffier van de Rechtbank deelt de gemachtigde van belanghebbende telefonisch mede dat zij voornemens is het om het uitstelverzoek af te wijzen. Hierop stuurt de gemachtigde van belanghebbende op 26 september 2019 een faxbericht met een nadere onderbouwing van zijn uitstelverzoek.
2.24.
Bij brief van 27 september 2019 heeft de griffier van de Rechtbank als volgt geantwoord:
"De beroepen zijn behandeld ter zitting van 11 juli 2019. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst en met partijen afgesproken dat de inhoudelijke behandeling van de beroepen zal plaatsvinden op 21 november 2019.
Met dagtekening 12 september 2019 heeft u een - bij de rechtbank op 16 september 2019 ontvangen - verzoek om uitstel ingediend. Aan u is telefonisch meegedeeld dat dit verzoek niet wordt gehonoreerd. Er lijkt geen sprake van een bijzondere (zoals een acuut optredende) omstandigheid die uitstel rechtvaardigt. De datum van de zitting was u reeds lang bekend. De zitting is immers in nauw overleg met u en [de Inspecteur] enkele maanden geleden vastgesteld om u beiden de gelegenheid te geven zich voldoende op de zitting voor te bereiden.
Bij brief van 26 september 2019 heeft u nogmaals gemotiveerd om uitstel gevraagd. Het verzoek is daarmee thans voldoende onderbouwd en daarom wordt het gevraagde uitstel alsnog verleend. De behandeling van de beroepen wordt tot een nader te bepalen datum uitgesteld."
2.25.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft de Rechtbank partijen uitgenodigd voor de mondelinge behandeling op 9 april 2020. In verband met de uitbraak van Covid-19 hebben beide partijen, op verzoek van de Rechtbank, ingestemd met de afhandeling van de beroepen zonder mondelinge behandeling.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft – voor zover van belang – het volgende geoordeeld:
"
Giftenaftrek
12. Ingevolge artikel 6.32 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB) zijn
aftrekbare giften (a) periodieke giften en (b) andere giften. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Verder volgt uit
artikel 6:33, eerste lid, onder b in samenhang met artikel 6:35 van de Wet IB dat giften
aftrekbaar zijn indien zij worden gedaan aan een ANBI.
Niet in geschil is dat ten tijde van de gestelde giften [instelling A] de ANBI-status had en dat de
omstandigheid dat die ANBI-status op 6 januari 2014 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2008 is ingetrokken, op zichzelf niet aan de giftenaftrek in de weg staat.
13. De bewijslast dat sprake is van aftrekbare giften rust op [belanghebbende]. Bij contante giften moet een belastingplichtige met schriftelijke bescheiden aantonen dat de door hem gestelde giften daadwerkelijk zijn gedaan, dat wil zeggen, aan [instelling A] ten goede zijn gekomen. De voormalig gemachtigde van [belanghebbende] heeft vier kwitanties van [instelling A] met dagtekening van 27 maart 2013, 29 april 2013, 31 mei 2013 en 24 juli 2013, ten bedrage van respectievelijk € 500, € 1.000, € 1.000 en € 2.500 overgelegd. Voorts heeft de voormalig gemachtigde van [belanghebbende] een viertal bankafschriften aan [de Inspecteur] overgelegd. Hieruit blijken geldopnames, gedaan op 31 mei 2013, 22 juli 2013 en 24 juli 2013 waarbij op die data in totaal respectievelijk € 5000, € 10.000 en € 10.000 aan contanten is opgenomen.
Gezien de verklaringen van de penningmeester van [instelling A] die worden bevestigd door verklaringen van diverse anderen die hebben erkend gebruik te hebben gemaakt van kwitanties waarvoor zij slechts circa 10% van het daarop vermelde bedrag hebben betaald, kan aan de kwitanties niet de bewijskracht worden toegekend die [belanghebbende] eraan verleent. Nu [belanghebbende] - behoudens doorgaans niet aan giften te relateren afschriften van geldopnames – geen andere bewijsstukken heeft overgelegd, is hij niet geslaagd in het bewijs dat hij de giften heeft gedaan. Gelet op al het vorenstaande heeft [de Inspecteur] op goede gronden de gift gecorrigeerd en de navorderingsaanslagen opgelegd.
Rentebeschikking
14. Niet is gebleken dat de belastingrente in strijd met de daartoe strekkende wettelijke
bepalingen of enige andere regel van geschreven of ongeschreven recht in rekening is
gebracht.
(…)
Vergoeding van immateriële schade
18. In deze zaak heeft [de Inspecteur] het bezwaarschrift ontvangen op 16 maart 2018. De uitspraak op bezwaar is gedagtekend 17 mei 2019. Het beroep in deze zaak is ter griffie
ontvangen op 30 augustus 2018. De rechtbank doet heden, 15 juni 2020, uitspraak. Aldus
zou de redelijke termijn van twee jaar voor de beslechting van deze zaak met drie maanden
zijn overschreden. De rechtbank overweegt dat bij de berechting van een zaak in eerste
aanleg in het algemeen uitspraak moet worden gedaan binnen twee jaar na de aanvang van
de termijn; de duur van de bezwaarfase is hierin begrepen. De Hoge Raad heeft echter
overwogen dat de redelijkheid van de duur van berechting van een boetezaak ook
afhankelijk is van de invloed van de raadsman of gemachtigde op het procesverloop
(ECLI:NL:HR:2005:AT4468). Daartoe kan volgens de Hoge Raad bijvoorbeeld worden
gerekend het doen van verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of uitstel voor (het
voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.
In het onderhavige geval is door gemachtigde van [belanghebbende] ter zitting van 11 juli 2019 in verband met het mogelijk horen van getuigen verzocht de nadere zitting niet eerder plaats te laten vinden dan in het najaar. Ter zitting is afgesproken de behandeling van de zaken voort te zetten op 21 november 2019. Vervolgens heeft de gemachtigde verzocht om uitstel van de zitting van 21 november 2019 en daarbij tevens verzocht de behandeling niet eerder dan in het nieuwe jaar te laten plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat de tijd die is verstreken als gevolg van het honoreren van de verzoeken van de gemachtigde van [belanghebbende] aan [belanghebbende] dient te worden toegerekend, hetgeen betekent dat van een termijnoverschrijding geen sprake is geweest. Het verzoek van [belanghebbende] om vergoeding van immateriële schade wordt daarom afgewezen.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep voor wat betreft het niet
tijdig beslissen op bezwaar en de boetebeschikking gegrond te worden verklaard en voor het
overige ongegrond."

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag ontkennend en de tweede vraag bevestigend. De Inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover de navorderingsaanslagen in stand zijn gebleven, tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en toekenning van een immateriële schadevergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn in beide zaken.
4.3.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Giftenaftrek 2011 en 2012
5.1.1.
Andere giften dan periodieke giften zijn aftrekbaar voor zover zij kunnen worden gestaafd met schriftelijke bescheiden (zie artikel 6.39, lid 1, in verbinding met artikel 6.32 van de Wet Inkomstenbelasting 2001). In geval van betwisting door de Inspecteur, zoals hier het geval, rust op belanghebbende de bewijslast feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.1.2.
Voor zover belanghebbende stelt dat met voormelde verdeling van de bewijslast niet aan de in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde waarborgen is voldaan, kan het Hof hem niet volgen. Beslissingen omtrent verschuldigde (enkelvoudige) belasting en premie volksverzekeringen, zoals hier aan de orde, zijn niet aan te merken als "het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of (…) het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging" als bedoeld in artikel 6, lid 1, EVRM maar moeten worden beschouwd als exclusief behorend tot het terrein van het publiekrecht (vgl. HR 18 juni 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2183, BNB 1997/342, r.o. 3.4 en HR 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2270, BNB 1999/78, r.o. 3.3).
5.1.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij in 2011 en 2012 giften in contanten van respectievelijk € 6.000 en € 4.000 aan [instelling A] heeft gedaan. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft belanghebbende voor het jaar 2012 drie kwitanties overgelegd.
5.1.4.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de overgelegde giftkwitanties van [instelling A] niet zonder meer kunnen dienen ter onderbouwing van de opgevoerde giften en wijst daarbij op de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek naar de handel in valse giftkwitanties bij [instelling A] .
5.1.5.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de Inspecteur in beroep en hoger beroep onder meer de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd ten aanzien van de handel in valse giftkwitanties bij [instelling A] :
  • de vaststelling van een controlemedewerker dat namens [instelling A] in het jaar 2012 in totaal 2.500 kwitanties zijn uitgeschreven, terwijl slechts 531 kwitanties in de administratie zijn verantwoord;
  • dat in het jaar 2013 in de jaarstukken van [instelling A] € 88.564 aan donaties is verantwoord, terwijl in de diverse aangiften over dat jaar in totaal € 3.445.808 aan giften aan [instelling A] is aangegeven;
  • de verklaringen van verdachten dat giftkwitanties voor een bepaald percentage van het giftbedrag werden gekocht/verkocht van [instelling A] ;
  • dat uit de inbeslaggenomen administratie van [instelling A] volgt dat 22% van de ontvangen giften is verwerkt in het kasboek;
  • een anonieme tip aan de FIOD dat de kwitanties zijn vervalst en gebruikt door meerdere personen om een belastingteruggaaf te bewerkstelligen;
  • dat na het intrekken van de ANBI-status van [instelling A] op 6 januari 2014, dat op 19 december 2013 was aangekondigd, in de periode van 1 januari tot 6 januari 2014 een opvallend groter aantal kwitanties is geboekt dan in voorgaande jaren;
  • de whatsapp- en sms-berichten en de verklaringen van onder andere de penningmeester van [instelling A] waaruit volgt dat een levendige handel in giftkwitanties bestond en dat uit die berichten volgt dat de data op de kwitanties worden afgestemd op de data van willekeurige pinopnamen;
  • de verklaring van een informant aan het Team Criminele Inlichtingen waaruit volgt dat de leiding van [instelling A] op de hoogte is van de belastingfraude door middel van de giftkwitanties en meewerkt aan de uitgifte daarvan;
  • de verklaring van de penningmeester van [instelling A] dat slechts een handvol mensen het volledige vermelde bedrag op de giftkwitanties hebben betaald maar dat die bedragen maximaal € 300 of € 400 betreffen;
  • de verklaringen van diverse personen aan de FIOD en de Belastingdienst die de handel in kwitanties hebben bevestigd;
  • een overzicht van uitgeschreven kwitanties voor 2013 waarvan de gegevens die in dit document zijn opgenomen niet overeenkomen met de daadwerkelijk ontvangen bedragen;
  • een doorlopend handgeschreven kasboek waarin de werkelijk ontvangen bedragen werden opgenomen; de werkelijk ontvangen bedragen (donaties) bedroegen veelal 10% tot 12% van de uitgegeven kwitanties;
  • dat de Belastingdienst bij 2.040 belastingplichtigen navorderingsaanslagen heeft opgelegd dan wel correcties heeft aangebracht bij het opleggen van de aanslagen en indien mogelijk een vergrijpboete. Van deze 2.040 gevallen zijn ongeveer 450 belastingplichtigen in bezwaar gegaan en 150 in beroep;
  • dat bij belastingplichtigen van wie aanslagen zijn gecorrigeerd of bij wie is nagevorderd doorgaans een giftenaftrek van minimaal € 500 in de aangifte is opgenomen.
5.1.6.
Uit hetgeen de Inspecteur onder 5.1.5 heeft aangevoerd volgt dat op grote schaal valse giftkwitanties van [instelling A] werden verhandeld en gebruikt door belastingplichtigen om giften op te voeren die zij niet daadwerkelijk hebben gedaan. Gelet op deze bevindingen kunnen de kwitanties van [instelling A] niet zonder meer dienen als bewijs voor de door belanghebbende gestelde giften. Het is aan belanghebbende aanvullende feiten en omstandigheden aan te voeren en bij betwisting aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat hij recht heeft op giftenaftrek.
5.1.7.
Nu belanghebbende voor het jaar 2012 geen ander (schriftelijk) bewijs heeft bijgebracht, en voor het jaar 2011 in het geheel geen bewijs heeft bijgebracht, acht het Hof niet aannemelijk dat belanghebbende in de onderhavige jaren daadwerkelijk giften aan [instelling A] heeft gedaan. De Inspecteur heeft dan ook terecht geen giften in aftrek toegestaan en de navorderingsaanslagen 2011 en 2012 terecht opgelegd.
Beschikkingen belastingrente
5.2.
Tegen de beschikkingen belastingrente zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Gesteld noch gebleken is dat de belastingrente ten onrechte of op onjuiste wijze in rekening is gebracht.
Immateriële schadevergoeding
5.3.1.
Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op verzoek een vergoeding van immateriële schade wordt toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd (vgl. HR 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO5046, BNB 2011/232). Als uitgangspunt geldt dat voor de fase van bezwaar en beroep een termijn van twee jaren moet worden gehanteerd als redelijke termijn waarbinnen belastinggeschillen behoren te worden beslecht. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen (zie onder andere HR 22 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6666, BNB 2013/152, r.o. 3.4.3 en 3.4.4 en HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.11.1).
5.3.2.
De in dit verband in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op het moment waarop de Inspecteur het bezwaarschrift heeft ontvangen tegen de navorderingsaanslagen, zijnde 19 januari 2018 voor beide jaren, en is geëindigd op het moment waarop de Rechtbank uitspraak heeft gedaan, zijnde 15 juni 2020 voor beide jaren.
5.3.3.
Het voorgaande brengt mee dat de redelijke termijn van twee jaar in de onderhavige zaken is overschreden. Hierbij geldt dat, gelet op de dagtekening van de uitspraken op bezwaar (7 mei 2019), de bezwaarfase in beide zaken bijna anderhalf jaar heeft geduurd. De beroepsfase heeft circa een jaar in beslag genomen.
5.3.4.
Indien de redelijke termijn is overschreden wordt, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Tot die bijzondere omstandigheden wordt onder meer gerekend de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140). De Rechtbank heeft in dit verband geoordeeld dat sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de redelijke termijn verlengd moet worden. Hiertoe heeft zij overwogen dat de gemachtigde van belanghebbende tijdens de zogenoemde regiezitting van 11 juli 2019 heeft verzocht de (inhoudelijke) behandeling van de beroepen niet eerder dan in het najaar plaats te laten vinden en hij vervolgens heeft verzocht om uitstel van de tijdens die regiezitting bepaalde zittingsdatum (21 november 2019) tot in ieder geval het jaar 2020.
5.3.5.
Uit het proces-verbaal volgt dat de Rechtbank de zittingsdatum op 21 november 2019 heeft vastgesteld in overleg met partijen. Dat belanghebbende ter zitting heeft verzocht de inhoudelijke behandeling niet eerder dan voormelde datum te laten plaatsvinden, is gesteld noch gebleken. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting van het Hof onweersproken gesteld, en dit volgt ook uit de gedingstukken, eenmalig verzocht om uitstel van de zitting in verband met een medische behandeling. Dit vormt echter geen bijzondere omstandigheid die de redelijke termijn verlengt (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
5.3.6.
Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Indien, zoals hier, meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (HR 21 maart 2014, nr. 12/04057, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117). Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. In het onderhavige geval hebben beide zaken betrekking op hetzelfde onderwerp, te weten of de in de aangifte vermelde giften aan [instelling A] terecht niet in aftrek zijn toegestaan. De overschrijding van de termijn bedraagt in de onderhavige zaken vier maanden, hetgeen betekent dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van eenmaal € 500.
Slotsom
5.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Omdat een immateriële schadevergoeding wordt toegekend, ziet het Hof aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten (vgl. HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:660, BNB 2015/198). Het Hof merkt in dit verband de zaken aan als samenhangend nu de zaken gelijktijdig door het Hof zijn behandeld, in de zaken door dezelfde persoon rechtsbijstand is verleend en het geschil in alle zaken nagenoeg identiek zijn geweest. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 1.068 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het Hof (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534, een wegingsfactor 1 en factor 1 omdat sprake is van minder dan 4 samenhangende zaken). Deze vergoeding komt volledig voor rekening van de Inspecteur (vgl. HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140, r.o. 3.14.2). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 131 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, behalve voor zover deze betrekking heeft op het verzoek om immateriële schadevergoeding;
  • veroordeelt de Inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende van € 500;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.068; en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht van € 131 in verband met het hoger beroep bij het Hof te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, P.J.J. Vonk en H.A.J. Kroon, in tegenwoordigheid van de griffier N. Veenstra. De beslissing is op 26 januari 2021 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.