Het principaal beroep
17. Een groot deel van het hoger beroep, met name de bezwaren in de grieven 1, 2, 3, 5 tot en met 10, 11 (deels) 12, 13 (deels) 14, 15, 16 (deels), 18 (deels) en 20 (deels) richt zich, kort gezegd, tegen het oordeel van de rechtbank om zich op meerdere punten gebonden te achten aan in hoger beroep en cassatie niet of tevergeefs bestreden eindbeslissingen in het vonnis 2006 en het arrest 2012, de daarvoor gegeven motivering en de daaruit voortvloeiende consequenties voor overgelegde stukken, aangeboden bewijs en het dictum.
18. Spirits heeft zich beroepen op de versoepelde leer van (heroverweging van) de bindende eindbeslissing, zoals neergelegd in een aantal arresten van de Hoge Raad (van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800 (De Vries/gemeente Voorst), 26 november 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN8521 (Kojen/ABB), 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224 en HR 4 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2461 (Annie BV/Lange Jan Beheer BV), die inhoudt dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem in een tussenbeslissing gegeven eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd – en zelfs verplicht – is over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. Spirits stelt dat sprake is van zodanige nieuwe feiten, inzichten, argumenten, deskundigenrapporten en juridische ontwikkelingen dat eerdere eindbeslissingen van de rechtbank en het hof berusten op onjuiste juridische en feitelijke grondslagen en de rechtbank tot heroverweging had moeten overgaan en het hof thans tot heroverweging moet overgaan. 19. De rechtbank heeft beslist dat deze versoepelde leer van (heroverweging van) de bindende eindbeslissing zich niet leent voor toepassing in een situatie als de onderhavige, waarin de zaak na cassatie is verwezen ter verdere behandeling als bedoeld in artikel 424 Rv.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de rechter naar wie de zaak verwezen is, gebonden is aan eerder in de zaak gegeven eindbeslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden en derhalve onaantastbaar zijn geworden.
20. De, door FKP ook als de ‘one-shot-rule’ aangeduide, regel dat de verwijzingsrechter is gebonden aan de beslissingen van het hof die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden – hierna ook: de regel van onaantastbaarheid na cassatie – volgt uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. HR 27 april 1934, NJ 1934 p. 1233, HR 16 december 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0542, HR 2 mei 1997, ECLI:NL:HR:1997:AG7229; HR 18 november 2005, ECLI:NL:HR: 2005:AT9055, HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009: BH7843 en HR 19 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2739), gewezen in zaken waarin de Hoge Raad het bestreden arrest vernietigde en de zaak verwees naar een (andere) rechter ter voortzetting van de behandeling van de zaak. Deze regel ligt, ook afgezien van het bepaalde in artikel 424 Rv (waarin slechts is vermeld dat de rechter naar wie het geding is verwezen de behandeling daarvan voortzet en beslist met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad), voor de hand nu deze eindbeslissingen, anders dan eindbeslissingen in tussenarresten waartegen geen cassatie is ingesteld, onaantastbaar zijn geworden, omdat een nieuw cassatieberoep door degene die cassatie heeft ingesteld, niet mogelijk is. Voor zover een partij in haar cassatieberoep bepaalde beslissingen niet of tevergeefs heeft aangevochten geldt in zoverre het beginsel “lites finiri oportet”, dat wil zeggen dat eens een eind moet komen aan (het desbetreffende onderdeel van) het geding. 21. Het hof is van oordeel dat ook de rechter die de behandeling voortzet na verwerping van tussentijds cassatieberoep (waarbij geen sprake is van verwijzing als bedoeld in artikel 424 Rv) gebonden is aan eerder in de zaak gegeven eindbeslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden. Er is geen reden hierover anders te oordelen; ook deze eindbeslissingen zijn immers onaantastbaar geworden. Naar het oordeel van het hof is voor de regel van onaantastbaarheid na cassatie niet relevant of na vernietiging of verwerping van het cassatieberoep de rechter die de eindbeslissing heeft gegeven dan wel een andere rechter te maken krijgt met onaantastbaar geworden eindbeslissingen: onaantastbaarheid is immers absoluut en geldt voor elke (lagere) rechter. Uitgangspunt van de wetgever was overigens, zoals blijkt uit artikel 422a Rv., terugverwijzing naar de rechter die de bestreden beslissing had gegeven. In voormeld arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1997 was overigens ook sprake van terugverwijzing naar dezelfde rechter, waarbij (eveneens) werd aangenomen dat de regel van onaantastbaarheid na cassatie gold.
22. Spirits heeft gesteld dat in casu zowel de regel van onaantastbaarheid na cassatie, als de leer van de bindende eindbeslissing in haar oorspronkelijke vorm, moet wijken voor het primaat dat recht wordt gedaan op een deugdelijke feitelijke en juridische grondslag volgens de versoepelde leer van (heroverweging van) de bindende eindbeslissing. In dit verband lijkt zij (ook) van belang te vinden dat hier geen sprake is van vernietiging van een eindarrest van het hof en verwijzing naar een andere rechter, zodat artikel 424 Rv toepassing mist. Op die grond wenst Spirits een reeks eindbeslissingen in het arrest 2012, die zij in cassatie niet of tevergeefs heeft bestreden, thans opnieuw ter discussie te stellen.
23. Dat inmiddels de versoepelde leer van (heroverweging van) de bindende eindbeslissing de oude leer van de bindende eindbeslissing heeft vervangen is op zichzelf juist. Dat door deze versoepelde leer de regel van onaantastbaarheid na cassatie opzij wordt gezet is echter niet juist. In zijn arrest van 24 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO2882 overwoog de Hoge Raad immers uitdrukkelijk over de mogelijkheid terug te komen van een bindende eindbeslissing in een geval waarin het cassatieberoep tegen zo’n eindbeslissing was verworpen: “Anders dan het hof heeft geoordeeld, gaat het hier niet om de beantwoording van de vraag of mocht worden teruggekomen van de bindende eindbeslissing van het gerechtshof te‘s-Gravenhage. Daartoe bestond voor het hof in dit stadium van het geding geen mogelijkheid, nu de rechtsstrijd na cassatie door de verwerping van de desbetreffende onderdelen van het middel aldus was afgebakend dat over dit geschilpunt definitief was beslist en dat het tevergeefs bestreden oordeel van het gerechtshof te ’s-Gravenhage in zoverre onaantastbaar was geworden.”
24. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen geldt de regel van onaantastbaarheid na cassatie (dus) evenzeer na verwerping van het (tussentijds) cassatieberoep (in welk geval geen sprake is van verwijzing als bedoeld in artikel 424 Rv). Een ander oordeel zou bovendien tot de absurde consequentie leiden dat de positie van Spirits wanneer één van haar klachten gegrond zou zijn bevonden en het arrest 2012 op grond daarvan zou zijn vernietigd ongunstiger zou zijn dan na verwerping van al haar klachten.
25. Spirits heeft zich nog beroepen op een door FKP in de Australische procedure in het geding gebrachte opinie van professor mr. A.I.M. van Mierlo (productie 229 van Spirits in dit tweede appel: hierna aangeduid als SA2), stellende dat daaruit blijkt dat op grond van (nieuwe) feiten, inzichten, argumenten, deskundigenrapporten en juridische ontwikkelingen tot heroverweging kan worden overgegaan. Dat staat echter niet in die opinie. Van Mierlo schrijft juist dat na verwerping van cassatie tegen een tussenarrest de lagere rechter die de behandeling voortzet
“cannot reconsider the binding final decisions”(6.52) en dat een uitzondering op dit systeem slechts gerechtvaardigd zou kunnen zijn
“in very rare circumstances”,zoals een wetswijziging of herziening rechtvaardigend bedrog (6.53).
26. Bij memorie van antwoord in incidenteel appel (33-37) in dit hoger beroep heeft Spirits vervolgens aan haar grieven, gericht tegen de weigering van de rechtbank om terug te komen op een aantal eindbeslissingen en strekkende tot heroverweging daarvan, als grondslag toegevoegd dat FKP bedrog heeft gepleegd in de zin van artikel 382 Rv. Bij pleidooi heeft zij deze herzieningsgrond nader uitgewerkt, daaraan nieuwe “bedroggronden” toegevoegd en de grondslag bedrog ook nog als grondslag voor herziening van andere eindbeslissingen aangevoerd. FKP heeft met een beroep op de twee-conclusie-regel bezwaar gemaakt tegen deze nieuwe grondslag en daarmee samenhangende nieuwe stellingen.
27. Denkbaar is dat de regel van onaantastbaarheid na cassatie uitzondering lijdt ingeval zich een herroepingsgrond van artikel 382 Rv voordoet. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat herziening wegens bedrog ten aanzien van in het arrest 2012 (op)genomen eindbeslissingen die na cassatie (onaantastbaar en) onherroepelijk zijn geworden mogelijk is (en dat dus in zoverre sprake is van een uitzondering op de regel van onaantastbaarheid na cassatie), kan naar het oordeel van het hof een beroep daarop, gelet op de vereisten die gelden voor een geslaagd beroep op bedrog als bedoeld in artikel 382 (sub a) Rv, slechts slagen als sprake is van
- bedrog in de procedure, derhalve een bewust oneerlijke proceshouding van FKP,
- betreffende een of meer (gestelde) feiten,
- door Spirits ontdekt en pas redelijkerwijs te ontdekken nadat het arrest 2012 was bepaald (26 januari 2012) – hierna ook kortweg aan te duiden als nova en
- (processueel) verband tussen de voor herroeping aangewezen feiten en de daarop genomen beslissing, waartoe aannemelijk moet zijn dat de beslissing van het hof in zijn arrest 2012 anders zou zijn uitgevallen bij een juiste voorstelling van zaken – hierna ook kortweg aan te duiden als het voor herziening vereiste verband.
De laatste drie vereisten gelden ook voor een geslaagd beroep op herziening op de andere twee gronden genoemd in artikel 382 Rv: als de beslissing berust op stukken waarvan de valsheid is erkend (sub b) of de partij na de beslissing stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die de door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden (sub c), op welke gronden Spirits zich overigens niet (uitdrukkelijk) heeft beroepen.
28. Ten slotte overweegt het hof nog dat de regel van onaantastbaarheid na cassatie (uiteraard) niet geldt als sprake is van door de Hoge Raad niet behandelde klachten tegen bestreden eindbeslissingen. Daarvan is in casu geen sprake. Alle onderdelen van het arrest 2012 waartegen middelen in cassatie zijn aangevoerd zijn tevergeefs bestreden. De overige onderdelen zijn niet bestreden. De regel van onaantastbaarheid na cassatie geldt derhalve voor alle onderdelen van het arrest 2012, zodat herziening daarvan slechts mogelijk zou kunnen zijn indien de hiervoor in rechtsoverweging 27 genoemde uitzonderingsmogelijkheid bestaat en die uitzondering zich in casu voordoet, dus als sprake zou zijn van één van de herzieningsgronden genoemd in artikel 382 Rv als hiervoor omschreven – hierna ook kort aan te duiden als bedrog – (zoals uit het voorgaande blijkt falen de andere gronden waarop volgens Spirits herbeoordeling van het arrest 2012 mogelijk is).
29. Spirits beoogt met haar grieven herziening van bijna alle hiervoor in rechtsoverweging 11 vermelde eindbeslissingen. Gelet op het bovenstaande falen de grieven voor zover de verzochte heroverweging van eerder in deze zaak gegeven eindbeslissingen is gebaseerd op andere gronden dan bedrog. Hierna zal het hof onderzoeken of het door Spirits gestelde bedrog tot herziening kan leiden.
30. Ter onderbouwing van het door haar gestelde bedrog door FKP heeft Spirits (zie hoofdstuk IV “Door FKP gepleegd bedrog”, 22 tot en met 36 van haar pleitnota) gesteld:
dat FKP geen melding heeft gemaakt van het feit dat de Russische Federatie in de periode van 1999 tot en met 2008 een groot aantal invallen heeft laten doen en een grote hoeveelheid documenten in beslag heeft genomen met betrekking tot de merken en de transformatie;
dat FKP nimmer heeft erkend dat de Russische Federatie tot 2000 in het openbaar heeft bevestigd dat VAO de rechtsopvolger was van VVO, welke bevestiging blijkt uit de verklaring van de advocaat van FKP/FGUP tijdens een zitting in de Australische zaak tussen de FKP/FGUP en Spirits op 2 november 2016 en uit diverse stukken en gedragingen van diverse (overheids)instanties;
dat FKP zich heeft beroepen op door haar overgelegde verklaringen van Sorochkin, (directeur van VVO/VAO), Surguchova ((plaatsvervangend) hoofd juridische zaken VVO/VAO), Gorbunov (genoemd in de notulen van de vergadering van 19 december 1990 en verantwoordelijk voor de waardebepaling van de VVO, aldus Spirits) en Sherback, alle uit 2000, zonder te vermelden dat Sorochkin en Surguchova voor 2000 herhaaldelijk hebben verklaard, kort gezegd, dat VAO de rechtsopvolger was van VVO en dat zij dienovereenkomstig hebben gehandeld, waaruit valt af te leiden dat hun verklaringen onbetrouwbaar en onjuist zijn en afgelegd en/of gewijzigd onder druk van de Russische Staat;
dat FKP wist dat een onjuiste vertaling van de notulen van de vergadering van oprichters van 19 december 1990, waaruit zou blijken dat VVO een waarde van 8.3 miljard roebel had, was overgelegd en op grond daarvan heeft gesuggereerd dat de VO-merken veel te goedkoop aan Spirits zijn verkocht;
dat FKP zich heeft beroepen op gemanipuleerde, onder druk van de Russische Federatie tot stand gekomen, uitspraken van de Arbitrazh Court in 2000 en 2001;
dat FKP Shefler ten onrechte heeft beschuldigd van maffiapraktijken en strafbare feiten;
dat de Russische Federatie in een andere zaak, de zogeheten Yukos-zaak, bedrog heeft gepleegd.
31. Het hof zal hierna voormelde verwijten puntsgewijs bespreken. Bij de bespreking daarvan zal het hof verwijzen naar eerdere processtukken en naar door Spirits eerder overgelegde producties.
De van belang zijnde processtukken in de (eerste) procedure tot het arrest 2012 worden hierna als volgt aangeduid: ID1 (inleidende dagvaarding van 21 februari 2003), CvA1 (conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in reconventie en voorwaardelijke reconventie van 11 juni 2003), CvR1 (conclusie van repliek, tevens wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie en voorwaardelijke reconventie van 4 februari 2004), CvD1 (conclusie van dupliek, tevens verzet wijziging van eis, tevens conclusie van repliek in reconventie en voorwaardelijke reconventie van 26 mei 2004) CvDrec1 (conclusie van dupliek in reconventie van 28 juli 2004), PF1 (pleitnotities FKP eerste aanleg van 4 april 2005), PS1 pleitnotities Spirits eerste aanleg van 4 april 2005), AD1 (appeldagvaarding van 28 juni 2006), MvG1 (memorie van grieven van 21 december 2006), MvA1 (memorie van antwoord, tevens (voorwaardelijk) incidenteel appel, en aanvulling eis van 19 april 2011), MvAinc1 (memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel van 26 juli 2011), PSA1 (pleitnotities Spirits in appel van 26 januari 2012) en PFA1 (pleitnotities FKP in appel van 26 januari 2012). Als het hof verwijst naar processtukken na het arrest 2012 op een verkorte manier, zullen de verkorte aanduidingen worden gevolgd door een 2.
Spirits heeft haar producties in de verschillende fases van deze procedure op een welhaast onnavolgbare wijze genummerd:
a. eerste aanleg tot vonnis 2006: 1- 141 en 142(hierna: producties S1);
b. hoger beroep (1) na vonnis 2006 tot arrest 2012: 1-45 (hierna: producties SA1);
c. eerste aanleg (2) na cassatie tot vonnis 2015: 143-165(hierna: producties S2);
d. hoger beroep (2) na vonnis 2015:
bij appeldagvaarding/grieven:1-232 (aantal nummers niet benut);
bij memorie van antwoord in incidenteel appel: 233-282;
bij akte voor pleidooi: 13, 46-49, 62, 168-173 (niet eerder benutte nummers) en 283-290
(hierna: producties SA2).
Zij heeft diverse producties zowel voor als na het arrest 2012 overgelegd zonder dat aan te geven. Deze ondoorzichtigheid is vooral hinderlijk omdat het in verband met de door haar gewenste herziening van belang kan zijn of sprake is van nova, bij het vaststellen waarvan van belang kan zijn of een productie al voor het arrest 2012 was overgelegd. FKP heeft twee conversietabellen overgelegd, als producties 167 en als (ongenummerde) productie bij pleidooi in hoger beroep.
De door FKP overgelegde producties zijn steeds doorgenummerd en zullen worden aangeduid als producties FKP.
32. Het bovenstaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat
- voor zover het gaat om herroepingsgronden waarmee Spirits al voor het pleidooi voorafgaand aan het arrest 2012, derhalve voor 26 januari 2012, bekend was of had kunnen zijn, had zij die in die procedure (uiterlijk in het eerste appel) moeten aanvoeren;
- de omstandigheid dat een vordering tot herroeping op grond van artikel 382 Rv uiterlijk 3 maanden nadat het arrest 2012 in kracht van gewijsde is gegaan, derhalve drie maanden na het (herstel)arrest van de Hoge Raad, had moeten worden ingesteld (welke vordering overigens zou zijn afgewezen voor zover zij gebaseerd zou zijn op herroepingsgronden waarmee Spirits al voor 26 januari 2012 bekend was of had kunnen zijn), brengt mee dat Spirits uiterlijk op 20 maart 2014 of 17 april 2014 in deze procedure een beroep had moeten doen op herroepingsgronden waarmee zij voor 20 december 2013 of 17 januari 2014 bekend was geworden en vervolgens telkens uiterlijk drie maanden nadat Spirits met een herroepingsgrond bekend is geworden;
- voor zover zou gelden dat in dit hoger beroep nog een beroep zou kunnen worden gedaan op herroepingsgronden op een moment dat Spirits met die gronden al meer dan drie maanden bekend was of had kunnen zijn, geldt dat Spirits daarop pas nadat zij haar grieven had aangevoerd (in de appeldagvaarding) een beroep heeft gedaan hetgeen, voor zover geen sprake is van een nadere uitwerking of precisering van een eerder ingenomen stelling, in strijd is met de twee-conclusie-regel. Een uitzondering op de twee-conclusie-regel acht het hof wel gerechtvaardigd als het gaat om herroepingsgronden waarmee Spirits pas na (het aanvoeren van de grieven in) de appeldagvaarding (23 juni 2015) bekend is geworden of had kunnen worden.
Het bovenstaande in aanmerking nemende zal het hof hierna beoordelen of het beroep op het hiervoor in rechtsoverweging 30, onder 1 tot en met 7, gestelde bedrog kan slagen.
33. Ad 1 en 3 tot en met 6.
Strijd met de twee-conclusie-regel
De voor herziening van bindende eindbeslissingen aangevoerde grondslag bedrog is naar het oordeel van het hof te kwalificeren als een nieuwe grief/een nieuwe grondslag, ter onderbouwing waarvan nieuwe feitelijke stellingen nodig zijn. Hierdoor wordt een nieuw element in de rechtsstrijd gebracht en aanleiding gegeven tot een nieuw debat, namelijk over de vraag of is voldaan aan de vereisten voor een geslaagd beroep op bedrog, in het bijzonder aan het vereiste dat FKP wetenschap had van de onjuistheid van haar vermeend bedrieglijke stelling(en), productie(s) of verzwegen feit(en) en van de relevantie daarvan (met andere woorden: of sprake is van een bewust oneerlijke proceshouding). Dat daarvan sprake is, heeft Spirits niet eerder gesteld dan in de memorie van antwoord in incidenteel appel en bij pleidooi. Er is naar het oordeel van het hof geen sprake van een nadere uitwerking of precisering van een eerder ingenomen stelling, met name niet van de stelling in de appeldagvaarding dat bindende eindbeslissingen dienen te worden herzien op grond van de versoepelde leer van (heroverweging van) bindende eindbeslissingen (vergelijk HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2363). Zoals hiervoor overwogen, is het hof van oordeel dat een uitzondering op die in beginsel strakke regel wel gerechtvaardigd is en een beroep op herziening van bindende eindbeslissingen wegens bedrog, gelet op de aard van dat beroep, voor het eerst nadat de grieven zijn genomen wel toelaatbaar moet worden geacht indien en voor zover het bedrog door Spirits pas ontdekt is en pas redelijkerwijs te ontdekken was nadat zij haar grieven in de appeldagvaarding van 23 juni 2015 had ingediend. 34. Spirits heeft aan het door haar gestelde bedrog (onder IV van haar pleitnotities) voornamelijk vermeende feiten ten grondslag gelegd waarvan niet is gesteld of gebleken dat zij daarvan eerst na 23 juni 2015 op de hoogte is gekomen of redelijkerwijs kon komen. Dit is slechts anders voor wat betreft het onder 7 gestelde bedrog in de Yukos-zaak en de onder 2 genoemde verklaring van de advocaat van FKP/FGUP in de Australische zaak van 2 november 2016 (productie 284 SA2).
Bij pleidooi heeft Spirits zich nog op een aantal door haar voor pleidooi overgelegde stukken beroepen, suggererende dat deze voor haar nieuwe feiten bevatten, zoals “een inmiddels in de discovery in Australië nieuw gevonden” brief van het Ministerie van Defensie van 7 september 1990, waarin het ministerie aangeeft aandeelhouder te willen worden in VAO (productie 280 SA2; besproken in het hoofdstuk V “Experts” van haar pleitnota) en de “onlangs in de staatsarchieven teruggevonden” brief van het Ministerie van Buitenlandse Economische Betrekkingen, Davydov, en van het Ministerie van Buitenlandse Betrekkingen, Lavrov, van 16 september 1993, waarin wordt verzocht om tot herregistratie van de merken ten name van VAO (productie 286 SA2, besproken in hoofdstuk VII “Na de transformatie”). Deze worden echter niet, althans niet voldoende duidelijk, aangevoerd ter onderbouwing van het gestelde bedrog. Voor zover zij al als zodanig zouden moeten worden opgevat, zouden zij hooguit kunnen dienen ter onderbouwing van het onder 2 gestelde bedrog betreffende de houding van de Russische Federatie over de rechtsgeldigheid van de transformatie voor 2000. Het oordeel van het hof dat het beroep op bedrog te laat, in strijd met de twee-conclusie-regel is aangevoerd, heeft op die bedrog-grondslag geen betrekking.
De door Spirits als “nieuwe productie” overgelegde verklaring uit 2017 van een eigen voormalig werknemer van de SPI Group, M. Tsyplakov over de “achtergrond van deze zaak”(productie 289 SA2, besproken in hoofdstuk IX “confiscatie van de merken” van haar pleitnota), kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als een door Spirits na het indienen van haar grieven op 23 juni 2015 ontdekt en pas redelijkerwijs te ontdekken feit.
35. Met de feiten waarop Spirits het gestelde bedrog onder 1 en 3 tot en met 6 baseert was zij al voor het indienen van haar grieven op 23 juni 2015 (en overigens grotendeels ook al voor 26 januari 2012) bekend; zij heeft zich daar immers in haar grieven in de appeldagvaarding op beroepen, met dien verstande dat zij hieraan toen niet de conclusie verbond dat sprake was van bedrog en niet heeft gesteld dat ten aanzien daarvan sprake was van een bewust oneerlijke proceshouding van FKP. Dat mocht van haar wel worden verlangd. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat het onder 1 en 3 tot en met 6 gestelde bedrog als in strijd met de twee-conclusie-regel buiten beschouwing moet worden gelaten.
36. Ook als daarover anders geoordeeld zou moeten worden, kan overigens hetgeen Spirits ter onderbouwing van het gestelde bedrog heeft aangevoerd om de volgende redenen niet tot herziening leiden.
37. Overigens ad 1:
Geen nova en geen voor herziening vereist verband
De gestelde invallen en inbeslagnames hebben geruime tijd voor 26 januari 2012 plaatsgevonden. FKP heeft onbetwist gesteld dat geen sprake is van nieuwe ontwikkelingen en dat Spirits zich hierop voor 26 januari 2012 had kunnen beroepen. De stelling van Spirits dat zij pas recentelijk een vertaling heeft ontvangen van de verslagen van de invallen doet daar niet aan af. Niet gesteld of gebleken is dat Spirits (Shefler en andere medewerkers van Spirits zijn het Russisch machtig) de inhoud van de verslagen niet heeft kunnen begrijpen en/of niet eerder voor een vertaling had kunnen zorgdragen. Al om die reden kunnen deze feiten geen reden zijn voor herziening wegens bedrog. Bovendien ontbreekt het voor herziening vereiste verband. Het hof heeft in het arrest 2012 immers het ontbreken van documenten niet van doorslaggevende betekenis geacht voor zijn oordeel dat geen sprake was van een rechtsgeldige transformatie van VVO en zijn oordeel dat Spirits ten tijde van de overdracht van de merkrechten niet te goeder trouw was ten aanzien van de beschikkingsbevoegdheid van ZAO. Het hof heeft weliswaar geoordeeld dat het ervoor gehouden moet worden dat geen waardering door een waarderingscommissie en vaststelling van de activa van de te transformeren VVO heeft plaatsgevonden, zoals op grond van artikel 46 van USSR-resolutie nr. 590 was vereist voor een rechtsgeldige transformatie, maar niet omdat deze stukken ontbraken; het hof heeft geoordeeld dat het Spirits niet kon volgen in haar stelling dat die waardering en vaststelling hadden plaatsgevonden in de “founders meeting” van 19 december 1990, waarvan de notulen door Spirits waren overgelegd (2.22-2.24 en 2.27 PSAI). Bovendien heeft het hof geoordeeld dat evenmin was voldaan aan een aantal andere, naar USSR-recht voor een rechtsgeldige transformatie geldende vereisten.
38. Ad 2 en overigens ad 3.
Geen nova, geen voor herziening vereist verband
Dat diverse (overheids)instanties en betrokken personen (zoals Sherbak, Surguchova, Sorochkin) ervan uitgingen dat de VO-merken rechtsgeldig naar VAO waren overgegaan, althans die indruk wekten en zich dienovereenkomstig (publiekelijk) hebben uitgelaten en gedragen en dat de Russische Staat zich voor het eerst in 2000 op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake was van een rechtsgeldige transformatie, is in de procedure uitvoerig aan de orde gesteld door Spirits voor 26 januari 2012; vergelijk o.a. 24-30 en 45-47 CvA1, 4.38, 4.43 4.46, 4.60-4.63 CvD1, 1.5-1.22, 3.16-3.27, 4.4-4.9, 4.13-4.16, 4.27, 8.37, 9.10, 10.4 PS1, 2.11, 2.25-2.27, 6.11-6.13 MvG1, 4.3- 4.6 PSA1. Daarbij is door Spirits ook gesteld dat de door FKP in het geding gebrachte verklaringen van Sherbak, Surguchova en Sorochkin valselijk opgesteld en onbetrouwbaar zijn. In zoverre is dan ook geen sprake van nova. Dit brengt op zichzelf al mee dat het voor herziening vereiste verband ontbreekt. Dit blijkt bovendien uit het in rechtsoverweging 17.2, onder iv, van het arrest 2012 overwogene: “
dat velen, ook (vertegenwoordigers van) officiële instanties en staatsinstellingen, destijds in de veronderstelling verkeerden dat VAO, als rechtsopvolger van VVO, gold als rechthebbende van de merkrechten van VVO en dienovereenkomstig handelden, maakt het voorgaande(dat Shefler door een intern onderzoek had kunnen en moeten weten dat VAO niet de rechtsopvolger van VVO was en dat VAO de merkrechten dus niet rechtsgeldig had verkregen, hof)
niet anders. Deze veronderstellingen van derden, ook al zijn dat (vertegenwoordigers van) officiële instanties en staatsinstellingen, kunnen niet zwaarder wegen dan de resultaten van een intern onderzoek van de rechtspersoon in kwestie.”. Gelet op het bovenstaande acht het hof, zonder nadere toelichting die ontbreekt, niet aannemelijk dat de beslissing van het hof in zijn arrest 2012 anders zou zijn uitgevallen als het hof op de hoogte zou zijn geweest van hetgeen de advocaat van FKP/FGUP in de Australische procedure heeft verklaard en van de overige “nieuwe producties” van Spirits.
39. Overigens ad 4.
geen bewust oneerlijke proceshouding, geen nova en geen voor herziening vereist verband
Spirits klaagt dat de voor 26 januari 2012 door haar zelf overgelegde vertaling van de notulen van de vergadering (“founders meeting”) van 19 december 1990 (productie 91 S1) onjuist is. Het gaat met name om de vertaling van het woord ОбЪemа dat aanvankelijk vertaald was als “assets” en in de thans overgelegde vertaling (productie 11 SA2) vertaald wordt als “sales”. Hierdoor zou de rechtbank er in haar vonnis 2006 ten onrechte van zijn uitgegaan dat de waarde van de onderneming 8,3 miljard roebel was. Voor bedrog is in dit geval vereist dat komt vast te staan dat FKP wist dat de vertaling relevant onjuist was. FKP betwist dat, stellende dat de nieuwe vertaling slechts op niet relevante nuances afwijkt van de eerdere vertaling. Spirits heeft niet onderbouwd gesteld dat FKP de vereiste wetenschap bezat. Al om die reden faalt het beroep op bedrog. Voorts is niet gesteld of gebleken dat Spirits niet voor 26 januari 2012 voor een in haar visie juiste vertaling had kunnen zorgen. Ten slotte ontbreekt het voor herziening vereiste verband. In de procedure voor 26 januari 2012 heeft Spirits immers uitdrukkelijk gesteld dat het woord “assets” in de vertaling moet worden begrepen als waarde van de verhandelde producten. Zij stelde in haar MvG1 immers: “
Gorbunov (…) komt op grond van de commissie en de waarde (RUR 8 miljard) van de verhandelde producten (van VVO’s klanten en dus niet de activa van VVO) tot een voorlopige waardevaststelling van RUR 15 miljoen”(MvG1 2.19, zie ook 5.5, 5.8, onder B, en 2.22-2.24 PSA1). Zoals Spirits thans ook zelf stelt (in 34 van haar appeldagvaarding na cassatie – hierna ook: AD2), is het hof in zijn arrest 2012 niet uitgegaan van een waarde van de activa van 8.3 miljard roebel en heeft het deze notulen niet betrokken bij zijn oordeel over deze waarde. Het hof heeft overwogen dat dit bedrag zag op de waarde van de verhandelde producten (ro. 15.25 arrest 2012) en is uitgegaan van een waarde van 1.8 miljard roebel op basis van andere stukken (ro. 15.26 arrest 2012).
40. Overigens ad 5
geen nova en geen voor herziening vereist verband.
Spirits heeft in de procedure voor 26 januari 2012 al herhaaldelijk gesteld dat de onderhavige, door FKP overgelegde, uitspraken van Russische rechters waren gemanipuleerd en in strijd waren met fundamentele rechten en/of het EVRM (37-39 CvA1, 3.62 CvD1, 5.3 - 5.11 PS1 en 2.30 en 2.34 MvG1), zodat ook op dit punt geen sprake is van nova en geen sprake is van het voor herziening vereiste verband. Het hof heeft de Russische uitspraken ook niet in zijn overwegingen in het arrest 2012 betrokken en deze zijn niet dragend voor het oordeel van het hof (vergelijk rechtsoverweging 4.2 (xvi e.v.)).
41. Overigens ad 6
Geen nova; geen voor herziening vereist verband
Spirits heeft voormelde beschuldigingen aan het adres van Shefler uitdrukkelijk betwist in de procedure voor 26 januari 2012 (3.72-3.74 CvD1 en 1.1-1.3 PS1). Het hof heeft deze beschuldigingen niet meegewogen bij zijn oordeel in het arrest 2012. Spirits stelt ook zelf (in punt 34 van haar pleitnota van 16 februari 2017 – hierna ook: PSA2) dat deze beschuldigingen voor de juridische vraagstukken die in deze procedure aan de orde zijn niet relevant zijn. Het bovenstaande brengt mee dat geen sprake is van nova, terwijl het voor een geslaagd beroep op herziening vereiste verband ontbreekt.
42. Ad 7.
Geen oneerlijkeproceshouding; geen voor herziening vereist verband
Het gestelde bedrog in de Yukos-zaak kan al niet tot herziening leiden omdat het daarbij niet gaat om een bewust oneerlijke
proceshouding van FKP in de onderhavige procedure. Overigens heeft Spirits niet gesteld dat de beslissing in het arrest 2012 anders zou zijn geweest als het hof op de hoogte zou zijn geweest van het door Spirits gestelde bedrog door de Russische Federatie in de Yukos zaak. Het hof acht dat overigens ook niet aannemelijk, nu het gaat om een andere zaak.
43. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het door Spirits gestelde bedrog niet tot herziening van bindende eindbeslissingen in het arrest 2012 kan leiden. Hetgeen Spirits overigens, naast de argumenten die hiervoor reeds zijn besproken, nog heeft aangevoerd ter onderbouwing van de grieven waarmee zij herziening beoogt, wordt door haar niet als bedrog gekwalificeerd en zou naar het oordeel van het hof ook niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. Allereerst omdat niet gesteld is dat FKP wist dat hetgeen zij zou hebben gesteld onjuist en relevant was, of dat zij bewust iets zou hebben verzwegen, maar ook omdat Spirits zich daarbij beroept op:
a. juridische oordelen die afwijken van oordelen van het hof in zijn arrest 2012
- van andere (buitenlandse) rechters in New York, Verenigde Staten in 2014 (productie 140 SA2), Athene, Griekenland in 2014 (productie 231 SA2) en Oberlandesgericht Linz, Oostenrijk in 2014 (productie 226 SA2), welk uitspraak het hof, anders dan Spirits stelt, niet verplicht is op grond van de Brussel 1-Verordening (EEX) te erkennen en die bovendien is vernietigd door het Oberste Gerichtshof van 11 augustus 2015, (productie 168 FKP);
- juridische oordelen van vermeende (partij)deskundigen, zoals Newcity 2014, juni en augustus 2015 (producties 143, 232, 248 SA2), Feldbrugge (productie 116 FKP), Gladyshev 2014 (productie 145 en 219 SA2), Schrage enVan Wechem 2015 (productie 230 SA2), Stein 2015 (productie 250 SA2) en Kramer 2016 (productie 258 SA2),
terwijl het voor een geslaagd beroep op bedrog moet gaan om feiten;
b. omstandigheden en stukken die van vóór 26 januari 2012 dateren en waarvan Spirits niet gesteld heeft dat zij deze pas nadien heeft ontdekt en kunnen ontdekken, zoals
- de omstandigheid dat in 2005 in buitenlandse procedures in Brazilië (productie 144 SA2) en Australië (productie 129 SA2) (ook) FGUP als eiser is opgetreden (dat in een procedure in de Verenigde Staten na 2012 (productie 1 SA2) is gesteld dat de Russische Federatie eigenaar van de merken is of was, is niet in strijd met het standpunt van FKP in deze procedure en het oordeel van het hof in zijn arrest 2012);
- de omstandigheid dat de Russische Federatie in 2003 tegen Sukhirin, manager van ZAO (productie 121 SA2) en in 2002 tegen Shefler – volgens Spirits ten onrechte – in Rusland strafrechtelijke vervolgingen heeft ingesteld of trachten in te stellen en dat in dat verband door de Russische Federatie aan het Verenigd Koninkrijk een verzoek om uitlevering van Shefler is gedaan;
- de beslissing van de City of Westminster Magistrates’ Court van 8 juni 2010 waarbij het uitleveringsverzoek werd afgewezen en de motivering daarvan (producties103 SA2/143 S1);
- het deskundigenrapport van Sakwa van 2009 (in verband met het verzoek tot uitlevering van Shefler) over handelingen van de Russische Federatie (productie 90 SA2);
- de omstandigheid dat de Russische Federatie of daarmee gelieerde of voor haar optredende (rechts)personen tegen Spirits en derden, zoals Yukos, Media-Most en andere “national champions” en daarmee gelieerde (rechts)personen – naar de mening van Spirits zonder goede grond en/of teneinde deze (rechts)personen onder druk te zetten – diverse acties heeft ondernomen en procedures is gestart voor 26 januari 2012;
- de omstandigheid dat de aanvankelijk overgelegde vertaling van de brief van de Staatscommissie van 5 november 1990 – naar het oordeel van Spirits – onjuist was, in welk verband het hof opmerkt dat Spirits deze brief in de procedure voor 26 januari 2012 heeft besproken in 5.8 (A) van haar MvG1, onder verwijzing naar een door haar overgelegde deskundigenverklaring van prof. dr. S.A. Avakian, professor aan een Law Faculty te Moskou (productie 11 SA1), zodat zij toen wist, althans had kunnen weten of de in het geding zijnde vertaling juist was;
terwijl een geslaagd beroep op bedrog slechts mogelijk is als sprake is van nova;
c. omstandigheden en stukken ten aanzien waarvan niet aannemelijk is dat de beslissing van het hof in zijn arrest 2012 anders zou zijn uitgevallen wanneer het daarvan op de hoogte zou zijn geweest, zoals
- hetgeen Spirits heeft gesteld omtrent procedures en handelingen van de Russische Federatie of daarmee gelieerde of voor haar optredende (rechts)personen tegen(over) derden, zoals Litvinenko, Yukos, Media-Most en andere “national champions” en daarmee gelieerde (rechts)personen;
- hetgeen Spirits heeft gesteld omtrent het belang dat de Russische Federatie hecht aan wodka en de wodka-sector en het rapport van Bowring van 2014 (productie 92 SA2) daarover;
- hetgeen Spirits heeft gesteld over de politieke invloed op, corruptie binnen en onbetrouwbaarheid van de Russische rechtspraak en oordelen daarover van deskundigen, zoals Bowring in zijn rapport van 2014 en anderen, waaronder diverse instanties;
zodat het voor een geslaagd beroep op bedrog vereiste verband ontbreekt.
44. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof niet terugkomen op de bindende eindbeslissingen in (het vonnis 2006 en) het arrest 2012. Immers, gelet op de regel van onaantastbaarheid na cassatie kan (uitgaande van de in rechtsoverweging 27 geformuleerde veronderstelling) in dit geval niet worden teruggekomen op eerdere bindende eindbeslissingen op andere gronden dan bedrog, terwijl het beroep op bedrog niet kan slagen omdat niet aan de daaraan te stellen vereisten is voldaan. Dit brengt mee dat de grieven 1, 2, 3, 5 tot en met 10, 12, 14, en 15 (waarmee het oordeel van de rechtbank om niet terug te komen op en zich gebonden te achten aan diverse eerdere eindbeslissingen wordt bestreden) en de grieven 11, 13, 16, 18 en 20, voor zover gericht tegen het oordeel van de rechtbank om niet terug te komen op en zich gebonden te achten aan diverse eerdere eindbeslissingen, falen.
45. Grief 4 en grief 13 (deels, blijkens de toelichting in 522 AD2) richten zich tegen de beslissing van de rechtbank (in rechtsoverweging 2.4 van het vonnis) om een aantal eiswijzigingen door FKP toe te laten. Deze grieven falen (wat betreft 13 ook in zoverre) al omdat op grond van artikel 130, lid 2, Rv tegen beslissingen van de rechtbank over het al dan niet toelaten van een eiswijziging geen hoger beroep open staat. De stelling van Spirits (in 31 memorie van antwoord in incidenteel appel – hierna ook: MvAinc.2 –) dat moet worden aangenomen dat FKP door haar eis in eerste aanleg te vermeerderen afstand heeft gedaan van haar beroep op de bindendheid van eindbeslissingen kan het hof niet volgen en wordt verworpen, alleen al omdat FKP zich daarvoor en daarna voortdurend op die gebondenheid heeft beroepen.
46. Het bovenstaande brengt mee dat het hof er (nog steeds) van uitgaat dat de VO-merken zijn blijven toebehoren aan de VVO en thans, door FKP beheerd, staatseigendom zijn van de Russische Federatie. Hierop zijn de hierna te behandelen vorderingen van FKP tot nietigverklaring van de in rechtsoverweging 16, onder b genoemde 44 merkinschrijvingen en het gevorderde inbreukverbod gebaseerd.
De eerste drie genoemde VO-merken zijn beeldmerken en zien er als volgt uit:
nummer 318390, gedeponeerd voor wodka – hierna ook: VO-merk 1
nummer 318391, gedeponeerd voor wodka – hierna ook: VO-merk 2
nummer 340232 (door partijen en in de vorige beslissingen ten onrechte aangeduid als woordmerk)
Het vierde VO-merk is het woordmerk NA ZDOROVYE met nummer 340220
47. Gelet op de tevergeefs in cassatie bestreden eindbeslissing van het hof in het arrest 2012 dat FKP op grond van artikel 3:296 BW afgifte van de VO-merken kan vorderen en het falen van de grieven tot herziening van onder meer deze bindende eindbeslissing, is het door FKP gevorderde bevel aan Spirits om de noodzakelijke handelingen te verrichten om voormelde merkinschrijvingen op naam te stellen van FKP door de rechtbank terecht toegewezen. In zoverre zal het vonnis worden bekrachtigd.
48. Uitgaande van de bindende eindbeslissingen in het arrest 2012, is geen grief gericht tegen de merkenrechtelijke oordelen in rechtsoverweging 3.13 van het vonnis 2015 (en 3.60 van het tussenvonnis 2006) dat de vordering tot nietigverklaring van de volgende op naam van Spirits ingeschreven 19 merken met inschrijvingsnummers 499706, 624121, 657490, 657491, 657492, 657493, 662014, 662015, 662501, 662853, 664159, 666853, 666854, 666855, 666856, 667666, 685090, 705485, 709358 (zie producties 2 en 3 S1) voor toewijzing vatbaar is en dat ook de vordering tot het staken van inbreuk door het gebruik van deze merken als teken toewijsbaar is.
49. Evenmin heeft Spirits voldoende onderbouwd gegriefd tegen de merkenrechtelijke oordelen van de rechtbank dat de vordering tot nietigverklaring van de volgende op naam van Spirits ingeschreven 20 woord- en woord-/beeldmerken
- met inschrijvingsnummers 715547, 576101B en 584758B (in rechtsoverweging 3.18.1, 3.18.2 en 3.22);
- met inschrijvingsnummers 711014, 717459, 717463, 805851, 805852, 932690, 583801B, 604725, 604726, 632734C, 644547, 644745, 1046433, 1096274, 1109469, 1183172 en 1186103 (in rechtsoverweging 3.19.1, 3.19.2, 3.20 en 3.22)
voor toewijzing vatbaar is en dat ook de vordering tot het staken van inbreuk door gebruik van deze merken als teken toewijsbaar is.
50. Voor zover grief 16, (primair) gericht tegen nietigverklaring van deze merken op niet merkenrechtelijke gronden, gelet op de (ongemotiveerde) stelling in de toelichting dat geen sprake is van verwarringsgevaar, aldus zou moeten worden opgevat dat deze zich tevens richt tegen het merkenrechtelijke oordeel van de rechtbank dat voornoemde 20 merken nietig verklaard moeten worden omdat verwarring kan ontstaan met het VO1-merk of het VO2- merk, faalt de grief (ook in zoverre). Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van verwarringsgevaar en dat deze merken nietig zijn op grond van artikel 14 BMW (thans 28, lid 3, sub a, BVIE). Immers, kort samengevat, deze merken zijn gedeponeerd nadat de hiervoor afgebeelde, voor wodka gedeponeerde, VO1 en VO2-merken waren gedeponeerd voor, naar niet is betwist, (soort)gelijke waren, terwijl zij overeenstemmen met het VO1-merk of het VO2-merk, daar al deze merken als dominant en onderscheidend bestanddeel het woord MOSKOVKAYA of STOLICHNAYA bevatten. Het hof deelt voorts het oordeel van de rechtbank over het verwarringsgevaar op de door rechtbank aangegeven gronden.
51. Grief 13 richt zich voorts ten slotte (blijkens de toelichting in 523 en 525 -529) tegen het oordeel van de rechtbank dat Spirits het merk met inschrijvingsnummer 705059 (productie 96 c FKP; ook aangeduid als het Cyrillische logo) te kwader trouw heeft gedeponeerd.
52. Het gaat om het volgende, op 17 december 2001 gedeponeerde beeldmerk, gedeponeerd voor alcoholische dranken (uitgezonderd bieren); wodka; spiritualiën (klasse 33):
53. Het hof begrijpt dat FKP de nietigheid van dit merk (nog) slechts baseert op de stelling dat sprake is van depot te kwader trouw als bedoeld in artikel 14B, onder 2, BMW (thans artikel 2:28, lid 3, sub b, BVIE). Vergelijk hierover 330 MvA1, 180-185 PFA1, 63-65 akte uitlating voor comparitie, tevens overlegging producties van FKP van 27 november 2014 en 77 pleitaantekeningen comparitie van FKP van 27 november 2014.
FKP stelt ter onderbouwing van de gevorderde nietigheid dat dit logo sinds de jaren 70 van de vorige eeuw door VO/VVO werd gebruikt, dat FKP dit logo nog steeds gebruikt en dat Spirits dit heeft gedeponeerd terwijl zij daarvan, mede op grond van haar rechtstreekse betrekkingen met VVO, op de hoogte was (waarbij zij verwijst naar productie 162 FKP). Zij stelt dat gebruik in de Benelux tot nog toe niet mogelijk is geweest omdat Spirits dit logo te kwader trouw heeft gedeponeerd.
54. De rechtbank heeft overwogen dat Spirits heeft betwist dat zij te kwader trouw heeft gehandeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat, de gehele context mede in aanmerking nemende, Spirits het merk te kwader trouw heeft gedeponeerd omdat zij toen zij het merk deponeerde wist, althans behoorde te weten dat dit logo onderdeel uitmaakte van de VO-merken 1 en 2, dat de transformatie niet rechtsgeldig voltooid was en dus de merkrechten bij VVO waren achtergebleven en dat VVO binnen drie jaar voor het depot buiten het Beneluxgebied voor wodka beeldmerken gebruikte met dit logo als onderscheidend bestanddeel.
55. Spirits grieft slechts tegen het oordeel van de rechtbank dat FKP door het gebruik van de VO-merken 1 en 2 (ook) het Cyrillische logo relevant heeft (voor)gebruikt. Zij bestrijdt niet dat FKP de VO-merken 1 en 2 buiten de Benelux binnen drie jaar voor haar depot heeft gebruikt en dat het Cyrillische logo daarvan onderdeel uitmaakt. Dat laatste blijkt ook uit de hiervoor weergegeven afbeeldingen van deze VO-merken. Als producties 162 en 176 heeft FKP voorbeelden van gebruik door haar en VO/VVO van het Cyrillische logo (als onderdeel van/in combinatie met andere tekens) op flessen overgelegd. Hierop heeft Spirits vervolgens niet meer gereageerd. Daarmee staat vast dat FKP buiten de Benelux het Cyrillische logo heeft (voor)gebruikt. Naar het oordeel van het hof is dit teken op een zodanige wijze (duidelijk zichtbaar op de voorkant van flessen) gebruikt, dat sprake is van gebruik ter onderscheiding van de waren van FKP van waren van andere herkomst en derhalve als “merk”. Daarvoor is in dit kader niet van belang of het logo door FKP of VO/VVO ook als merk is
gedeponeerd.Overigens valt uit de niet bestreden productie 178 FKP af te leiden dat VO het merk in Rusland (al in 1967) heeft gedeponeerd.
Dat het Cyrillisch logo is gebruikt naast andere onderscheidingstekens door FKP doet er niet aan af dat zij dit logo als “merk” heeft gebruikt. Of en in hoeverre sprake is van overeenstemming tussen de VO-merken 1 en 2 en het Cyrillische logo en welke elementen van de VO-merken in hoeverre de totaalindrukken van die merken bepalen, is op deze plaats dan ook niet relevant (dat zou relevant kunnen zijn als FKP haar nietigheidsvordering zou hebben gebaseerd op deze VO-merken, maar dat doet zij niet). Grief 13 faalt derhalve (ook in zoverre).
56. Het hof merkt nog op dat Spirits niet heeft gegriefd tegen
het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van voorgebruik van het Cyrillische logo, de omstandigheden en context van deze zaak de conclusie rechtvaardigen dat Spirits het Cyrillische logo te kwader trouw heeft gedeponeerd;
de verwerping van haar verweer dat FKP geen nietigheid kan vorderen van dit merk omdat FKP het Cyrillische logo in de Benelux niet als merk heeft geregistreerd, althans haar merkrechten door non-usus zijn vervallen (3.13 van haar antwoordakte na Hoge Raad arrest van 12 februari 2014 en 29-35 van haar akte uitlaten ten behoeve van comparitie van 27 november 2014). Het hof is overigens van oordeel dat dit verweer terecht is verworpen, al omdat voor de beoordeling van een beroep op nietigheid van een Beneluxdepot wegens depot te kwader trouw niet nodig is dat die voorgebruiker een rechtsgeldig (geregistreerd) Benelux-merk heeft.
57. Het Cyrillische logo is door Spirits als merk gedeponeerd op 17 december 2001. De nietigheid van dit merk is eerst ingeroepen bij MvA1 van 19 april 2011 (zie 328-332). Het werd wel genoemd in de in CvR1 van 4 februari 2004 opgenomen lijst van merken die “onderwerp van de procedure vormen” (zie 53 MvR1), maar daaraan werd toen geen vordering verbonden, zodat de nietigheid daarvan – de rechter mag immers de nietigheid niet ambtshalve uitspreken – ook niet aan de orde is gekomen in het vonnis 2006 (zie rechtsoverweging 3.58 van vonnis 2006). Spirits heeft zich niet beroepen op rechtsverwerking.
58. Grief 17 richt zich tegen de veroordeling van Spirits tot het betalen van dwangsommen bij overtreding/niet nakoming van de opgelegde bevelen en de hoogte daarvan. Het hof acht de door de rechtbank opgelegde dwangsommen redelijk en evenredig gelet op de omstandigheden van deze zaak, met name de omstandigheid dat Spirits bewust inbreuk heeft gemaakt, en de belangen van FKP bij nakoming van de opgelegde bevelen. Dit geldt temeer nu FKP onbetwist heeft gesteld dat Spirits ook na het inbreukverbod het gebruik van de tekens STOLICHNAYA en MOSKOVSKAYA heeft voortgezet. Grief 17 faalt.
59. Grief 18 richt zich tegen de veroordeling van Spirits tot schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Zij stelt daartoe, afgezien van al verworpen bezwaren, dat FKP de merken beheert ten behoeve van de Russische Federatie en derhalve geen schade lijdt door de merken niet te kunnen beheren en geen belang heeft bij een vordering tot schadevergoeding.
FKP stelt dat zowel de Russische Federatie als zijzelf schade lijdt en dat ook zij belang heeft bij winstafdracht en schadevergoeding, nu zij de merken niet slechts beheert, maar de merken ook op haar naam zijn geregistreerd en zij en haar rechtsvoorganger VVO het recht hadden en hebben de merken te exploiteren en dat ook deden en doen, althans hebben getracht te doen in de Benelux. Voorts stelt zij dat Spirits winst heeft gemaakt met de onderhavige inbreuken. Zie ook 15, 75 en 150, 179 CvR1 en 671 en 672 PF1. Nu deze stellingen niet gemotiveerd zijn betwist, gaat het hof daarvan uit en faalt grief 18 al om die reden (ook voor het overige). Overigens heeft het hof in het arrest 2012 geoordeeld dat FKP gesteld heeft dat zij pro se en – als staatsonderneming – mede namens de Russische Federatie optreedt, zodat zij ook uit dien hoofde schadevergoeding kan vorderen.
60. Grief 19 richt zich tegen de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis. Spirits stelt dat haar belangen bij handhaving van de situatie voor het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van FKP bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat er voor FKP geen ingrijpende gevolgen zijn als de situatie vóór het vonnis wordt gehandhaafd, terwijl de gevolgen voor Spirits zeer ingrijpend zijn bij executie van het vonnis. Zij stelt daartoe dat FKP niet handelt op de Nederlandse markt en hier geen bedrijven, distributeurs, werknemers of andere belangen heeft, terwijl zij in grote mate afhankelijk is van de Nederlandse markt, personeel bij haar in Nederland gevestigde onderneming heeft en gebruik maakt van producenten en distributeurs in de Benelux. FKP heeft naar het oordeel van het hof een groot (financieel) belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het geeft haar de door haar gewenste mogelijkheid, met uitsluiting van anderen, weer wodka onder de onderhavige merken op de markt te brengen in de Benelux. Onder meer door het leggen van conservatoir beslag in 2003 op flessen die FKP in de Benelux op de markt wilde (laten) brengen, heeft Spirits FKP daarvan (kunnen) weerhouden. Spirits kan haar dan ook niet tegenwerpen dat zij thans niet in de Benelux handelt. Het hof is van oordeel dat het belang van FKP, mede in aanmerking nemende de lange duur van deze procedure, bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad zwaarder weegt dan voormeld belang van Spirits en het vonnis terecht uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De door Spirits nog ter onderbouwing van deze grief aangevoerde grond dat allerminst zeker is dat het vonnis in hoger beroep stand zal houden, gaat gelet op dit arrest niet op.
Overigens kan, om andere redenen dan door Spirits aangevoerd, de nietigverklaring en doorhaling van de merken als constitutieve beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden. Het Benelux-Bureau voor de Intellectuele Eigendom gaat ook niet over tot doorhaling voordat een uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. In zoverre zal het bestreden vonnis worden vernietigd. Voor het overige faalt de grief. Voor zover de grief aldus moet worden begrepen dat Spirits zich verweert tegen uitvoerbaarverklaring van dit arrest (voor zover mogelijk), verwerpt het hof het verweer op grond van het bovenstaande.
61. Het bovenstaande leidt ertoe dat het hof van oordeel is dat de door de rechtbank toegewezen vorderingen (met uitzondering van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de nietigverklaring) terecht zijn toegewezen, dat de bewijsaanbiedingen van Spirits niet ter zake dienende zijn en dat de rechtbank niet haar motiveringsplicht of beginselen van een eerlijke rechtsbedeling op de voet van artikel 6 EVRM heeft geschonden, zodat ook de grieven 11, 14 en 20 (ook voor het overige) falen.