In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 september 2015 uitspraak gedaan in een civiele cassatieprocedure. De zaak betreft een geschil tussen [eiseres] en [verweerster] over de afwikkeling van een koopovereenkomst van een brasserie, waarbij een earn-out regeling was afgesproken. De rechtbank had [eiseres] veroordeeld tot betaling van een bedrag aan [verweerster], maar het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep de vordering van [eiseres] afgewezen en de wettelijke rente over het te betalen bedrag pas vanaf een latere datum vastgesteld.
[verweerster] heeft cassatie ingesteld tegen de rolbeslissingen van het hof, die het mogelijk maakten dat [verweerster] alsnog een memorie van grieven mocht indienen. De Hoge Raad oordeelde dat de rolbeslissingen van het hof niet in overeenstemming waren met de vaste rechtspraak, die stelt dat een akte niet-dienen een bindende eindbeslissing is. De Hoge Raad vernietigde de rolbeslissingen van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De Hoge Raad heeft ook de kosten van het geding in cassatie aan [verweerster] opgelegd, terwijl het incidentele beroep van [verweerster] werd verworpen. Dit arrest benadrukt het belang van goede procesorde en de beperkingen van het terugkomen op bindende eindbeslissingen in het procesrecht.