In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag voor de belasting van personenauto's en motorrijwielen (BPM) terecht was opgelegd. De belanghebbende had aangiften gedaan voor de registratie van 10 personenauto's van het merk Volvo, die uit Duitsland afkomstig waren. De inspecteur van de Belastingdienst had een naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening was dat de auto’s als nieuwe voertuigen moesten worden aangemerkt, terwijl de belanghebbende stelde dat het gebruikte auto’s betrof. De rechtbank oordeelde dat de auto’s, gezien hun staat en kilometerstand, als nieuwe voertuigen moesten worden aangemerkt, en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag deze uitspraak, waarbij het Hof zich baseerde op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad. Het Hof concludeerde dat de auto’s, ondanks hun eerdere registratie in Duitsland, als nieuw moesten worden aangemerkt op het moment van registratie in Nederland, en dat de inspecteur de naheffingsaanslag terecht had opgelegd zonder rekening te houden met afschrijving. Het Hof verwierp ook de argumenten van de belanghebbende met betrekking tot het Unierecht en de toepassing van de BPM.