In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen acht naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) ongegrond heeft verklaard. De naheffingsaanslagen, die in totaal € 8.541 bedragen, zijn opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst, die stelt dat de auto’s als nieuwe auto’s moeten worden aangemerkt. Belanghebbende betwist dit en stelt dat de auto’s als gebruikte auto’s moeten worden gekwalificeerd, omdat zij zijn geregistreerd in Nederland na een eerdere registratie in het buitenland.
De rechtbank heeft overwogen dat de auto’s, die slechts tussen de 6 en 25 kilometer hadden gereden, als nieuwe auto’s moeten worden aangemerkt. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat auto’s die in het buitenland zijn geregistreerd, niet automatisch als gebruikt kunnen worden aangemerkt. Belanghebbende heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald en verwezen naar eerdere uitspraken van andere gerechtshoven, maar het Hof heeft deze argumenten niet gevolgd. Het Hof concludeert dat de naheffingsaanslagen terecht zijn opgelegd en dat de rechtbank op alle onderdelen van het geschil gelijk had aan de zijde van de Inspecteur.
De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure worden niet aan een van de partijen opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 mei 2016.