3.6Het hof acht de volgende omstandigheden in het bijzonder van belang:
- in de eerste procedure heeft het hof ’s-Gravenhage in zijn arrest van 26 april 2001 onder meer overwogen: “[appellant] heeft ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat hij bij zijn vordering nog steeds belang heeft (…). Indien, aldus [appellant], komt vast te staan dat de overeenkomst nietig is (…) zou hij (…) een betere positie verkrijgen bij een tegen de Gemeente gerichte vordering tot schadevergoeding. (…) Het hof acht de (…) aangevoerde omstandigheden voldoende voor het vereiste procesbelang (…).”
- in het vonnis van 2 november 2005 overwoog de rechtbank dat aan de eis in de eerste procedure, anders dan [geïntimeerde 3] had betoogd, in beginsel geen stuitende werking toekwam ten aanzien van de vordering uit onverschuldigde betaling in de tweede procedure;
- dit kon volgens de rechtbank anders liggen als in de eerste procedure ondubbelzinnig is duidelijk gemaakt dat het doel van de gevorderde verklaring voor recht was gelegen in het verkrijgen van een waardevergoeding voor de onverschuldigde verrichte prestaties dan wel een schadevergoeding;
- de rechtbank overwoog voorts dat zij over de verjaring van de vordering uit onverschuldigde betaling geen eindoordeel kon geven, nu de processtukken van de eerste procedure niet waren overgelegd;
- in het vonnis van 2 november 2005 beperkte de rechtbank haar overwegingen over verjaring uitdrukkelijk tot de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling;
- [appellant] was steeds op de hoogte van de inhoud van de stukken die in en rondom de procedures werden gewisseld;
- bij brief van 4 november 2005 schreef [geïntimeerde 3] over het vonnis van 2 november 2005 aan [appellant]: “Het is een vreemde uitspraak en we dienen in ieder geval in hoger beroep te gaan”;
- in het hoger beroep tegen het vonnis van 2 november 2005 heeft [geïntimeerde 3] namens [appellant] stelling genomen tegen hetgeen de rechtbank over verjaring had geoordeeld;
- in zijn brief van 19 februari 2010 naar aanleiding van het arrest van het hof van 26 januari 2010 adviseerde [geïntimeerde 3] aan [appellant] om, kennelijk in verband met de honorering van het verjaringsverweer, beroep in cassatie in te stellen omdat het hof zou hebben miskend dat het in de eerste procedure en de tweede procedure ging om vorderingen binnen dezelfde grondslag;
- naar aanleiding van het arrest van het hof van 26 januari 2010 schreef [geïntimeerde 3] op 22 februari 2010 aan [appellant]: “De Rechtbank zag geen termen aanwezig voor verjaring en het Hof blijkbaar wel. We zullen trachten in cassatie het tij wederom te keren.”