ECLI:NL:RVS:2001:AD3921

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200002733/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.H.B. van der Meer
  • C.A. Terwee-van Hilten
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor tweede dienstwoning bij hotel-restaurant op basis van bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de weigering van burgemeester en wethouders van Holten om een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een tweede dienstwoning bij het hotel-restaurant 'Z'. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de gevraagde bouwvergunning terecht was geweigerd, omdat de bestemming van het perceel volgens het bestemmingsplan 'bos en recreatieterrein met bebouwing, klasse C, horecabedrijven' niet toestond dat er meer dan één dienstwoning werd gebouwd. De appellant, die de bouwvergunning had aangevraagd, betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de woning op het aangrenzende perceel als de toegelaten dienstwoning moest worden beschouwd. De Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat er ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan een functionele binding bestond tussen het pand en het hotel. De Raad oordeelde dat de eerdere verleende bouwvergunningen voor verbouwingen van het pand geen invloed hadden op de geschiktheid als dienstwoning en dat de situatie zoals vastgelegd door de planwetgever niet gewijzigd was. De Raad van State concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had overwogen dat de gevraagde bouwvergunning diende te worden geweigerd, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

Raad
van State
200002733/1.
Datum uitspraak: 12 september 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, wonend te B,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 5 juni 2000 in het geding tussen:
appellant
en
burgemeester en wethouders van Holten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 april 1999 hebben burgemeester en wethouders van Holten (hierna: burgemeester en wethouders) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan appellant voor het oprichten van een dienstwoning bij het hotel-restaurant "Z" aan de […]weg 1 te B.
Bij besluit van 25 mei 1999 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 5 juni 2000, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 juni 2000, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2000. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 26 september 2000 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 juni 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M. Dijkstra, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een bedrijfswoning bij het door appellant geëxploiteerde hotel-restaurant "Z" (hierna: het hotel). De grond waarop appellant het bouwplan wil realiseren heeft ingevolge het ter plaatse geldende, op 30 maart 1969 onherroepelijk geworden bestemmingsplan "Holterberg" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "bos en recreatieterrein met bebouwing, klasse C, horecabedrijven". Ingevolge artikel 16, onderdeel 3, aanhef en eerste lid, onder g, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor de bouw van gebouwen ten dienste van het hotel-, café- en restaurantbedrijf, met de daarbij behorende bijgebouwen (geen zomerhuisjes zijnde), dienstwoningen, andere bouwwerken en tuinen met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste 1 dienstwoning met een maximum inhoud van 450 m3, voor zover nodig in verband met het gebruik van andere gebouwen op dat perceel, zal worden gebouwd.
2.2. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders ten onrechte hebben aangenomen dat de woning op het aangrenzende perceel […]weg 25 (hierna: het pand) is aan te merken als de op grond van vermelde bepaling toegelaten dienstwoning bij het hotel. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting met juistheid vastgesteld dat er ten tijde van het opstellen en het van kracht worden van het bestemmingsplan een functionele binding bestond tussen het pand en het hotel, die binnen hetzelfde op de plankaart aangegeven bebouwingsoppervlak liggen. In hoger beroep heeft appellant geen feiten gesteld die daar een ander licht op werpen. Door het pand onder de vermelde bestemming te brengen heeft de planwetgever die situatie positief vastgelegd, hetgeen betekent dat de toegelaten dienstwoning reeds aanwezig is. Blijkens de brief van burgemeester en wethouders van 3 december 1970, waren de toenmalige eigenaar/exploitant X en de gemeente het daar ook over eens. Zoals de rechtbank verder terecht en op goede gronden heeft overwogen, doet het voor de toepassing van de planvoorschriften niet ter zake dat het pand feitelijk niet meer de dienstwoning is. De op 4 mei 1982 en 8 november 1983 verleende bouwvergunningen voor de herindeling van de begane grond van het pand, onderscheidenlijk de uitbreiding van de garage/berging met een atelier, bieden evenmin grond voor een ander oordeel. Aan de geschiktheid als dienstwoning doen die verbouwingen niet af, en inzoverre die bouwvergunningen, zoals appellant stelt, in strijd met het bestemmingsplan zijn verleend, noopt dat er niet toe dat thans wederom te doen voor een tweede dienstwoning. De slotsom is dat de rechtbank terecht en op goed gronden heeft overwogen dat de gevraagde bouwvergunning diende te worden geweigerd.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. C.A. Terwee-van Hilten en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Meer w.g. Haan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2001
27.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,