6.3.2.3.7.
Vluchtauto’s – Peugeot 308 en Renault Clio
Peugeot 308 met kenteken [kenteken]
Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] blijkt dat de uitvoerders van de liquidatie gebruik hebben gemaakt van een grijze Peugeot stationwagen. Op 20 april 2017 omstreeks 02.40 uur is een grijze Peugeot 308 stationwagen brandend aangetroffen in Delft op de
[adres] ter hoogte van nummer 1. Deze locatie bevindt zich op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. Uit nader onderzoek aan deze Peugeot 308 is gebleken dat dit voertuig in de nacht van 12 op 13 april 2017 is gestolen en dat aan dit voertuig het kenteken [kenteken] toebehoorde. Uit nader onderzoek naar dit kenteken is gebleken dat het kenteken [kenteken] op 17 april 2017 om 17.14 uur is geregistreerd op de [adres] in Zoetermeer. De [adres] bevindt zich in de directe omgeving van de [adres] in Zoetermeer, alwaar om 17.15 uur het telefoonnummer van [getuige 4] een zendmast heeft aangestraald.
Het hof ziet hierin een bevestiging van de verklaring van [kroongetuige] dat hij bij het wegrijden bij [medeverdachte 14] [verdachte] in een grijze stationwagen in de richting van [medeverdachte 14] heeft zien aan komen rijden. Op grond van de bewijsmiddelen concludeert het hof dat dit de Peugeot 308 is die bij de liquidatie is gebruikt.
Renault Clio met kenteken [kenteken]
Op 19 april 2017 werd omstreeks 03.40 uur in Delft op de [adres] ter hoogte van nummer 100 een Renault Clio brandend en zonder kentekenplaten aangetroffen. Bij deze auto, die op 12 april 2017 werd gestolen, hoort het kenteken [kenteken] . De locatie waar de auto is gevonden, ligt ook op minder dan een kilometer afstand van de [adres] in Delft. De forensische opsporing heeft onderzoek gedaan aan de Renault Clio. Daaruit bleek dat deze auto kan worden gestart met een sleutelkaart. Als de trekstrook met sleutel uit de sleutelkaart is verwijderd, is (slechts) een metalen puntje zichtbaar. Eenzelfde soort metalen puntje zonder trekstrook is zichtbaar op foto’s van de in het dashboard van de Renault Clio met kenteken [kenteken] gestoken sleutelkaart.
Het hof vindt hierin een bevestiging voor de verklaring van [kroongetuige] over wat [verdachte] hem heeft verteld over wat in de kern een probleem met de sleutel van de tweede vluchtauto was. Hierdoor was een vervoersprobleem ontstaan en heeft [medeverdachte 14] [kroongetuige] opgeroepen om
stand-by te zijn, waarna [kroongetuige] de mannen in Delft heeft opgehaald.
6.3.2.3.8.
Connectie [medeverdachte 14] en [verdachte] en [verdachte] en [medeverdachte 1]
Begin april 2017 vraagt [medeverdachte 14] via WhatsApp aan [verdachte] om de hele dag paraat te zijn. [verdachte] zegt dat hij wacht op zijn kans. Het hof leest deze berichten in de context van de aanhouding van [medeverdachte 7] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] op 17 maart 2017 in het deelonderzoek Arford, waardoor [medeverdachte 14] op zoek moest naar nieuwe mannen voor de uitvoering van de liquidaties en een beroep deed op [verdachte] die hij al kende van de tijd dat zij samen bij de [groep] zaten. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat het voor de uitvoering van liquidaties en daarmee verband houdende klussen belangrijk was om 24/7 paraat te staan voor [medeverdachte 14]
.Verder zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] in de ten laste gelegde periode al lange tijd goede bekenden van elkaar en noemt [verdachte] zijn broertje
.
6.3.2.4.
De rol van [verdachte]
6.3.2.4.1.
Alternatief scenario
Volgens de verdediging heeft [verdachte] geen betrokkenheid gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . De verdediging heeft een alternatief scenario geschetst. Het is heel goed mogelijk dat [kroongetuige] en [naam 22] de liquidatie van [slachtoffer 18] zelf hebben gepleegd. In dat geval heeft [kroongetuige] er alle belang bij, net als [naam 22] , om het scenario van de opgehaalde Antilliaanse mannen te verkondigen. Zij hebben hun verklaringen op elkaar kunnen afstemmen en een noodscenario bedacht, aldus de verdediging.
Zoals eerder overwogen, sluit het hof dit scenario uit. Uit de historische verkeersgegevens die in bijlage 4 onder 7.3.2. zijn vermeld, blijkt dat [kroongetuige] en [naam 22] zich ten tijde van de moord, omstreeks 23.00 uur, niet in de buurt van de plaats delict bevonden. Bovendien is de liquidatie door drie personen uitgevoerd en heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij twee donkergetinte mannen in de Peugeot stationwagen heeft zien zitten. [kroongetuige] en [naam 22] passen niet in dat profiel.
De verdediging heeft ook aangevoerd dat [kroongetuige] mogelijk zelf in de middag van 17 april 2017 heeft gereden in de Peugeot met het kenteken [kenteken] die is gesignaleerd op de [adres] in Zoetermeer om 17.14.40 uur. De telefoon in gebruik bij [kroongetuige] straalde om 17.15.55 een zendmast daar in de buurt aan.
Ook dit scenario acht het hof niet aannemelijk geworden. Weliswaar waren de door
[kroongetuige] gebruikte telefoon en de Peugeot bij elkaar in de buurt, maar de politie heeft aan de hand van het aanstralen op meerdere momenten van zendmasten kort achter elkaar de route kunnen reconstrueren die de telefoon van [kroongetuige] heeft afgelegd. Op grond van die analyse is het onwaarschijnlijk dat [kroongetuige] de bestuurder was van de Peugeot met het kenteken [kenteken] op de [adres] in Zoetermeer om 17.40 uur.
6.3.2.4.2.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [verdachte] is door [medeverdachte 14] gevraagd om paraat te staan en [verdachte] heeft hierbij laten weten dat hij op zijn kans wacht. [verdachte] is betrokken geweest bij het vervoeren van het wapen en de Peugeot 308 stationwagen die bij de liquidatie zijn gebruikt. [verdachte] is met [medeverdachte 1] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden en zijn zij uitgestapt waarna, al dan niet door [verdachte] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. [verdachte] heeft op 18 april 2017 aan [medeverdachte 14] en in het bijzijn van
[kroongetuige] verslag uitgebracht van de manier waarop de liquidatie is uitgevoerd. Van belang is ook dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 14] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [verdachte] (en de chauffeur). Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 14] , [medeverdachte 1] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het gaat om de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.5.
De rol van [medeverdachte 1]
De verdediging van [medeverdachte 1] heeft aangevoerd dat de herkenning van [medeverdachte 1] door [kroongetuige] niet betrouwbaar is en niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
[kroongetuige] heeft steeds verklaard over het neefje van [bijnaam verdachte] ( [verdachte] ) en heeft hem – op 13 november 2018 – als zodanig herkend van een foto van [medeverdachte 1] . Ook heeft hij verklaard dat het neefje van [bijnaam verdachte] tijdens het rijden in het midden op de achterbank heeft gezeten en dat hij hem tijdens de rit naar Wassenaar bij herhaling in de achteruitkijkspiegel heeft gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] bovendien daarna nog een paar keer gezien. Hij heeft [medeverdachte 1] ontmoet bij het ophalen van [verdachte] in Wassenaar. Ook heeft hij meermalen verklaard over een specifieke situatie met het neefje van [bijnaam verdachte] in de auto in Osdorp toen [verdachte] met de mannen van [naam 45] over een liquidatie aan het praten was. [kroongetuige] heeft over die situatie verklaard dat het neefje van [bijnaam verdachte] toen heeft gezegd dat hij er op kickte om mensen in het gezicht te schieten. Anders dan voor de derde man geldt, heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam verdachte] dus meerdere keren gezien. Bovendien heeft hij geen enkele twijfel bij de herkenning van het neefje van [bijnaam verdachte] van een foto van [medeverdachte 1] .
In zijn kluisverklaring van 16 januari 2018 heeft [kroongetuige] het neefje van [bijnaam verdachte] omschreven als een licht getint persoon, een beetje ‘rooiig’ met sproetjes. “Hij komt wel van Curaçao, maar is niet donker, donker.” Het hof heeft zelf aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] in het dossier op de informatiestaat SKDBpersoon en op de zitting waargenomen dat [medeverdachte 1] een licht getint, wat rossig uiterlijk en sproeten in het gezicht heeft en dat de omschrijving van [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam verdachte] op hem past.
De beschrijving van [kroongetuige] in diens kluisverklaring van het neefje van [bijnaam verdachte] bevat relatief sterk onderscheidende kenmerken. [kroongetuige] heeft het neefje van [bijnaam verdachte] na het ophalen in Delft op 17/18 april 2017 nog ten minste tweemaal in een periode van maximaal ongeveer twee maanden meegemaakt en ook toen goed kunnen waarnemen. Daarom is er naar het oordeel van het hof geen reden om te twijfelen aan de validiteit van de herkenning door [kroongetuige] van het neefje van [bijnaam verdachte] aan de hand van een foto van [medeverdachte 1] bij een enkelvoudige fotoconfrontatie.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat mogelijk [naam 32] in plaats van [medeverdachte 1] de persoon is die [kroongetuige] op 17 april 2017 in Delft heeft opgehaald. [kroongetuige] is echter geconfronteerd met een foto van [naam 32] en hij heeft verklaard deze persoon niet eerder te hebben gezien.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 1] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. Het hof heeft dit oordeel mede gebaseerd op wat zij hiervoor heeft vastgesteld over de betrokkenheid van [verdachte] , voor zover relevant voor de rol van [medeverdachte 1] zoals dat hieronder is uitgewerkt. Anders dan voor [verdachte] blijkt uit het dossier niet dat [medeverdachte 1] voorbereidingen heeft getroffen voor de liquidatie of dat hij na de liquidatie nog daarmee samenhangende handelingen heeft verricht. [medeverdachte 1] is met [verdachte] en de chauffeur met een automatisch vuurwapen naar de parkeerplaats bij de [sportschool] aan de [adres] in Den Haag gereden. Daar hebben zij de auto van [slachtoffer 18] klemgereden. [medeverdachte 1] is een van de twee mannen geweest die – naar de uiterlijke verschijningsvorm ter uitvoering van het gezamenlijke plan om [slachtoffer 18] als de inzittende van de Citroën van het leven te beroven – zijn uitgestapt waarna, al dan niet door [medeverdachte 1] zelf, de dodelijke schoten zijn gelost door met het automatische wapen van achteren en van de zijkant op [slachtoffer 18] in de Citroën te schieten. Wie van de twee heeft geschoten, is niet gebleken, maar dit staat aan een bewezenverklaring van het medeplegen niet in de weg. Hierbij is van belang dat [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 14] geen verklaringen hebben afgelegd die een aanknopingspunt bieden voor een andere uitleg van de door het hof vastgestelde gezamenlijke gedragingen van [medeverdachte 1] en [verdachte] (en de chauffeur). Het hof is van oordeel dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 14] , [verdachte] en de chauffeur, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 1] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 1] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht om [slachtoffer 18] te liquideren: er was sprake van de uitvoering van een vooropgezet plan en er zijn veel momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.6.
De rol van [medeverdachte 8]
wordt verweten dat hij de chauffeur is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 18] . Hij heeft dit zelf met klem ontkend. Anders dan [verdachte] en [medeverdachte 1] , is [medeverdachte 8] niet door [kroongetuige] herkend.
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 8] met [verdachte] en [naam 32] kort na de moord op [slachtoffer 18] een reis naar Turkije heeft gemaakt. De politie heeft die reis in verband gebracht met een doorgestuurd chatbericht van het account ‘B.I.G’ aan [medeverdachte 14] , dat lijkt te zien op een opdracht die in Istanbul zou moeten worden uitgevoerd. Naar aanleiding van die trip naar Turkije is [medeverdachte 8] op 16 maart 2021 uitgenodigd voor het afleggen van een verklaring als getuige, waarbij aan hem nadrukkelijk is verteld dat het ging over het onderzoek naar de liquidatie van [slachtoffer 18] , waarvoor [verdachte] en [medeverdachte 1] vastzaten. Vervolgens werd er op 16 maart 2021 om 11.04 uur met een telefoonnummer in gebruik bij [naam 12] (de vriendin van [medeverdachte 8] ) een telefoongesprek gevoerd, waaraan [medeverdachte 8] deelnam en waarin het ging over de uitnodiging van de politie voor een verhoor.
In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 8] dat hij heel goed weet dat die mensen hem niet naar huis zullen laten gaan, omdat “ze net 15 jaar voor die ‘bro’ van hem en 20 jaar voor die andere ‘bro’” hebben opgelegd. [naam 29] antwoordt hierop dat [medeverdachte 8] er niets mee te maken heeft en dat zij daarom vindt dat [medeverdachte 8] naar geen enkel bureau moet gaan. [naam 29] vraagt vervolgens aan [medeverdachte 8] : “Je was toch niet samen met hen?”. [medeverdachte 8] antwoordt hierop: “Weet je wat er gebeurt? (zucht) Ik was er maar wat er aan de hand is, is dat ik niet weet wat er gaande is in de zaak. Begrijp je? Afgelopen week, de 7e, 7 maart, is de zaak voorgegaan. En de mensen hebben mij geappt en gezegd dat de ene bro 15 jaar gekregen heeft en de ander bro 20 jaar. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] noemt vervolgens nog: “Weet je, ik weet niet of ze bewijs hebben dat ze mij hebben gezien. Maar weet je wat het is? Ik weet ook niet wat de bro’s gezegd hebben. Begrijp je?”. [medeverdachte 8] sluit het gesprek af door te zeggen: “Ik ga de broer/zus van deze bro bellen om te weten wat er in godsnaam gebeurt”.
Vervolgens werd er op 16 maart 2021 omstreeks 11.12.05 uur en 11.13.02 uur met de telefoon van [medeverdachte 8] uitgebeld naar [telefoonnummer] @s.whatsapp.net. Omstreeks 11.13.33 uur belde de gebruiker van [telefoonnummer] @s.whatsapp.net terug. Dit nummer bleek in gebruik bij [naam 39] , de halfzus van [medeverdachte 1] .
Hoewel [medeverdachte 8] heeft aangevoerd dat hij hier over twee andere bro’s dan [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft gesproken en dat hij [naam 39] vrijwel dagelijks belt maar dat hij in dit gesprek niet over [medeverdachte 1] heeft gesproken, leidt het hof uit de inhoud van dit gesprek en het daaropvolgende contact met de halfzus van [medeverdachte 1] af dat hij met de bro’s wel degelijk [verdachte] en [medeverdachte 1] bedoelde.
Het hof is van oordeel dat dit gesprek weliswaar vragen oproept over de mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 8] bij de liquidatie van [slachtoffer 18] , maar dat het niets wezenlijks zegt over de mate van betrokkenheid of de rol van [medeverdachte 8] daarbij. “Ik was er”, kan veel betekenen. [medeverdachte 8] was op basis van het dossier het paasweekend 2017 in Den Haag bij [medeverdachte 1] thuis en hij wist wellicht van het gebeuren, maar het hof kan op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken niet buiten redelijke twijfel vaststellen dat [medeverdachte 8] de chauffeur is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) niet kan worden bewezen en dat het hof, net als de rechtbank, [medeverdachte 8] zal vrijspreken van het hem tenlastegelegde.
6.3.2.7.
De rol van [medeverdachte 14]
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 14] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 18] op 17 april 2017 in Den Haag. [medeverdachte 14] is weliswaar niet bij het doodschieten van [slachtoffer 18] door [verdachte] en [medeverdachte 1] aanwezig geweest, maar er is wel sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] , [medeverdachte 1] en de chauffeur. De bijdrage die [medeverdachte 14] heeft geleverd, heeft betrekking op zowel de periode vóór als na de liquidatie. Deze bijdrage betreft het aansturen van [verdachte] bij de voorbereiding van de liquidatie. Hij heeft ook [kroongetuige] geregeld voor het vervoer van de schutters en de chauffeur na de liquidatie toen bleek dat de tweede vluchtauto niet kon worden gebruikt. Daarbij is van belang dat het regelen van vervoer rond het tijdstip van de liquidatie plaatsvond. Daaruit is af te leiden dat [medeverdachte 14] op de hoogte was van de actuele situatie en – zo nodig – bijstuurde. [medeverdachte 14] heeft verslag uitgebracht aan de opdrachtgever en hij heeft
[kroongetuige] betaald voor het ophalen van de uitvoerders. De bijdrage van [medeverdachte 14] is van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen, waarbij het hof in het handelen van [medeverdachte 14] ná de liquidatie bevestiging ziet van de sturende rol die hij ook vóór en tijdens de liquidatie had.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 14] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 18] van het leven te beroven. Het betreft de uitvoering van een opdracht daartoe: er was dus sprake van een vooropgezet plan en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.8.
De rol van [medeverdachte 4]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de moord op [slachtoffer 18] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en de uitvoerders dat sprake is van medeplegen. Het hof spreekt [medeverdachte 4] daarom vrij van het primair ten laste gelegde medeplegen van moord.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 4] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van moord op [slachtoffer 18] . Zoals hiervoor overwogen, kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 18] uit de criminele organisatie van de opdrachtgever, waar [medeverdachte 4] blijkens de bewijsmiddelen aan heeft deelgenomen. Hoewel [medeverdachte 4] heeft gesteld dat hij niet betrokken is geweest bij de moord op [slachtoffer 18] en vanaf half
april 2017 geen gebruik meer heeft gemaakt van het PGP-account ‘B.I.G’, heeft het hof vastgesteld dat dit PGP-account ook in de hier van belang zijnde periode van 1 tot met
17 april 2017 (en daarna) in gebruik is geweest bij [medeverdachte 4] . Het hof verwijst hiervoor naar wat is overwogen in bijlage 3 (veredelingen en identificaties) onder 3.1.5. Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 4] en de opdrachtgever.
Door en namens [medeverdachte 4] is erop gewezen dat de voorhanden PGP-berichten van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 14] van 17 en 18 april 2017 dateren van na de liquidatie. Die omstandigheid staat echter naar het oordeel van het hof een bewezenverklaring van het medeplegen van uitlokking van moord niet in de weg.
Om 23.41 uur stuurt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 14] het bericht “Aiii [bijnaam] wil lezen maar hij is blij blij”. Direct daarna stuurt [medeverdachte 4] een bericht van ‘Sir’, de opdrachtgever, van 23.33 uur door naar [medeverdachte 14] , inhoudende “Hahahahaha wat hoofd. Hahahahahaha u maakt my eindelyk bly hahahaha”, waarop [medeverdachte 4] om 23.41 uur aan [medeverdachte 14] het bericht stuurt “Teveel ellende meegemaakt bro dus je moet ook begrijpen maar jis bewezen”. Uit deze berichten is af te leiden dat de opdrachtgever op 17 april 2017 om 23.33 uur op de hoogte is van de liquidatie van [slachtoffer 18] en dat hij weet heeft van het aan het slachtoffer toegebrachte hoofdletsel. [medeverdachte 4] heeft niet alleen het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur doorgestuurd, maar dat bericht ook laten voorafgaan door zijn eigen bericht aan [medeverdachte 14] dat “ [bijnaam] ” “blij blij” is en hij heeft gereageerd op het bericht van de opdrachtgever van 23.33 uur met zijn tweede bericht van 23.41 uur aan [medeverdachte 14] , inhoudende dat (de organisatie van) de opdrachtgever teveel ellende heeft meegemaakt, dat dit is bewezen en dat hij, “bro”, het dus moet begrijpen. Dit berichtenverkeer van ongeveer een half uur na de liquidatie laat zich naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders uitleggen dan als communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Die communicatie verliep dus via [medeverdachte 4] , die daaraan deelnam door niet alleen berichten door te sturen maar ook zelf berichten te sturen.
Uit de bewijsmiddelen zoals opgenomen onder de deelonderzoeken Mus en Barbera volgt dat de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever tot dan toe voor zover bekend alleen via [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] en niet rechtstreeks tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer verliep. Dit is ook het geval met de beschikbare berichten van 17 en 18 april 2017, waarbij alleen [medeverdachte 4] en niet ook [medeverdachte 2] een rol heeft gespeeld. Het hof acht het zonder meer niet logisch dat als de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever kort na de liquidatie via [medeverdachte 4] verliep, de communicatie tussen [medeverdachte 14] en de opdrachtgever vóór de liquidatie alleen via [medeverdachte 2] , laat staan via iemand anders dan [medeverdachte 4] of [medeverdachte 2] , zou zijn verlopen.
[medeverdachte 4] weet waarover het gaat. Hij weet dat er iemand is geliquideerd, wie er is geliquideerd en waarom die persoon is geliquideerd. Het voorhanden berichtenverkeer is van niet later dan ongeveer een half uur na de liquidatie. De processtukken en het verhandelde op de zitting bieden bovendien geen aanknopingspunt voor een andere uitleg van dit berichtenverkeer dan dat het gaat om communicatie tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer van de liquidatie van [slachtoffer 18] . Om die redenen acht het hof bewezen dat ook de voorafgaande opdracht tot het liquideren van [slachtoffer 18] door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 14] is doorgegeven. Hierbij is ook van belang dat [medeverdachte 4] op 18 april 2017 om 03.18 uur aan [medeverdachte 14] laat weten: “Aiii ok start bro ga zo osso denk laat wakker maar heb die pap voor jullie meteen als ik wakker ben bro”, waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 4] het geld (“die pap”) van de beloning voor de liquidatie geeft en weet wat er over de beloning is afgesproken. Op 9 juli 2017 zegt [medeverdachte 4] in een chat met [medeverdachte 14] , als zij het hebben over de beloning voor een liquidatie, “Ik weet niet wat je met hem hebt afgesproken maar ik betaal lokkers spotters alles bro fietsen ijzers dus ik weet niet wat ie zegt en wij eten niks uit wat jij krijgt heb ik je al gemeld”. De betaling door [medeverdachte 4] van de beloning voor de liquidatie van [slachtoffer 18] past bij de rol van [medeverdachte 4] in de organisatie van de door [medeverdachte 14] voor de opdrachtgever uitgevoerde liquidaties, zoals [medeverdachte 4] die in het bericht van 9 juli 2017 uitlegt. Bij een dergelijke belangrijke rol ligt het voor de hand dat, als de communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] op 17 april 2017 om 23.41 uur via [medeverdachte 4] verliep, ook de aan de liquidatie voorafgaande communicatie tussen de opdrachtgever en [medeverdachte 14] – inclusief het verstrekken van de opdracht en het in het vooruitzicht stellen van een beloning – via [medeverdachte 4] verliep. Een alternatief scenario waarbij die voorafgaande communicatie niet (mede) via [medeverdachte 4] verliep is onaannemelijk, omdat zich dan niet laat verklaren waarom een half uur na de liquidatie wel met [medeverdachte 4] wordt gecommuniceerd en [medeverdachte 4] op de hoogte was van de liquidatie en de beloning die daar tegenover stond.
Tot slot ziet het hof steun voor zijn oordeel dat de opdracht voor de moord op [slachtoffer 18] door [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 14] is doorgegeven en een beloning daarvoor door hem in het vooruitzicht is gesteld, in de chat van 18 april 2017 vanaf 02.24 uur tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] . Hierin komt tot uitdrukking dat [medeverdachte 4] diezelfde nacht praat over een ander slachtoffer dat hij op het oog heeft en dat hij [medeverdachte 14] vraagt of hij daarvoor nog tijd heeft:
‘B.I.G’: “Kunnen jullie wat doen tot 4u de tikd”;
‘C murder’: “Nee iedereen is al ergens”;
‘B.I.G’: “Ok bro jammer die man plakt bij tafel bij me kk buitenkansje kk zooi next
time”;
‘C murder’: “Sanggggg”;
‘B.I.G’: “Zou m gwn garage brengen kk hond”.
Naar het oordeel van het hof is de bijdrage van [medeverdachte 4] aan de uitlokking van voldoende gewicht om de kwalificatie medeplegen van uitlokking te rechtvaardigen. Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 4] sprake is geweest van voorbedachte raad.
6.3.4.CRIMINELE ORGANISATIE (140 SR)
6.3.4.1.
De criminele organisatie
De tenlastelegging houdt in dat sprake was van een criminele organisatie die, kort gezegd, tot oogmerk had het plegen van moord, het voorbereiden van moord en het bezit van vuurwapens en munitie.
Het hof hanteert het volgende juridisch kader. Onder een organisatie moet worden verstaan een samenwerkingsverband tussen ten minste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet vereist is dat daarbij komt vast te staan dat elke deelnemer aan deze organisatie heeft samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere deelnemers, of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is
(zie HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van meer misdrijven (zie HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Oogmerk op het plegen van één misdrijf is dus onvoldoende. Voor het bewijs van dat oogmerk – waartoe ook het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (zie HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502). Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen in de diverse deelonderzoeken en wat daarover in het kader van de verschillende deelonderzoeken is overwogen, en ook op grond van de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie en bijlage 3 bij dit arrest (veredelingen en identificaties) komt het hof tot de conclusie dat sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat zich gedurende meer dan een jaar in wisselende samenstelling maar met een vaste kern, heeft beziggehouden met het plegen van liquidaties dan wel voorbereidingen daartoe, alsmede het bezit van vuurwapens en munitie.
Sleutelfiguur van de criminele organisatie was [medeverdachte 14] . Hij organiseerde liquidaties en maakte daarvoor gebruik van personen uit zijn netwerk. Veel van die personen waren op een of andere manier verbonden met motorclub Caloh Wagoh. Toch kan Caloh Wagoh niet met de criminele organisatie worden vereenzelvigd. Aan de criminele organisatie werd ook deelgenomen door personen die niet of nauwelijks met Caloh Wagoh te maken hadden. Andersom was niet elk lid van Caloh Wagoh bij de activiteiten van de criminele organisatie betrokken.
De opdrachten tot liquidatie werden verstrekt door meerdere opdrachtgevers. Drie van de vijf in het dossier Eris behandelde moordonderzoeken zijn uitgevoerd in opdracht van één organisatie. Vanuit diezelfde organisatie zijn ook tal van opdrachten verstrekt tot het vermoorden van andere personen. Deze opdrachten hebben niet geleid tot voltooide liquidaties, maar wel tot voorbereidingen dan wel pogingen daartoe. Ook is er opdracht gegeven tot het beschieten van een huis in Doorn.
Het contact met die organisatie werd onderhouden via PGP-telefoons met de accountnamen ‘The wizzard’ en ‘B.I.G’. Zowel bij [medeverdachte 2] als [medeverdachte 4] gaat het om meerdere berichten over liquidaties die door hen zijn (door)gestuurd aan [medeverdachte 14] in de periode dat zij over het account ‘The wizzard’ of ‘B.I.G’ beschikten. Er was sprake van een duurzame samenwerking met [medeverdachte 14] . Om die reden maken de personen uit de organisatie van de opdrachtgever die regelmatig contact hadden met [medeverdachte 14] ook deel uit van de criminele organisatie rondom [medeverdachte 14] .
De moorden op [slachtoffer 23] (deelonderzoek Langenhorst) en [slachtoffer 4] (deelonderzoek Lis) zijn uitgevoerd in opdracht van anderen. [medeverdachte 14] zorgde bij alle liquidaties voor teams die de liquidaties of daarmee samenhangende opdrachten gingen uitvoeren.
Veelzeggend over het professionele karakter van de criminele organisatie zijn de woorden van [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 2] in februari 2017 over de overname van de liquidatiewerkzaamheden van [medeverdachte 17] : “Ik zei geef die bv over”. In
december 2017 spraken [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] over het verder professionaliseren van hun organisatie, de taakverdeling en de vergroting van de efficiëntie van hun bedrijfsplan in 2018.
De leden van de organisatie maakten gebruik van PGP-toestellen om heimelijk met elkaar te kunnen communiceren. Ook maakten zij gebruik van (automatische) vuurwapens, (gestolen) voertuigen, valse kentekenplaten en lokkers, zoals in de afzonderlijke deelonderzoeken bewezen is verklaard. Verder werden wapens en auto’s ten behoeve van liquidaties verborgen in een loods in Mijdrecht en werden wapens ingebouwd in elektronische apparatuur. Ook werden er bij liquidaties gebruikte auto’s in brand gestoken.
Dat het oogmerk van de organisatie niet alleen zag op moord en de voorbereiding daarvan, maar ook op het bezit van vuurwapens en munitie, volgt al uit het feit dat voor liquidaties wapens en munitie noodzakelijk zijn. Hierbij roept het hof in herinnering dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad tot het oogmerk van de organisatie ook moet worden gerekend het naaste doel dat de organisatie nastreeft. Het plegen van liquidaties heeft als noodzakelijk en daarmee door de organisatie gewild gevolg dat ook overtredingen van de Wet wapens en munitie worden begaan. Een aantal delicten wordt niet in de tenlastelegging genoemd als doel van de organisatie, maar het plegen daarvan kan wel bijdragen aan het verwezenlijken van het in de tenlastelegging genoemde doel van de organisatie. Zo is het gebruik van gestolen auto’s en kentekenplaten en het in brand steken van auto’s na een liquidatie bedoeld om de opsporing van de daders te bemoeilijken. Daardoor kan de organisatie haar activiteiten voortzetten.
6.3.4.2.
De deelnemers aan de criminele organisatie
Het hof hanteert hierbij het volgende juridisch kader. Van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht is slechts sprake als de verdachte:
behoort tot het samenwerkingsverband en
een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel deze gedragingen ondersteunt.
In het bestanddeel ‘deelneming aan’ een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht ligt ook een opzetvereiste van de verdachte besloten. Redelijke wetsuitleg brengt volgens de Hoge Raad mee dat voor ‘deelneming’ voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Niet vereist is dat de verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd (zie HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1998:ZD0858). Ook hoeft de verdachte geen opzet op die concrete misdrijven te hebben (zie HR 8 oktober 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE5651). Niet is vereist dat een deelnemer weet hoe de organisatie is samengesteld. 6.3.4.2.1.
De rol van [verdachte]
De verdediging van [verdachte] heeft geconcludeerd tot vrijspraak van dit feit. Daartoe is aangevoerd dat [verdachte] niet ‘Max Payne’ is, dat hij niet 24/7 klaarstond en dat hij geen lid wilde worden van Caloh Wagoh.
Het hof volgt de verdediging hierin niet.
Onder [verdachte] zijn twee PGP-telefoons inbeslaggenomen. Op beide telefoons was een Sky ECCaccount aanwezig met de naam ‘Max Payne’. Van een van de telefoons is komen vast te staan dat die gedurende enkele dagen in gebruik is geweest bij [medeverdachte 14] , die na enkele dagen aangeeft dat hij overstapt op een ander account. Aanwijzingen voor andere wisselingen van de toestellen zijn er niet en het hof gaat ervan uit dat [verdachte] de laatste gebruiker is geweest van de toestellen en dat dus de accountnaam ‘Max Payne’ aan hem gekoppeld is. Ook uit het berichtenverkeer dat op een van de PGPtelefoons is aangetroffen, kan in combinatie met de verkeersgegevens van de gewone telefoon van [verdachte] worden afgeleid dat [verdachte] het account ‘Max Payne’ gebruikte. Op het moment dat gepoogd wordt contact te leggen tussen de telefoontoestellen van [verdachte] en [medeverdachte 14] wordt dat bevestigd in een chatgesprek tussen ‘Max Payne’ en [medeverdachte 14] .
Dat [verdachte] heeft behoord tot de criminele organisatie en dat hij wist dat de organisatie het plegen van liquidaties en aanverwante misdrijven tot oogmerk had, volgt naar het oordeel van het hof genoegzaam uit wat hiervoor is overwogen in het deelonderzoek Charlie17. Ook heeft het hof de overwegingen zoals hiervoor opgenomen met de aanvullende bewijsmiddelen over de criminele organisatie in zijn oordeel betrokken.
Het hof acht bewezen dat [verdachte] in de periode van 1 april 2017 (deelonderzoek Charlie17) tot en met 21 november 2018 (toen in Eris verdachten zijn aangehouden en doorzoekingen zijn gedaan) heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. [verdachte] heeft als medepleger van de liquidatie van [slachtoffer 18] een belangrijke bijdrage geleverd aan de doelstelling van de criminele organisatie. De liquidatie waaraan [verdachte] heeft deelgenomen had alle kenmerken van een liquidatie in het criminele milieu. Uit de omstandigheid dat het om een professioneel opgezette moord ging, waarbij gebruik is gemaakt van een automatisch vuurwapen en twee vluchtauto’s, leidt het hof af dat [verdachte] wist dat hij voor een criminele organisatie werkte.
Dat [verdachte] wellicht geen lid was van Caloh Wagoh is niet relevant, omdat de criminele organisatie niet gelijkstaat aan Caloh Wagoh. Het lidmaatschap van Caloh Wagoh was ook geen vereiste om deel te nemen aan de criminele organisatie.
Er zijn aanwijzingen in het dossier dat [verdachte] met [medeverdachte 1] in Amsterdam is geweest voor de uitvoering van een andere liquidatie. Die aanwijzingen zijn echter niet concreet te koppelen aan een specifiek deelonderzoek of een bepaalde periode, zodat het hof de periode waarin [verdachte] aan de criminele organisatie heeft deelgenomen beperkt tot het hiervoor genoemde tijdvak.