23.36.57uur. Gelet op het tijdstip van de foto concludeert het hof dat deze foto ook tijdens hetzelfde feest is genomen. Kennelijk beschikte [verdachte] op dat moment over een grote hoeveelheid contant geld.
Op vrijdag 3 februari 2017 is er chatcontact tussen [medeverdachte 17] en zijn vader, [medeverdachte 18] . Op de vraag van zijn vader hoe het met hem gaat, antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja relaxed ff”. [medeverdachte 18] vraagt in de chat of
[medeverdachte 17] al voor hem heeft wat hij hem zou geven: “a djing djing”. “Nog niet”, reageert [medeverdachte 17] , maar “komt goed”.
Op 4 februari 2017 vindt om 01.27 uur een PGP-chat plaats tussen de gebruiker van PIN ‘971817’ en het account ‘The wizzard’, in gebruik bij [medeverdachte 2] . Op basis van de
processen-verbaal van veredeling kan PIN ‘971817’, dat is gekoppeld aan de gebruikersnaam ‘C murder’, worden toegeschreven aan [medeverdachte 14] . In deze PGP-chat laat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] weten dat hij het “deze dagen” “ff” met hem moet doen. [medeverdachte 14] reageert door te zeggen dat hij dit heeft begrepen. Hij zegt: “Zet hem op scherp, want ze gaan willen doorzagen”. Ook zegt hij: “Maar vervelend voor onze mensen”. Daarop zegt [medeverdachte 2] : “Ja tuurlijk sir, we willen niemand missen die aan onze kant staat”.
Het hof concludeert op basis van dit gesprek dat er even geen contact meer kan zijn tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] , dat het contact nu rechtstreeks moet plaatsvinden met [medeverdachte 2] en dat er gesproken wordt over het verhoor van [medeverdachte 17] bij de politie een dag later op 5 februari 2017. Dit vindt bevestiging in een gesprek tussen [medeverdachte 14] en ‘Storing’, die direct aansluitend aan de hiervoor vermelde chat plaatsvindt. Het hof schrijft op basis van de processen-verbaal van veredeling het account ‘Storing’ toe aan
[medeverdachte 17] .
[medeverdachte 17] laat in dit gesprek onder andere blijken dat hij verwacht een tijdje vast te zitten. Hij zegt ook: “Al die dingen kan je aan die andere man vragen, deze man neemt het over”. Dat sluit aan bij de conclusie dat [medeverdachte 14] een tijdje rechtstreeks contact moet hebben met [medeverdachte 2] .
Verder wordt in de chat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] besproken hoe hij,
[medeverdachte 17] , het moet uitleggen. [medeverdachte 14] zegt: “Je handelde in paniek toch, zo moet je het uitleggen, en jullie wilden een ruzie bijleggen, jij ging mee maar was bang, paar Afrikanen waren geript, dichtbij waarheid blijven”.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] met elkaar afstemmen wat
[medeverdachte 17] de volgende dag tegen de politie zal zeggen over zijn aanwezigheid op de plaats delict. Dat vindt bevestiging in de verklaring zoals [medeverdachte 17] die heeft afgelegd bij de politie op 5 februari 2017, die past in het door [medeverdachte 14] geschetste scenario.
[medeverdachte 17] heeft toen verklaard dat hij die avond met [slachtoffer 11] mee was vanwege een conflict met Marokkanen naar aanleiding van een drugsdeal.
In hetzelfde gesprek met [medeverdachte 14] zegt [medeverdachte 17] ook: “Laat die mannen geen druk op je zetten”. [medeverdachte 14] vraagt vervolgens: “En hoe weet ik wat de prijzen echt zijn?”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met de woorden: “Hij is correct met u die hele orga is correct met u. Prijzen zijn altijd real”. [medeverdachte 14] zegt vervolgens: “Ik bestel nu bij hem wat ik nodig heb”. Daarop reageert [medeverdachte 17] met: “Na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen. Regel er één voor vaders”.
Het hof concludeert dat hier wordt gesproken over de overname van de werkzaamheden van [medeverdachte 17] door [medeverdachte 14] , waarover [kroongetuige] heeft verklaard.
Dat [medeverdachte 17] aan [medeverdachte 14] vraagt er één voor vaders te regelen, nadat hij heeft gezegd “na elke actie kan j meer en meer eisen stellen en pgps vragen”, sluit aan bij de chat die [medeverdachte 17] een dag eerder met ‘pap’, ( [medeverdachte 18] ) heeft gevoerd. Daarin vraagt ‘pap’: “Heb je dat al wat je mij zou geven, a djing djing”.
Het hof concludeert dat het hier om een telefoon gaat. Dit draagt eveneens bij aan de conclusie van het hof dat de gebruikersnaam ‘Storing’ aan [medeverdachte 17] kan worden gekoppeld. Dat ‘djing djing’ een telefoon is, volgt ook uit een ander deel van deze chat.
Voordat tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 17] wordt besproken hoe [medeverdachte 17] het moet uitleggen, vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] : “En nog iets. Had je je normale djong djing op de spot”, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Nee zeer zeker niet”. Door de ‘normale’ telefoon van [medeverdachte 17] zijn in de avond van 31 januari 2017 ook geen zendmasten aangestraald.
In de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] komt verder naar voren dat een betaling niet goed is gegaan. [medeverdachte 17] vraagt om niet meer te praten over het geld dat laatst ontbrak, “die 7,5K”. [medeverdachte 14] zegt dat hij het zal regelen met de grote man. De precieze omvang van dit geldbedrag komt later terug in een chat van
23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 14] hoeveel hij “die dag” heeft gekregen, waarop [medeverdachte 14] aangeeft dat hij geld miste doordat [medeverdachte 17] teveel geld had gepakt als mazzel. [medeverdachte 14] bericht aan [medeverdachte 2] : “Hij vroeg me ook om er niet over te praten met jou of jullie. Maar ik miste 4500. Ik nam aan en telde het niet omdat ik blind op hem ging. Gaf hem en zijn vader nog 3000. Als mazzel. En de rest aan head. Toen ik thuis ging tellen was 4500 tekort”. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij persoonlijk € 26.500,- heeft afgegeven en dat [medeverdachte 14] wordt genaaid door [medeverdachte 17] . [medeverdachte 14] stuurt verder: “Zat op club. Was druk. Hij kwam met die tas. Ik telde niet. Toen vroeg hij of hij een mazzel mocht, hij en zijn pa. Ik zei eigenlijk niet want het is voor head. Maar toen zei ik ok wat willen jullie. Zei hij geeft jij maar (toen vond ik ’t al raar). Daarna zei ok ga na wc en pak 3 eraf. Toen gingen ze weg”.
Het hof leidt hieruit af dat [medeverdachte 14] vanuit de organisatie van de opdrachtgever betaald heeft gekregen, dat hij op zijn beurt de schutter heeft betaald en dat [verdachte] die avond over een stapel briefgeld beschikte. Omdat de betaling heeft plaatsgevonden na de liquidatie van
[slachtoffer 11] , maar vóór 4 februari 2017 op een avond die [medeverdachte 14] omschrijft als “clubavond”, is duidelijk dat het de feestavond van 1 februari 2017 betreft, waarop twee aan Caloh Wagoh verbonden personen hun verjaardag vierden.
In een chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] wordt ten slotte vanaf 03.44 uur gesproken over “lichterlaaie tussen bloemendeel en harlem”. [medeverdachte 14] zegt: “Eén van mijn mensen is zelfs bijna verbrand”. [medeverdachte 12] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 14] een auto in brand heeft gestoken in De Zilk. [kroongetuige] heeft ook verklaard dat hij heeft begrepen dat [medeverdachte 12] een auto in brand heeft gestoken.
Het hof concludeert dat het hier om de auto gaat die is gebruikt bij de liquidatie in deze zaak. Het tijdstip van het in brandsteken, een paar dagen na 31 januari 2017, en de locatie passen daarbij.
Woensdag 22 februari 2017
[medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] maken in een chat van 22 februari 2017 nader kennis met elkaar. [medeverdachte 14] zegt onder meer: “Heb zat soldaten”. Dat past bij zijn rol binnen de motorclub Caloh Wagoh. Daar is hij de baas en er is een groot aantal leden dat werkzaamheden voor hem verricht. Ook kan de inhoud van de chat niet anders worden uitgelegd dan dat hierin wordt gesproken over de vergismoord in Utrecht en dat daarbij fouten zijn gemaakt, zoals het met angst laten rondlopen van een “driver” die “sprak”.
In deze chat zegt [medeverdachte 14] op enig moment: “Mooiste is, die kleine kwam met zijn pa (zit ook in mijn club) om me werk te geven hahaha. Ik zei ok maar geef die bv over als ik je help. Hij was zo in paniek en zei ja”. Ook zegt hij in deze chat: “Ik praat nu met Big”.
Deze woorden sluiten (opnieuw) aan bij de verklaring van [kroongetuige] dat [bijnaam medeverdachte 18] ,
[medeverdachte 18] , hulp is gaan vragen bij [medeverdachte 14] om zijn zoon te beschermen, omdat hij betrokken was bij een vergismoord. Daarvoor moest hij een represaille uitvoeren. Als die was geslaagd, zou [medeverdachte 14] het stokje overnemen van de zoon van [bijnaam medeverdachte 18] ,
[medeverdachte 17] .
Ook sluiten deze woorden aan bij de gebeurtenissen die het hof eerder heeft vastgesteld. Een van de personen die betrokken waren bij de vergismoord is geliquideerd door (het team van) [medeverdachte 14] , waarmee de represaille was geslaagd. Daarna zijn conform de afspraak de werkzaamheden van [medeverdachte 17] overgedragen aan [medeverdachte 14] .
Het uitvoeren van de represaille door [medeverdachte 14] kan worden opgevat als de hulp die hij aan
[medeverdachte 17] zou bieden en daarmee ook aan zijn vader. Dat [medeverdachte 14] dat zelf ook zag als hulp volgt uit het gesprek van 29 januari 2017 tussen [medeverdachte 18] en [medeverdachte 14] , waarin [medeverdachte 14] tegen [medeverdachte 18] , de vader van [medeverdachte 17] , zegt: “Ik doe het voor jou”.
Het hof concludeert op basis van het voorgaande dat aan de woorden “geef die bv over als ik je help” in het gesprek van 23 februari 2017 geen andere betekenis kan worden toegekend dan dat [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] heeft gevraagd zijn werkzaamheden (voor zijn opdrachtgever) aan hem over te dragen, als hij ervoor zou zorgen dat [medeverdachte 17] niets zou overkomen. Dat [medeverdachte 14] vervolgens in rechtstreeks contact komt te staan met de organisatie van de opdrachtgever blijkt uit de chat van 4 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] .
Het hof concludeert dat [medeverdachte 2] , waarmee [medeverdachte 14] praat over de overname, onderdeel uitmaakte van de organisatie van de opdrachtgever. Het past bij het overnemen van de werkzaamheden voor de opdrachtgever dat [medeverdachte 14] in contact kwam te staan met andere belangrijke personen uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [kroongetuige] zegt van [medeverdachte 14] te hebben gehoord dat het [naam 45] was. Daarbij past ook het deel van het gesprek op 22 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] , waarin [medeverdachte 2] zegt: “Die ik je doorstuur af en toe ticket to hell. Dat is [naam gelijkend op naam 45] !!”. Het hof leest hierin dat [medeverdachte 2] berichten van ‘Ticket to hell’, volgens ‘The wizzard’ dus [naam 45] , zal doorsturen naar [medeverdachte 14] .
Donderdag 23 februari 2017
Het hof leidt uit de inhoud van het chatgesprek van 23 februari 2017 tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] af dat het geven van “die 3000” aan “hem en zijn vader” in relatie staat tot het geven van “de rest aan head”, de betaling aan de schutter voor de liquidatie van [slachtoffer 11] . Het hof heeft hiervoor geconcludeerd dat de betaling aan de schutter ( [verdachte] ) heeft plaatsgevonden op 1 februari 2017, een dag na de liquidatie. Ook concludeert het hof uit dit gesprek dat [medeverdachte 17] degene is geweest die het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [medeverdachte 14] heeft gebracht.
Zoals het hof hiervoor al heeft geconcludeerd, wordt met “hem en zijn vader”
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] bedoeld.
Het hof concludeert dat [medeverdachte 14] naast de betaling aan de schutter een betaling heeft gedaan aan [medeverdachte 17] en [medeverdachte 18] voor de liquidatie van [slachtoffer 11] in deze zaak.
6.3.2.4.
De rol van [medeverdachte 17]
Het hof heeft geconcludeerd dat de liquidatie van [slachtoffer 11] kan worden aangemerkt als de geslaagde represaille door [medeverdachte 14] voor de fouten die (onder meer) [medeverdachte 17] heeft gemaakt bij de vergismoord. [medeverdachte 14] moest zich met de uitvoering van deze liquidatie bewijzen ten opzichte van de organisatie van de opdrachtgever en droeg de eindverantwoordelijkheid voor deze opdracht. Hij is degene geweest die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Dat blijkt ook uit de inhoud van de berichten in de vroege ochtend van 31 januari 2017 waarin hij contact heeft met personen van Caloh Wagoh, die vaker samen werkzaamheden voor hem verrichtten. Daarbij werden afspraken gemaakt voor later die dag. Zoals vastgesteld, was in ieder geval een van hen, [verdachte] , betrokken bij de liquidatie van [slachtoffer 11] , die aan het einde van die dag heeft plaatsgevonden.
[medeverdachte 17] is op 28 januari 2017 op zoek gegaan naar [slachtoffer 11] en heeft over die zoektocht gecommuniceerd met zijn vader, die de informatie vervolgens direct doorgaf aan [medeverdachte 14] .
[medeverdachte 17] heeft de dagen vóór de liquidatie op 26, 27, 29 en 30 januari 2017 ontmoetingen gehad met [medeverdachte 14] . Niet kan worden vastgesteld wat tijdens die ontmoetingen is besproken. Wel kan worden vastgesteld dat vanuit de organisatie van de opdrachtgever een PGP-telefoon met daarin het nummer van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 14] is overgedragen en dat
[medeverdachte 17] erop wordt aangesproken als [medeverdachte 14] zijn berichten op deze PGP niet beantwoordt. Bovendien is ook duidelijk dat – als gekeken wordt naar de gebeurtenissen die het hof heeft uiteengezet in de tijdlijn – de ontmoetingen tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] steeds parallel liepen aan meerdere contactmomenten tussen [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 14] in de tussentijd of direct na afloop van een ontmoeting contact had met zijn team. Het meest duidelijk blijkt dat uit de gebeurtenissen op 30 januari 2017.
[medeverdachte 17] onderbreekt die dag een samenzijn met (onder meer) [slachtoffer 11] om [medeverdachte 14] te ontmoeten, waarna [medeverdachte 17] teruggaat naar [slachtoffer 11] en [medeverdachte 14] vervolgens aan de slag gaat om de liquidatie verder voor te bereiden.
Tussen [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en [slachtoffer 11] is afgesproken dat [slachtoffer 11] de avond van 31 januari 2017 naar Amsterdam zou komen. Zij hebben elkaar toen daadwerkelijk ontmoet en enkele uren samen doorgebracht. In de korte tijdspanne dat zij niet samen waren, omdat [medeverdachte 17] zich moest omkleden, heeft [medeverdachte 14] het bericht gekregen dat hij [medeverdachte 17] moest teksten. [medeverdachte 17] wachtte kennelijk op een bericht van hem. [medeverdachte 17] was er vervolgens ook bij op het moment dat [slachtoffer 11] het pleintje op liep, waar de liquidatie direct daarna heeft plaatsgevonden. Op dat moment kwam de schutter aanlopen om [slachtoffer 11] neer te schieten.
Zoals hiervoor is vastgesteld, werden in ieder geval de schutter en de bestuurder van de auto aangestuurd door [medeverdachte 14] . Van de personen die vlak voor de liquidatie bij [slachtoffer 11] in de buurt waren, [medeverdachte 17] , [medeverdachte 11] en een onbekende man, was
[medeverdachte 17] degene die voorafgaand aan de liquidatie veelvuldig contact had met [medeverdachte 14] .
Gelet op al het voorgaande kan het niet anders zijn dan dat er afstemming is geweest tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] , om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 11] en de schutter op hetzelfde moment op het pleintje zouden arriveren waar de liquidatie heeft plaatsgevonden.
Ook na de liquidatie heeft [medeverdachte 17] nog een rol gehad, in die zin dat hij het geld dat door de organisatie van de opdrachtgever voor de liquidatie is betaald naar [medeverdachte 14] heeft gebracht.
Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van een zodanige actieve betrokkenheid van [medeverdachte 17] bij de voorbereiding en de uitvoering van de moord op [slachtoffer 11] , dat sprake is van medeplegen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 17] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.5.
De rol van [medeverdachte 14]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [medeverdachte 14] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . [medeverdachte 17] heeft in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever (met anderen) een liquidatie uitgevoerd op de verkeerde persoon. Omdat hij vreesde voor zijn leven, heeft zijn vader [medeverdachte 14] benaderd met het verzoek om te bemiddelen. Deze bemiddelingspoging heeft ertoe geleid dat [medeverdachte 14] de uitvoering van liquidaties in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever zou overnemen van
[medeverdachte 17] en dat het leven van [medeverdachte 17] zou worden gespaard. Om te laten zien dat hij daadwerkelijk in staat was om liquidaties uit te voeren, heeft [medeverdachte 14] vervolgens in opdracht van de organisatie van de opdrachtgever [slachtoffer 11] laten vermoorden door [medeverdachte 14] eigen mensen, onder wie in ieder geval [verdachte] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [medeverdachte 14] niet alleen aan zijn eigen mensen de opdracht om [slachtoffer 11] te liquideren heeft gegeven, maar ook dat hij zelf betrokken was bij het organiseren van deze liquidatie. Zo werd hij op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 11] , was hij betrokken bij het maken van een vervolgafspraak toen
[slachtoffer 11] was gevonden, gaf hij anderen opdracht om goederen voor de liquidatie weg te brengen of op te halen, gaf hij de opdracht tot het in brand steken van de vluchtauto, legde hij hierover verantwoording af aan zijn opdrachtgever en nam hij het geld voor de liquidatie in ontvangst om dit vervolgens te verdelen onder zijn mensen. Hoewel uit het dossier niet blijkt dat [medeverdachte 14] betrokken was bij de feitelijke uitvoering van de moord op [slachtoffer 11] , is hiermee wel sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 14] en [verdachte] , waarbij de bijdrage van [medeverdachte 14] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [medeverdachte 14] sprake is geweest van voorbedachte raad om
[slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.6.
De rol van [verdachte]
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat [verdachte] zich samen met [medeverdachte 14] schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, heeft [medeverdachte 14] de opdracht aangenomen om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Op de avond van de moord gaf [medeverdachte 14] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [naam 38] en [verdachte] om [bijnaam medeverdachte 5] [medeverdachte 5] op te halen omdat ze “laat zijn”. Toen [naam 38] vroeg of ze naar “L” of “Spiekerie” moeten, antwoordde [medeverdachte 14] : “Nee. [bijnaam verdachte] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”.
De verdediging heeft betoogd dat het hier gaat om het afspreken voor een clubavond van Caloh Wagoh, maar die uitleg acht het hof niet voor de hand liggend omdat er in “L” (Leiden) geen clubavonden werden gehouden en ze kennelijk niet naar “Spiekerie” (Spijkenisse) gingen, waar wel clubavonden werden gehouden. Gelet op het feit dat de liquidatie van [slachtoffer 11] die avond zou plaatsvinden, ligt de uitleg dat dit gesprek betrekking heeft op de voorbereidingen van de liquidatie van [slachtoffer 11] veel meer voor de hand. Ook is de telefoon van [verdachte] slechts geregistreerd in Den Haag, vervolgens onbereikbaar en kort na middernacht weer geregistreerd in Den Haag.
Het hof constateert verder dat er DNA-materiaal van [verdachte] is aangetroffen op drie van de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen en dat [verdachte] op de avond dat de “head” werd betaald op de plaats waar de uitbetaling voor de liquidatie plaatsvond een foto heeft gemaakt van een contant geldbedrag.
[verdachte] stelt dat zijn DNA-materiaal op de hulzen terecht kan zijn gekomen omdat hij wel eens patronen verkocht. Ten aanzien van het geld heeft hij verklaard dat hij dit al eerder in zijn bezit had en van plan was om dit geld naar iemand op Curaçao te sturen. Hij wilde degenen voor wie het geld bestemd was laten zien dat hij het inmiddels in zijn bezit had en binnenkort kon overmaken. Dat laatste wil het hof wel aannemen. Er is ook een foto aangetroffen waaruit blijkt dat hij de volgende dag geld naar Curaçao heeft overgeboekt. Maar daarmee is nog niet het vreemde tijdstip en de vreemde plaats van het nemen of verzenden van de foto met geld verklaard. Het feit dat [verdachte] de foto van het geld zo laat op de avond op het toilet van het restaurant heeft genomen, wijst erop dat [verdachte] dat geld daar die avond in ontvangst heeft genomen. Dat het gefotografeerde bedrag te gering is als loon voor een liquidatie zegt niets. Gelet op het doel waarvoor de foto is genomen, hoefde [verdachte] – indien hij meer had ontvangen – dat niet kenbaar te maken bij degene aan wie hij een schuld zou inlossen. Ook het feit dat niet exact is komen vast te staan op welk tijdstip die avond en van wie [verdachte] geld in ontvangst heeft genomen, staat niet eraan in de weg vast te stellen dat [verdachte] die avond geld heeft gekregen. Mede in het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, acht het hof de verklaringen van [verdachte] dan ook niet aannemelijk geworden.
Gelet op het feit dat [medeverdachte 14] meerdere keren spreekt over één “head” die is betaald, het feit dat de aangetroffen hulzen afkomstig zijn uit één vuurwapen, het daarop aangetroffen
DNA-materiaal van [verdachte] en de foto met het geldbedrag, gaat het hof ervan uit dat [verdachte] bij de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] de schutter is geweest.
Verder wijst het hof op de intensieve contacten die [medeverdachte 14] bij de voorbereiding van de liquidatie met [medeverdachte 17] , maar ook met [naam 38] , [naam 35] en [verdachte] had. Het hof duidt die activiteiten en contacten in het kader van de voorbereiding van de liquidatie. In die contacten gaat het erom dat men iets moet ophalen bij “sport” en wordt ook Widow genoemd. Het ligt voor de hand dat daar het moordwapen was gestald. In dat verband is het veelzeggend dat de telefoon van [verdachte] rond het tijdstip van de liquidatie niet bereikbaar was en enkele uren na de liquidatie weer verbinding met het netwerk maakte in de buurt van de [adres] , waar ook een vriendin van [medeverdachte 14] met de bijnaam Widow woonde.
Uit het voorgaande volgt ook dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven. Er was sprake van kalm beraad en er zijn vele momenten geweest waarop van het plan kon worden afgezien.
6.3.2.7.
De rol van [medeverdachte 2]
Uit het dossier blijkt niet dat er wat betreft de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] sprake is van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en de feitelijke uitvoerders van de liquidatie, dat sprake is van medeplegen. Anders dan het openbaar ministerie stelt, kan in dit verband uit de verklaringen van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] , de tijdlijn die volgt uit historische verkeersgegevens, camerabeelden van de [adres] in Amsterdam, onderzoek naar trambewegingen en de camerabeelden van [café] niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het [medeverdachte 2] was die die avond samen met [slachtoffer 11] op stap is geweest en aanwezig was toen [slachtoffer 11] werd doodgeschoten. Het hof zal [medeverdachte 2] daarom vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Wel blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer 11] . Zoals hiervoor overwogen, kwam de opdracht voor de liquidatie van [slachtoffer 11] uit de organisatie van de opdrachtgever, waarvan [medeverdachte 2] , zoals blijkt uit de bewijsmiddelen, deel uitmaakte. Dat [medeverdachte 2] bij het verstrekken van de opdracht een rol speelde, blijkt allereerst uit het feit dat voorafgaand aan de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] de PGP-accountnaam van [medeverdachte 2] , ‘The wizzard’, in de aan [medeverdachte 14] verstrekte PGP is toegevoegd. Verder is van belang het gesprek tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 14] over de liquidatie van [naam 13] en het voorbereiden van de liquidatie van [naam 20] waarin [medeverdachte 2] te kennen geeft dat deze gang van zaken aanleiding heeft gegeven tot de “doodstraf voor driver”, waarvan het hof heeft vastgesteld dat dit [slachtoffer 11] is. Aan [medeverdachte 2] werd verantwoording afgelegd over het in brand steken van de vluchtauto die is gebruikt bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . Tot slot blijkt uit de bewijsmiddelen dat [medeverdachte 2] geld in het vooruitzicht heeft gesteld voor de liquidatie door “hem” “70” te bieden voor “hem” en “me neefje” en dat hij ook een rol heeft gespeeld bij het verstrekken van het geld aan [medeverdachte 14] . Uit al deze feiten en omstandigheden blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte 2] en de opdrachtgever, waarbij de bijdrage van [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is geweest om de kwalificatie medeplegen (van uitlokking) te rechtvaardigen.
Uit het voorgaande volgt dat er bij [medeverdachte 2] als medepleger van het uitlokken van het medeplegen van moord ook sprake is geweest van het opzet op de voorbedachte raad om [slachtoffer 11] van het leven te beroven.
6.3.2.8.
De rol van [medeverdachte 11]
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 11] in de avond van 31 januari 2017 aanwezig was rondom de plaats delict en op het moment dat [slachtoffer 11] het pleintje opliep waar hij direct daarna is geliquideerd. Ook in de dagen voorafgaand aan de liquidatie was hij – zoals ook blijkt uit zijn eigen verklaring – op zoek geweest naar [slachtoffer 11] en had hij samen met
[medeverdachte 17] met [slachtoffer 11] meerdere avonden ‘gelounged’ in [café] . Er kan ook kan worden vastgesteld dat hij in die dagen voorafgaand aan de liquidatie veel in de nabijheid was van [medeverdachte 17] , die als medepleger van de liquidatie kan worden aangemerkt. Ten slotte kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 11] net als [medeverdachte 17] een motief had om mee te werken aan de liquidatie van [slachtoffer 11] . Ook bij hem speelde er een dreiging in verband met de fouten die door hem, [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] waren gemaakt bij de vergismoord.
Anders dan bij [medeverdachte 17] kan bij [medeverdachte 11] echter niet worden vastgesteld dat hij op enig moment rechtstreeks contact heeft gehad met [medeverdachte 14] , degene die de uitvoerders van de liquidatie heeft aangestuurd. Ook blijkt uit de vele chatgesprekken en PGP-gesprekken die in het dossier zijn opgenomen niet van betrokkenheid van [medeverdachte 11] . Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, wordt in die berichten niet gesproken over [medeverdachte 11] en zijn er ook geen andere aanwijzingen te vinden in de berichtgeving na de liquidatie dat hij daarbij betrokken is geweest. Er kan ook niet worden vastgesteld dat [medeverdachte 11] op de hoogte was van de samenwerking tussen [medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] . [medeverdachte 11] was de dagen voor de liquidatie weliswaar veel in de nabijheid van [medeverdachte 17] , maar uit niets blijkt dat er die dagen tussen hen is gesproken over een op handen zijnde liquidatie van
[slachtoffer 11] . [medeverdachte 11] en [medeverdachte 17] hebben met [slachtoffer 11] gesproken over de ontmoeting die zou plaatsvinden op 31 januari 2017, maar uiteraard is [slachtoffer 11] niet op de hoogte gesteld van wat er echt zou gebeuren. Uit deze gesprekken heeft [medeverdachte 11] geen plannen voor de moord op [slachtoffer 11] kunnen afleiden. Er zijn ook geen chats waaruit de conclusie kan worden getrokken dat [medeverdachte 11] daarvan wetenschap had. Ander bewijs voor wetenschap bij [medeverdachte 11] dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden, ontbreekt eveneens. Ten slotte wordt in de verklaringen van [kroongetuige] ook geen enkele rol aan [medeverdachte 11] toegedicht.
Uit een tapgesprek van getuige [getuige 12] zou kunnen worden afgeleid dat [medeverdachte 11] bij de voorbereidingen om het beoogde doelwit van de vergismoord ( [naam 20] ) alsnog te liquideren tegen [slachtoffer 11] heeft gezegd dat niemand hem nog zou kunnen helpen als hij weg zou gaan. Als [medeverdachte 11] deze woorden heeft gebruikt, dan kan daaruit echter nog niet de conclusie worden getrokken dat [medeverdachte 11] betrokkenheid heeft gehad bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . De door [medeverdachte 11] geuite bewoordingen kunnen ook worden opgevat als een waarschuwing aan [slachtoffer 11] dat de opdrachtgevers van de vergismoord wellicht wraak gaan nemen als hij niet meewerkt aan de liquidatie van het beoogde doelwit.
Ook het maken van een afspraak met [slachtoffer 11] om op de dag van de liquidatie naar Amsterdam te komen, is niet aan te merken als belastend bewijs voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] . Uit het maken van de afspraak kan niet worden afgeleid dat [medeverdachte 11] wist wat er die avond zou gaan gebeuren. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat [medeverdachte 11] vanuit een belhuis deze afspraak heeft gemaakt.
Een contra-indicatie voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] is de chat waarin [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] het hebben over het politieverhoor van [medeverdachte 17] na de liquidatie. Daarin wordt gesproken over: “Zet hem op scherp. Want ze gaan willen doorzagen”. Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, is het opmerkelijk dat er in enkelvoud wordt gesproken als [medeverdachte 11] eveneens betrokken was in het complot. Dit klemt te meer omdat [medeverdachte 11] in die tijd ook een verklaring bij de politie heeft afgelegd.
Een aanwijzing voor betrokkenheid van [medeverdachte 11] zou gelegen kunnen zijn in een opmerking van [medeverdachte 2] in een PGP-gesprek: “Ik bood hem 70 voor hem en me neefje”. Daaruit leidt het hof af dat [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 17] € 70.000,- heeft geboden om te verdelen tussen [medeverdachte 17] en het neefje van [medeverdachte 2] . Ook als ervan uit wordt gegaan dat met “me neefje” [medeverdachte 11] wordt bedoeld, wil dat nog niet zeggen dat [medeverdachte 11] op de hoogte was.
Niet bewezen kan worden dat [medeverdachte 11] in nauwe en bewuste samenwerking met anderen een wezenlijke bijdrage aan de liquidatie heeft geleverd. Van medeplegen van de liquidatie, zoals primair aan hem ten laste gelegd, is daarom geen sprake.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan de liquidatie moet kunnen worden bewezen dat het opzet van [medeverdachte 11] was gericht op het behulpzaam zijn bij dit misdrijf. Zoals hiervoor vastgesteld, ontbreekt het bewijs voor wetenschap bij [medeverdachte 11] dat de liquidatie zou gaan plaatsvinden. Van het vereiste opzet voor medeplichtigheid, zoals subsidiair aan [medeverdachte 11] ten laste gelegd, is alleen al om die reden geen sprake.
Ten slotte is niet gebleken dat [medeverdachte 11] opzettelijk een PGP-telefoon voorhanden heeft gehad die gezien de bewijsvoering bestemd was tot het plegen van de liquidatie. Op basis van het dossier kan er geen PGP-telefoon aan [medeverdachte 11] worden gelinkt. Dat betekent dat [medeverdachte 11] ook van het meer subsidiair aan hem ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
6.3.2.9.
De rol van [medeverdachte 18]
Het hof sluit zich grotendeels aan bij de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de rol van [medeverdachte 18] . Uit de feitelijke gang van zaken blijkt dat
[medeverdachte 14] heeft benaderd met het verzoek om te bemiddelen voor zijn zoon en dat hij vervolgens ook een min of meer actieve rol heeft gespeeld bij deze bemiddelingspoging. [medeverdachte 18] heeft [medeverdachte 14] in contact gebracht met zijn zoon en hij heeft [medeverdachte 14] op de hoogte gehouden van de resultaten van de zoektocht naar [slachtoffer 11] . Verder dringt hij bij [medeverdachte 14] aan om met “die jongen” te gaan praten en schrijft hij dat “dat ding” vandaag geregeld moet worden omdat die mannen druk zetten en dat het morgen gevolgen heeft voor die mannen.
Uit de gang van zaken blijkt echter niet dat [medeverdachte 18] daarbij op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te vermoorden. Het dossier bevat eerder aanwijzingen voor het tegendeel. Zo vraagt [medeverdachte 14] in een PGP-chatbericht van 1 februari 2017 aan
[medeverdachte 17] of “moeders” veilig is, waarop [medeverdachte 17] antwoordt: “Hij is wel een beetje bang. Ik zei tegen hem dat ik daar was en toen schrok hij even”. Een stukje verderop schrijft [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] : “Pa je gaat veel horen” en vraagt dan: “Vader weet het al toch”. Daarop antwoordt [medeverdachte 17] : “Ja ik heb het hem verteld”. [medeverdachte 14] reageert vervolgens met: “Ok. Hij vindt het zielig hè. Hij maakte zich al zorgen”. Met name dit laatste bericht is eerder een aanwijzing dat [medeverdachte 18] niet op de hoogte was van het plan om [slachtoffer 11] te liquideren.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden vermoord. Hij wist dat [medeverdachte 17] een groot (levensbedreigend) probleem had en hij heeft vervolgens [medeverdachte 14] ingeschakeld om [medeverdachte 17] te helpen bij het oplossen van zijn probleem. [medeverdachte 18] was bekend met “de gevolgen voor die mannen” en wist dat [medeverdachte 14] interesse had in liquidaties. Hij wist ook dat [medeverdachte 17] en [medeverdachte 11] op zoek waren naar [slachtoffer 11] en hem bij zijn vader in Rotterdam hadden gevonden. Hij wist verder wat [medeverdachte 14] bedoelde met “2 bike” en hij wist dat [medeverdachte 17] een PGP-telefoon aan [medeverdachte 14] had gegeven en dat zij dus versleuteld met elkaar konden communiceren. Dat
[medeverdachte 18] betrokken was bij de moord op [slachtoffer 11] , blijkt volgens het openbaar ministerie tot slot uit het feit dat hij betrokken/aanwezig is geweest bij de betaling door [medeverdachte 2] via [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 17] en aan “de head”.
De feiten en omstandigheden dat [medeverdachte 18] wist dat [medeverdachte 14] bereid en in staat was tot het plegen van liquidaties, dat hij op zoek was naar [slachtoffer 11] en dat
[medeverdachte 17] en [medeverdachte 14] versleuteld met elkaar konden communiceren, dwingen ook in onderling verband bezien nog niet tot de conclusie dat [medeverdachte 18] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd. Deze feiten en omstandigheden passen ook bij het uitvoeren van een bemiddelingspoging waarbij het leven van [medeverdachte 17] en [slachtoffer 11] juist gespaard zou kunnen blijven, bijvoorbeeld door het alsnog succesvol uitvoeren van een liquidatie van iemand anders. Dat [medeverdachte 18] zich daarbij zorgen maakte over het lot van [slachtoffer 11] , betekent ook niet dat hij met voldoende zekerheid wist of had moeten weten dat [slachtoffer 11] zou worden geliquideerd als onderdeel van de oplossing. Het leven van [slachtoffer 11] was al, net als het leven van zijn zoon [medeverdachte 17] , in gevaar.
Dat [medeverdachte 17] bij de betaling door [medeverdachte 14] voor zijn deel “een mazzel vraagt voor zijn pa” duidt evenmin op wetenschap vooraf bij [medeverdachte 18] over het lot van
[slachtoffer 11] . Tot slot overweegt het hof dat [medeverdachte 14] en [medeverdachte 18] ook over andere activiteiten met elkaar communiceerden via WhatsApp. Dat “2 bike” betrekking had op de uitvoering van de liquidatie van [slachtoffer 11] en dat [medeverdachte 18] dat wist, is dan ook niet vast te stellen.
Uit het bovenstaande volgt dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 18] met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 11] . Dit betekent dat zowel het primair tenlastegelegde (medeplegen van moord) als het subsidiair tenlastegelegde (uitlokking van moord), het meer subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan moord) en het meest subsidiair tenlastegelegde (plegen van voorbereidingshandelingen) niet kan worden bewezen. Het hof zal [medeverdachte 18] vrijspreken van het tenlastegelegde.
6.3.2.10.
De rol van [medeverdachte 5]
[kroongetuige] heeft verklaard dat [medeverdachte 14] hem heeft verteld dat [medeverdachte 5] als chauffeur bij een liquidatie zou zijn opgetreden. [kroongetuige] heeft over het optreden als bestuurder door [medeverdachte 5] verder geen informatie gegeven. [kroongetuige] weet ook niet om welke liquidatie het gaat.
In de nacht van 30 op 31 januari 2017 heeft [medeverdachte 14] een ontmoeting met onder meer [verdachte] in De Meern. [medeverdachte 14] vraagt aan [naam 35] of [bijnaam medeverdachte 5] een auto heeft. Als [naam 35] hem antwoordt dat [bijnaam medeverdachte 5] geen auto heeft, zegt [medeverdachte 14] tegen [naam 35] dat hij het dan zelf moet “wegleggen”. Dat [medeverdachte 5] bij de ontmoeting in De Meern aanwezig is geweest, blijkt niet uit het dossier.
Op de avond van de moord geeft [medeverdachte 14] omstreeks 19.30 uur de opdracht aan [naam 38] en [verdachte] om [medeverdachte 5] op te halen omdat ze “laat zijn”. Als [naam 38] vraagt of ze naar “L” of “Spiekerie” moeten, antwoordt [medeverdachte 14] : “Nee. [bijnaam verdachte] weet. Ze moeten iets daar ophalen. Bij sport. Daarna widow. En dan kom ik naar sport”. Even later appt [medeverdachte 14] dat hij heeft gehoord dat “jullie niemand kunnen bereiken”. Of dit te maken heeft met [medeverdachte 5] is niet duidelijk, maar in het dossier is geen bevestiging te vinden voor het door het openbaar ministerie gestelde feit dat [medeverdachte 5] die avond met anderen op pad is geweest in verband met de liquidatie van [slachtoffer 11] . Mogelijk is [medeverdachte 5] betrokken geweest bij het in brand steken van de bij de liquidatie gebruikte vluchtauto op 4 februari 2017.
Al met al is het hof niet ervan overtuigd dat [medeverdachte 5] op 31 januari 2017 betrokken is geweest bij de liquidatie van [slachtoffer 11] . De informatie van [kroongetuige] is daarvoor te vaag en in het dossier vindt het hof onvoldoende steun voor [medeverdachte 5] mogelijke betrokkenheid bij de liquidatie.
6.3.2.11.
De rol van [medeverdachte 12]
Het hof zal – net als de rechtbank – [medeverdachte 12] vrijspreken van de feiten die hem ten laste zijn gelegd in het deelonderzoek Charon.
De rechtbank heeft geruime tijd ernstige bezwaren aangenomen voor betrokkenheid van [medeverdachte 12] bij de moord op [slachtoffer 11] . De ernstige bezwaren bestonden uit de zeer sterke aanwijzingen voor betrokkenheid van [medeverdachte 12] bij het in brand steken van de vluchtauto, terwijl hij daar geen verklaring over wilde afleggen, samen met het feit dat zijn telefoon ten tijde van het plegen van de liquidatie geen contact heeft gemaakt met het netwerk en dus mogelijk uitstond.
Tijdens de inhoudelijke behandeling bij de rechtbank heeft [medeverdachte 12] voor het eerst verklaard dat hij de vluchtauto inderdaad op 4 februari 2017 in brand heeft gestoken. Samengevat komt zijn verklaring erop neer dat hij de auto in opdracht van [medeverdachte 14] in brand heeft gestoken. Hij wist niet waarom dat moest gebeuren, maar hij vermoedde dat het iets met verzekeringsfraude te maken had. Daarnaast heeft de verdediging aan de hand van telecomgegevens aangetoond dat de telefoon van [medeverdachte 12] in vergelijkbare tijdvakken voorafgaand aan de dag van de liquidatie en daarna, ook geen contact heeft gemaakt met het netwerk, zodat die omstandigheid niet dermate onderscheidend is dat het significant kan bijdragen aan de verdenking.
Mede gelet op de ondergeschikte positie die [medeverdachte 12] ten tijde van de liquidatie van [slachtoffer 11] nog had binnen Caloh Wagoh, is de verklaring van [medeverdachte 12] op zichzelf bezien niet onaannemelijk te noemen. Uit het dossier blijken geen feiten en omstandigheden die deze verklaring kunnen ontkrachten of waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rol van [medeverdachte 12] in het deelonderzoek Charon groter is geweest dan het in brand steken van de vluchtauto enkele dagen na de liquidatie.
Uit het voorgaande volgt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is op basis waarvan geoordeeld kan worden dat [medeverdachte 12] vooraf of tijdens de moord op [slachtoffer 11] op enige wijze daarbij betrokken is geweest. Het in brand steken van de auto is als zodanig niet apart ten laste gelegd.
6.3.3.1.
Het uitlokken van een liquidatie
Op 5 maart 2017 vindt er een PGP-chatgesprek plaats tussen ‘C murder’, veredeld als [medeverdachte 14] , en het account ‘B.I.G’, veredeld als [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vraagt aan [medeverdachte 14] of “ze die man in Roermond willen doen”. [medeverdachte 14] antwoordt hierop bevestigend. [medeverdachte 4] geeft [medeverdachte 14] te kennen dat hij het gaat opzetten. [medeverdachte 14] laat aan [medeverdachte 4] weten dat ze klaarstaan. Het hof stelt op basis van dit chatgesprek vast dat ‘C murder’ en ‘B.I.G’ bezig zijn geweest met een voorgenomen liquidatie, waarvan het beoogde slachtoffer “die man in Roermond” was. Het hof gaat er, zoals hierna nog wordt overwogen, van uit dat het hierbij gaat om [slachtoffer 10] . De liquidatie heeft niet plaatsgevonden.
Op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur neemt ‘The wizzard’, veredeld als [medeverdachte 2] , deel aan het PGPchatgesprek, op het moment dat duidelijk is dat de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] is mislukt. Het hof leidt uit de inhoud van deze en daarna gevoerde chats af dat [medeverdachte 2] samen met [medeverdachte 4] de opdracht heeft gegeven tot de liquidatie van [slachtoffer 10] .
Allereerst blijkt uit het chatgesprek dat op 9 maart 2017 vanaf 21.42 uur wordt gevoerd dat [medeverdachte 2] op de hoogte is van de voorgenomen liquidatie van [slachtoffer 10] . [medeverdachte 2] zegt tegen [medeverdachte 14] dat het niet mis mag gaan. [medeverdachte 14] antwoordt hierop dat [medeverdachte 2] “Big” het moet laten uitleggen. [medeverdachte 14] stuurt vervolgens naar [medeverdachte 4] dat hij het “Wizz” moet uitleggen. [medeverdachte 14] laat nog wel aan [medeverdachte 2] weten dat hij vindt dat de “tata” het niet goed heeft gedaan en hij vraagt zich af hoe dat kan terwijl “jullie” hem betalen. [medeverdachte 14] geeft vervolgens aan naar de “heads” te gaan om ze te bedaren.
Een paar uur na de mislukte liquidatie vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 4] wat hij de “heads” kan zeggen. [medeverdachte 4] antwoordt hierop dat er morgen wat “pap” [
het hof begrijpt: geld] wordt gestuurd voor de moeite en dat [medeverdachte 14] dat dan kan delen. [medeverdachte 14] vindt dit goed. In de nacht van 10 op
11 maart 2017 vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 2] wat het adres is. [medeverdachte 2] antwoordt hierop: “ [adres] ”. [medeverdachte 14] zegt tegen [medeverdachte 2] dat hij iemand stuurt en geeft dat adres vervolgens via WhatsApp aan [naam 35] door. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 14] of het klopt dat “Big” “35” heeft afgesproken. [medeverdachte 14] antwoordt hierop: “Ja ik zei voor jullie 2 1500. Geef ik heads de rest”. [medeverdachte 14] laat aan [medeverdachte 2] weten dat de persoon die hij heeft gestuurd er staat. [medeverdachte 2] antwoordt om 00.25 uur dat hij het al heeft gegeven. [naam 35] is die nacht om 00.05 uur door de politie op de [adres] in Amsterdam gecontroleerd.
In hetzelfde gesprek vraagt [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] het redelijk vindt. [medeverdachte 2] antwoordt dat dit de eerste keer is en “die man heeft nog niet van je gehoord maar zodra er progres volgt zal je zien heb het je al eens verteld geef me 2 snel en je zal geen geld problemen hebben broer!”. Vervolgens antwoordt [medeverdachte 14] : “Dank voor het gebaar mijn broer. We staan aan je zij. Sorry dat we je niet konden geven wat je hoorde te krijgen, maar ik hoop dat er nog een kans volgt om deze voor u naar Satan te sturen.. gr mijn broer”.
Uit een chatbericht tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 2] van 18 februari 2017 blijkt dat er voor een geslaagde liquidatie € 70.000,- aan [medeverdachte 14] wordt betaald door de organisatie waar [medeverdachte 2] deel van uitmaakte. Uit het feit dat [medeverdachte 14] in het deelonderzoek Barbera geld krijgt voor de moeite, leidt het hof af dat [medeverdachte 14] ook voor de moord op het beoogde slachtoffer een geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld.
Het hof leidt uit bovengenoemde feiten en omstandigheden af dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gezamenlijk [medeverdachte 14] hebben geprobeerd te bewegen tot het liquideren van het beoogde slachtoffer door [medeverdachte 14] een geldbedrag in het vooruitzicht te stellen. Uit wat het hof hierna overweegt over de uitvoering van de liquidatie, blijkt dat in het kader van de uitlokking ook aan [medeverdachte 14] is verteld waar het slachtoffer op het moment van de voorgenomen liquidatie zou zijn, dat het over een Marokkaanse man uit Roermond gaat die [slachtoffer 10] heet, dat hij lang en kaal is en dat hij in een Mazda rijdt.
6.3.3.2.
Het beoogde slachtoffer
In de politiesystemen gaven de zoektermen ‘ [slachtoffer 10] ’, ‘Roermond’ en ‘Mazda’ een hit op [slachtoffer 10] . [slachtoffer 10] heeft van 24 januari 2017 tot en met 26 november 2018 een Mazda op naam gehad. In 2017 was hij kaal en hij is 1.80 m lang. [slachtoffer 10] heeft zowel de Nederlandse als de Marokkaanse nationaliteit en wordt in verband gebracht met de handel in harddrugs. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat [slachtoffer 10] het doelwit van de beoogde liquidatie op 9 maart 2017 was. Dat [slachtoffer 10] niet heeft verklaard of hij op 9 maart 2017 in Spijkenisse is geweest, doet daaraan niet af.
6.3.3.3.
De plaats van de voorgenomen moord
Op 4 maart 2017 heeft [medeverdachte 14] aan [naam 31] gevraagd wat het adres is van [café]
en of dit café nog open is voor publiek. [café] was gelegen aan de [adres] in Spijkenisse. In dit café werden tot januari 2017 de clubbijeenkomsten van de afdeling Spijkenisse van Caloh Wagoh gehouden.
In de avond van 9 maart 2017 heeft [medeverdachte 14] contact met [naam 24] . Om 19.33 uur laat [naam 24] aan [medeverdachte 14] weten dat hij thuis is op de [adres] in Spijkenisse en dat dat vlakbij het café is. [naam 24] vraagt aan [medeverdachte 14] wat ze rijden en of hij thuis of bij het café moet wachten. [medeverdachte 14] antwoordt hierop dat [naam 24] ze vanzelf ziet en dat hij thuis op ze moet wachten. Om 20.42 uur vraagt [naam 24] aan [medeverdachte 14] of hij al wat weet. [medeverdachte 14] antwoordt hierop om 20.45 uur dat [naam 24] moet wachten. Daarna zijn er tussen [medeverdachte 14] en [naam 24] nog (al dan niet gemiste) telefoonoproepen waarvan de inhoud niet bekend is geworden.
Uit de hierna te bespreken chatberichten tussen [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] blijkt dat het beoogde doelwit bij een café zou komen. Het hof leidt uit deze feiten en omstandigheden af dat het de bedoeling was dat [slachtoffer 10] op de avond van 9 maart 2017 in of in de buurt van [café]
in Spijkenisse zou worden geliquideerd.
6.3.3.4.
De voorbereidingshandelingen voor de (mislukte) liquidatie
6.3.3.4.1.
Gebruik PGP-telefoon door [medeverdachte 14]
Op 9 maart 2017 vanaf 20.28 uur hebben [medeverdachte 14] en [medeverdachte 4] contact via de PGP. Uit de chatberichten valt op te maken dat er iets staat te gebeuren. [medeverdachte 4] stuurt een bericht door van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’: “Sir, het kan zijn dat hij daar eerder is om te kijken weet maar nooit”. Om 20.41 uur stuurt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 14] dat “hij er is”. Om 20.43 uur laat PGP-account ‘Bruto’ via PGPaccount ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 14] weten dat hij om negen uur exact naar binnen loopt. ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ zegt daarover: “Dus hy staat daar gewoon sir 9uur gaat ie na binnen dus als ze zyn auto zien hem erin doen direct” en “Dus laat heads goed kyken hy moet daar zyn nu in auto sir 9uur gaat ie na binnen”. [medeverdachte 4] zegt tegen [medeverdachte 14] dat ze ready moeten staan. Het hof leidt uit de inhoud van deze berichten en het gebruik van het woord ‘heads’ af dat PGP-account ‘Bruto’ het doelwit is dat om 21.00 uur ergens zou komen en dat deze persoon vervolgens moest worden geliquideerd.
Uit het vervolg van het chatgesprek blijkt dat [medeverdachte 14] in de minuten daarna meer dan één keer aangeeft dat ze nog niets zien en dat hij ook bij herhaling vraagt of ‘ze’ binnen zijn. [medeverdachte 4] benadrukt daarop dat ‘Bruto’ heeft aangegeven dat hij om exact 21.00 uur naar binnen loopt, dat hij dus nog niet binnen is en dat hij in de omgeving moet staan. [medeverdachte 14] noemt dat er ‘popo’ [
het hof begrijpt: politie] in de buurt is en dat ‘ze’ er niet meer lang kunnen staan. [medeverdachte 4] antwoordt daarop dat ze zich dan moeten focussen en dat ze niet weg kunnen gaan. Om 21.06 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’ via ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en vervolgens [medeverdachte 4] dat de “tent gesloten is”. [medeverdachte 4] stuurt ook nog het volgende bericht van ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ door: “Hé deze kanker heads zitten te kanker deze man gaat zo weg en weer niks hy is daar al 25min”. Om 21.09 uur stuurt [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 14] : “S die café gesloten”.
Om 21.08 uur krijgt [medeverdachte 14] van [medeverdachte 4] de opdracht om te kijken waar die ‘wagi’ [
het hof begrijpt: auto] staat. Dit moet een Mazda zijn. Volgens [medeverdachte 4] moeten ‘ze’ rijden om de Mazda te zoeken, “want man gaat max 10 min weg”. Om 21.21 uur stuurt ‘Bruto’ via ‘ [accountnaam] ’, ‘ENEMY FOR ALL MOTHERFUCKER’ en [medeverdachte 4] naar [medeverdachte 14] : “Ik ben weg hier”. Uit dit laatste bericht en het vervolg van het chatgesprek leidt het hof af dat het kennelijk niet gelukt is om de persoon te liquideren. Ook daarna heeft [medeverdachte 14] nog contact met [medeverdachte 4] om te bespreken waarom het niet is gelukt. Op de onder [medeverdachte 14] aangetroffen opnamen van
PGP-gesprekken is te zien dat vanaf 21.42 uur ook [medeverdachte 2] met [medeverdachte 14] chat.
Het hof leidt uit het bovenstaande af dat [medeverdachte 14] een PGP-telefoon in zijn bezit heeft gehad, die bedoeld was om te worden gebruikt bij de uitvoering van de moord op [slachtoffer 10] , te weten voor het doorgeven van het moment waarop het beoogde slachtoffer ter plaatse zou zijn en het onderhouden van contact over de uitvoering.
6.3.3.4.2.
Beoogde uitvoerders van de moord en gebruik bestelbus
Uit de telecomgegevens van 9 maart 2017 blijkt dat [medeverdachte 14] ten tijde van het ter plaatse komen van het doelwit en het hierover chatten met [medeverdachte 4] voornamelijk telefonisch contact had of probeerde te hebben met [verdachte] . Dit is het geval om 20.42 uur, 20.43 uur, 20.49 uur,