ECLI:NL:GHARL:2024:7027

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
200.310.204
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wijzigingsbeding franchiseformule Regiobank en de redelijkheid en billijkheid van de aanpassingen voor zelfstandig adviseurs

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep van een groep zelfstandig adviseurs tegen de Volksbank N.V., die onder de naam RegioBank opereert. De zelfstandig adviseurs hebben bezwaar gemaakt tegen de eenzijdige wijziging van hun contractuele relatie door RegioBank, die hen de keuze bood om deel te nemen aan een full franchiseformule. De zelfstandig adviseurs hebben in eerste instantie hun vorderingen bij de rechtbank ingesteld, maar deze zijn afgewezen. In hoger beroep hebben zij een gewijzigde eis ingediend, waarbij het hof eerder bindende eindbeslissingen heeft genomen over de toelaatbaarheid van de wijziging van de franchiseformule en de redelijkheid van het wijzigingsbeding. Het hof heeft geoordeeld dat de wijzigingen in de contractuele relatie niet onredelijk bezwarend zijn en dat de zelfstandig adviseurs individueel moeten worden beoordeeld op de gevolgen van de wijzigingen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de nieuwe kwantiteitseisen en de franchise fee van € 6.000 per jaar mogelijk een onevenredige last kunnen vormen voor sommige zelfstandig adviseurs, en heeft partijen gevraagd om nadere informatie te verstrekken. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en een nadere mondelinge behandeling is gepland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.310.204
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 520396
arrest van 19 november 2024
in de zaak van

1.Schijven Assurantiën B.V.,

die is gevestigd in Sint Willebrord, gemeente Rucphen,

2. Administratiekantoor Bouterse B.V.,

die is gevestigd in Serooskerke, gemeente Veere,

3. Combive Financieel Advies B.V.,

die is gevestigd in Bovensmilde, gemeente Midden-Drenthe,

4. Beers Financieel Adviesbureau B.V.,

die is gevestigd in Valkenburg, gemeente Valkenburg aan de Geul,
5.de vennootschap onder firma
Assurantiekantoor Louwet,
die is gevestigd in Geulle, gemeente Meerssen,

6. [appellant6] , handelend onder de naam Hypotheek Advies Brabant,

die woont in [plaats1] ,

7. [appellant7] Assurantiën B.V.,

die is gevestigd in [plaats2] ,

8. [appellant8] , handelend onder de naam Meinema Verzekeren & Bankieren,

die is gevestigd in [plaats3] ,

9. Faber for Finance B.V.,

die is gevestigd in Nieuwegein,

10. A.A.Z. Adviesgroep B.V.,

die is gevestigd in Zevenbergen, gemeente Moerdijk,
11de vennootschap onder firma
Roels & Van Ginneken V.O.F.,
die is gevestigd in Etten-Leur,

12. Waar & Partners B.V.,

die is gevestigd in Hendrik-Ido-Ambacht,

13. OBM Verzekeringen B.V.,

die is gevestigd in Broek in Waterland, gemeente Waterland,
die hoger beroep hebben ingesteld,
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna: samen Zelfstandig Adviseurs,
advocaat: mr. H. Knotter,
tegen:
de naamloze vennootschap
Volksbank N.V.,
tevens handelend onder de naam RegioBank,
die is gevestigd in Utrecht,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna: Volksbank of (meestal) RegioBank,
advocaat: mr. C.M. Kan.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 6 februari 2024 [1] (hierna: het tussenarrest) hebben Zelfstandig Adviseurs en Volksbank op 19 maart 2024 gelijktijdig een akte uitlating met producties genomen, gevolgd door gelijktijdig op 14 mei 2024 genomen antwoordaktes, beide ook met producties. Op het protest van RegioBank in haar antwoordakte tegen de inhoud en omvang van de akte uitlating van Zelfstandig Adviseurs, heeft de advocaat van laatstgenoemden in een brief van 14 mei 2024 aan het hof gereageerd en verzocht om de door RegioBank gehekelde delen van de akte uitlating niet buiten beschouwing te laten. Vervolgens is bepaald dat in de zaak arrest zal worden gewezen.

2.Het eerdere oordeel van het hof

Waar gaat deze zaak in essentie over?
2.1.
Met ingang van 1 oktober 2020 heeft RegioBank (onderdeel van Volksbank) de contractuele verhouding met al haar circa 500 tussenpersonen (‘zelfstandig adviseurs’) eenzijdig gewijzigd in een full franchiseformule. De zelfstandig adviseurs konden er toen voor kiezen mee te doen als full franchisekantoor, niet mee te doen (om dan in een beheerfase te raken; dat is een overgangsfase naar beëindiging van de relatie met RegioBank) of de relatie met RegioBank op te zeggen. Een groep van 25 zelfstandig adviseurs heeft bij de rechtbank een procedure aangespannen tegen Volksbank omdat zij het niet eens zijn met (de gang van zaken in opmaat naar) de wijzigingen en (de gevolgen van) de geboden keuzemogelijkheden. De in die procedure ingestelde vorderingen zijn afgewezen, waarna (inmiddels nog) 11 van hen in dit hoger beroep om een andere uitkomst vragen. Zij hebben aan het hof een gewijzigde eis met vorderingen I tot en met XIV voorgelegd. Het hof heeft in het tussenarrest over een gedeelte van die vorderingen (zoals weergegeven in ro. 3.6 van dat tussenarrest) in diverse overwegingen al een bindende eindbeslissing is gegeven.
De beslissingen tot nu toe:
-
Wijziging formule in full franchise toelaatbaar; geen sprake van collectieve opzegging; wijzigingsbeding niet vernietigbaar
2.2.
In ro. 3.9 tot en met 3.11 van het tussenarrest heeft het hof beslist dat het RegioBank op grond van het eenzijdig wijzigingsbeding in de overeenkomsten met al haar zelfstandig adviseurs was toegestaan de eerder overeengekomen formule aan te passen en om te vormen tot een full franchiseformule. De volgens de Zelfstandig Adviseurs voor hen gunstiger beëindigingsregeling bij collectieve opzegging door RegioBank zoals verwoord in de voorheen geldende overeenkomsten is niet van toepassing, omdat van een collectieve opzegging door RegioBank geen sprake is geweest (ro. 3.13).
Het wijzigingsbeding is niet onredelijk bezwarend of te onbepaald (onduidelijk) voor de Zelfstandig Adviseurs, zodat het beding niet voor vernietiging door het hof in aanmerking komt (ro. 3.16 en 3.17). De vorderingen van de Zelfstandig Adviseurs onder I tot en met IV zullen worden afgewezen (ro. 3.14 en 3.18).
-
is het beroep van RegioBank op het wijzigingsbeding in alle opzichten en zonder meer toelaatbaar of is er nog een rol weggelegd voor de maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
2.3.
Het hof heeft geoordeeld dat per individuele Zelfstandig Adviseur moet worden onderzocht of de nieuwe collectieve regeling uit de nieuwe full franchiseovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en dat daarom niet relevant is hoe de besluitvorming in de aanloop naar de invoering van de full franchiseformule – vóór de invoering van de Wet franchise – is verlopen. Indien de wet en de overeenkomst daarvoor ruimte laten, kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid op grond van art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de wijziging nadere eisen worden gesteld of kan het beroep op het wijzigingsbeding krachtens lid 2 naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Daarbij is wel van belang in welke mate de wijzigingen in de formule onder de full franchiseformule hebben ingegrepen op de bestaande rechtsverhouding van partijen: alleen voor zover het substantiële wijzigingen betreft kan in het licht van (de ernst van) de gevolgen daarvan een rol zijn weggelegd voor de hiervoor bedoelde rol van de redelijkheid en billijkheid (ro. 3.20 tot en met 3.25).
2.4.
De (eventueel: nadere) kwaliteitseisen die (nu) aan alle zelfstandig adviseurs worden gesteld omdat (deels: later) een groter arsenaal aan RegioBank-producten moet worden aangeboden, vormen naar het oordeel van het hof geen onevenredige lastenverzwaring voor de Zelfstandig Adviseurs (ro. 3.27 en 3.28). Ook de wijzigingen in locatie- en uitstralingseisen van de kantoren van de Zelfstandig Adviseurs zijn niet substantieel (ro. 3.31). De wijzigingen in duur en beëindiging van de samenwerking qua opzeggingsregeling en bijbehorende vergoeding zijn, hoewel deels anders ingericht, niet substantieel gewijzigd en deels op hun gevolgen niet los van het moment van inroeping te beoordelen (ro. 3.38).
2.5.
Op het punt van de kwantiteitseisen, die voor het eerst onder de full franchiseformule zijn gaan gelden, heeft het hof geoordeeld dat (wel) sprake is van een substantiële wijziging en kan sprake zijn van een onevenredig zware last voor (bepaal)de Zelfstandig Adviseurs. Die nieuwe kwantiteitseisen brengen met zich dat alle zelfstandig adviseurs vanaf 1 oktober 2020 een bruto groei van hun aantal klanten moeten realiseren, op straffe van (uiteindelijk) beëindiging van de relatie met RegioBank. Deze kwantiteitseisen zijn gebaseerd op de gemiddelde vestigingsomstandigheden van alle zelfstandig adviseurs, maar doen mogelijk onvoldoende recht aan de verschillen (qua oppervlakte, inwoneraantal en/of aantal bedrijven) per afgebakend, exclusief verzorgingsgebied, die voor tot een onevenredig zware last voor (bepaal)de Zelfstandig Adviseurs zou kunnen leiden (ro. 3.28 tot en met 3.30).
2.6.
Onder de full franchiseformule is, naast de eerder ook al bestaande en gehandhaafde verplichting tot betaling van gebruikerskosten en een marketing fee (van opgeteld bijna € 6.000 per jaar), voorts een nieuwe verplichting ontstaan tot betaling van € 6.000 per jaar aan ‘franchise fee’.
Ten aanzien van deze nieuwe, forse betalingsverplichting heeft RegioBank naar het oordeel van het hof in het tussenarrest onvoldoende concreet toegelicht door welke (werkelijke) kosten de oplegging daarvan gerechtvaardigd is en welke (merkbare en meetbare) voordelen daaraan kleven voor de Zelfstandig Adviseurs, terwijl dit punt wel een substantiële wijziging van de overeenkomst betreft (ro. 3.33 en 3.34).
2.7.
Het hof heeft vastgesteld dat bij de Zelfstandig Adviseurs de provisie-inkomsten in de jaren 2021 en 2022 fors zijn gedaald doordat de provisieregeling onder de full franchiseformule ingrijpend is gewijzigd. Dat dit valt te compenseren met de nieuwe extra vergoedingsmogelijkheden – wat volgens RegioBank ‘overall’ het geval is – doet er niet aan af dat de (individueel te bekijken) gevolgen voor de Zelfstandig Adviseurs van de gewijzigde provisieregeling bepalen of sprake is van een substantiële wijziging.
2.8.
Op grond van de voorgaande drie punten (substantiële wijzigingen) kan het zich voordoen dat een deel van de zelfstandig adviseurs ongehinderd voort kan in de franchiserelatie met RegioBank en een ander deel niet, door toevallige omstandigheden als geografische en economische omstandigheden binnen hun (afgebakende) verzorgingsgebied. In dat geval wordt in de wijzigingen met de gerechtvaardigde belangen van die laatste groep onvoldoende rekening gehouden en kan een beroep op het wijzigingsbeding zonder compensatie voor die groep naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Ter beantwoording van de vraag of dat werkelijk zo is, heeft het hof partijen om de volgende nadere informatie gevraagd (ro. 3.39 en 3.42):
- de Zelfstandig Adviseurs is gevraagd onderbouwd met cijfers en toelichting
op te geven wie van hen binnen hun rayon niet kunnen voldoen aan de nieuwe kwantitatieve eisen en
welke klantvergoeding zij zouden ontvangen als zij op 1 oktober 2020 de overeenkomst met RegioBank hadden beëindigd onder de oude overeenkomst en welke klantvergoeding zij zouden ontvangen als RegioBank hen de bij collectieve opzegging geldende klantvergoeding had aangeboden;
- aan RegioBank is gevraagd de noodzaak tot invoering van de franchisefee met vermelding van de doelstellingen toelichten.
-
franchise fee: vroegste ingangsdatum en niet-verschuldigdheid na beëindiging relatie; marketing fee onverkort verschuldigd
2.9.
Het hof heeft in het tussenarrest verder geoordeeld dat voor de nieuwe franchise fee van € 6.000 per kalenderjaar, die vanaf 1 januari 2020 in maandelijkse bedragen van € 500 is ingehouden op de aan de Zelfstandig Adviseurs toekomende bedragen, pas op 1 oktober 2020 een contractuele grondslag ontstond en dat de Zelfstandig Adviseurs niet aan de door RegioBank gestelde afspraken daarover zijn gebonden, zodat de in de maanden daarvóór betaalde bedragen als onverschuldigd betaald kunnen worden teruggevorderd. Hetzelfde geldt voor de maandtermijnen van deze fee die in rekening zijn gebracht na beëindiging gedurende het kalenderjaar van de relatie met RegioBank. De vorderingen onder VIII en X acht het hof (in zoverre) toewijsbaar (ro. 3.45). De verschuldigdheid van de marketing fee is volgens het hof niet nieuw of wezenlijk veranderd, op grond waarvan de vordering onder XI zal worden afgewezen (ro. 3.33 en 3.46).
-
non-concurrentiebeding ten laste van Zelfstandig Adviseurs blijft in stand; geen benaderverbod ten laste van RegioBank voor klanten van Zelfstandig Adviseurs
2.10.
Omdat een groot aantal zelfstandig adviseurs de relatie met RegioBank onder de full franchiseformule heeft voortgezet en zij een gerechtvaardigd belang houden bij het (ook onder de oude overeenkomst al) geldende non-concurrentiebeding ten laste van de zelfstandig adviseurs bij beëindiging van de relatie en nu de termijn van dat beding is teruggebracht in lijn met de regels uit de inmiddels geldende Wet franchise, is voor het buiten werking stellen ervan geen plaats. Ook voor het opleggen van een verbod aan RegioBank gedurende twee jaar na de (eind-)uitspraak van het hof contact te zoeken of niet-bancaire producten of diensten aan te bieden aan cliënten van Zelfstandig Adviseurs – ter bescherming van hun overige bedrijfsdebiet – ziet het hof geen aanleiding. De desbetreffende vorderingen IX en XIV zal het hof afwijzen (ro. 3.47).

3.Het verdere oordeel van het hof

De verzoeken om heroverweging van eindbeslissingen van RegioBank worden afgewezen
3.1.
In haar akte verzoekt Regiobank het hof terug te komen op twee bindende eindbeslissingen die het hof in ro. 3.45 heeft genomen ten aanzien van de franchise fee. Volgens RegioBank berusten die op een onjuiste juridische en feitelijke grondslag. Het betreft (i) de beslissing dat de contractuele verplichting van Zelfstandig Adviseurs tot betaling van de franchise fee op haar vroegst pas op 1 oktober 2020 is ontstaan en dat zij de vóór 1 oktober 2020 betaalde franchise fee van in totaal € 4.500 (9 x € 500) als onverschuldigd betaald kunnen terugvorderen en (ii) de beslissing dat na beëindiging van de overeenkomst er geen contractuele grond (meer) is voor betaling van de franchise fee en dat derhalve restitutie verschuldigd is voor het deel van het jaar dat resteert na beëindiging.
Zelfstandig Adviseurs hebben in hun antwoordakte formele (en inhoudelijke) bezwaren aangevoerd tegen honorering van dit verzoek van Regiobank.
3.2.
Het hof ziet aanleiding over dit schilpunt in dit tussenarrest alvast zekerheid te bieden aan partijen door hierop te beslissen. Het hof stelt daarbij het volgende voorop. Op grond van vaste rechtspraak mag de rechter van bindende eindbeslissingen in een tussenbeslissing in beginsel niet in dezelfde instantie terugkomen. De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerdere door hem gegeven bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, (wel) bevoegd is om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De rechter dient te motiveren waarom het terugkomen van de eerder gegeven bindende eindbeslissing geboden is. [2] Verder geldt in hoger beroep dat van heroverweging van een bindende eindbeslissing geen kan sprake zijn indien dat in strijd komt met de tweeconclusieregel, wat het geval is als na afbakening van de grenzen van de rechtsstrijd in de memories van grieven en antwoord een verweer wordt gevoerd dat eerder gevoerd had kunnen en moeten worden. [3] Als zo’n verweer niet ligt in het verlengde van de aldus afgebakende rechtsstrijd, is het niet toelaatbaar. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig hiervoor toestemming heeft verleend of indien de aard van het geschil meebrengt dat een uitzondering wordt gemaakt. [4]
3.3.
Het staat een procespartij in beginsel vrij, in ieder stadium van het geding, de rechter te verzoeken terug te komen op een bindende eindbeslissing. In hoger beroep geldt daarbij wel de hiervoor uiteengezette beperking. Die werpt de vraag op of de argumenten die RegioBank aanvoert voor de heroverweging nieuwe weren betreffen of dat die in het verlengde liggen van haar bij memorie van antwoord al gevoerde verweer. Zelfstandig Adviseurs hebben betoogd dat het om nieuwe weren gaat en dat zij er niet mee instemmen dat het hof die alsnog meeweegt. Van het partijdebat tussen partijen over de franchise fee (aanvankelijk ‘formule fee’ genoemd) van € 6.000 tot en met de memorie van antwoord acht het hof met name de volgende stellingen van belang, waaronder die uit de inleidende dagvaarding en de conclusie van antwoord (omdat partijen in hoger beroep die ook herhaald en ingelast wensen te zien).
3.4.
In de procedure bij de rechtbank waren de vorderingen van de Zelfstandig Adviseurs nog niet specifiek gericht op beslissingen over de verschuldigdheid van de franchise fee van € 6.000. Wel hebben zij in het partijdebat bij de rechtbank kritiek geuit (nr. 10) op de invoering van deze fee onder de full franchise formule als onderdeel van het vergoedingenreglement (terwijl het geen vergoeding – aan hen – is), als één van de redenen waarom de invoering van die fee naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
In de conclusie van antwoord heeft RegioBank in algemene zin gesteld, onder verwijzing naar een overzicht van alle met de zelfstandig adviseurs gevoerde communicatie (productie 11), dat geen sprake is geweest van eenzijdig meedelen of doordrukken van de doorontwikkeling (nr. 37). Verder stelde RegioBank dat de formule fee van € 6.000 niet alleen ziet op het gebruik van het merk RegioBank maar ook op alle overige formule faciliteiten waaronder de ondersteuning en dienstverlening vanuit RegioBank, dat vanwege de intensievere samenwerking sprake is van toegenomen ondersteuning en dienstverlening onder de doorontwikkelde formule ten opzichte van de voorheen gehanteerde formule, dat die extra ondersteuning en dienstverlening ten goede komt aan de zelfstandig adviseurs en de formule als geheel en dat daarmee ook een verbetering is beoogd van de financiële resultaten van de zelfstandig adviseurs (nr. 63).
3.5.
In hoger beroep hebben Zelfstandig Adviseurs hun eis gewijzigd en specifiek een vordering ingesteld tot terugbetaling als onverschuldigd betaald van de sinds 1 januari 2020 maandelijks afgedragen franchise fee bedragen (vordering X). In de memorie van grieven noemen zij deze fee ‘eenzijdig opgelegd’, ‘zonder grond of instemming’, ‘een niet eerder overeengekomen ingrijpende financiële verplichtingen’ dan wel ‘een jaarlijkse niet contractueel bedongen fee’ en hekelen zij ook de ingangsdatum van 1 januari 2020, omdat de full franchise formule pas op 1 oktober 2020 van start ging (nrs. 16, 32, 42 en 67).
RegioBank stelt in haar memorie van antwoord dat de franchise fee onderdeel is van het totaalpakket van afspraken van de (doorontwikkeling en implementatie van de) full franchise strategie (inclusief het vergoedingsreglement) die gerechtvaardigd is binnen de nieuwe set van afspraken waarin ook meer gevraagd wordt van RegioBank waarmee de overgrote meerderheid van de zelfstandig adviseurs heeft ingestemd en die verschuldigd is als tegemoetkoming voor investeringen door RegioBank in de formule, het merk en de doorlopende technische en commerciële ondersteuning en bijstand aan de zelfstandig adviseurs (nrs 47, 67 en 69).
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft RegioBank gesteld dat eind 2019, toen zij en de VRA (Vereniging RegioBank Adviseurs) al overeenstemming hadden bereikt over de franchise fee, op verzoek van de VRA in de Formuleraad is afgesproken dat deze maandelijks vooruit zou worden geïncasseerd in plaats van het hele bedrag per jaar in één keer, dat zij met de VRA op 15 juni overeenstemming bereikte over het totaalpakket (inclusief het vergoedingenreglement met de jaarlijkse franchise fee), dat een ruime meerderheid van de zelfstandig adviseurs die begin juli 2020 heeft bekrachtigd en dat een en ander formeel is ingevoerd per 1 oktober 2020. RegioBank stelde daarbij dat elke zelfstandig adviseur die per 1 oktober 2020 is meegegaan in de doorontwikkeling, waaronder de Zelfstandig Adviseurs (onder ontbindende voorwaarden), daardoor de totale franchise fee verschuldigd is geraakt (spreekaantekeningen nr. 9). Op vragen van het hof op grond waarvan de fee van € 6.000 al per januari 2020 is ingevoerd en per kalenderjaar geldt, ongeacht het aantal maanden dat een zelfstandig adviseur in de formule zit, is namens RegioBank (samengevat) het volgende verklaard (blz. 21 e.v. proces-verbaal). In verband met de lage marktrente werd een nieuwe strategie gezocht naar een toekomstbestendiger vergoedingsmodel. Op 31 december 2019 liep het toen lopende vergoedingsmodel af terwijl al wel de contouren van het nieuwe model op papier stonden, maar nog geen overeenstemming bestond met (onder andere) de Formuleraad. Er moest wel besloten worden wat zou gaan gelden per 1 januari 2020 en toen stond al vast dat de franchise fee onderdeel zou worden van het nieuwe vergoedingenmodel. Toen is met de VRA een tussenakkoord gesloten waarbij de vergoeding zoals die gold in 2019 zou blijven doorlopen tot implementatie van de nieuwe strategie, waarbij RegioBank wel alvast de franchise fee in rekening wilde brengen, aangezien dit een logisch moment was omdat het eerdere model afliep. Omdat ‘iedereen’ ervan overtuigd was dat het oude vergoedingsmodel niet houdbaar was voor de bank, moest een soort compensatie gevonden worden voor het langer doorlopen daarvan en de enige eenvoudige mogelijkheid hiertoe was de franchise fee toevoegen aan het vergoedingenmodel. Over deze fee als onderdeel van het nieuwe vergoedingsstelsel dat per 1 januari 2020 in werking zou treden bestond al overeenstemming, maar 1 januari 2020 werd niet gehaald. Alle voorwaarden zijn pas in juli tot stand gekomen, maar de franchise fee die over heel 2020 verschuldigd zou zijn, was onderdeel van het totaalpakket, dat is bekrachtigd in de VRA, die het begin juni heeft voorgelegd aan haar leden. De officiële invoering was pas op 1 oktober 2020, maar de overeenstemming was er daarvoor al en onderdeel van het totaalpakket was € 6.000 aan fee over 2020. Daarom is die fee ook ongeacht het moment van instappen verschuldigd, omdat het nu eenmaal de afspraak is tussen RegioBank, de VRA en de Formulegroep. Het geheel is bekrachtigd op 1 oktober 2020 en toen in werking getreden. Als de fee niet al in maandtermijnen per 1 januari 2020 zou zijn ingegaan, zou die ineens op 1 oktober 2020 verschuldigd zijn geweest, aldus RegioBank. Pas naar aanleiding van de opmerking namens Zelfstandig Adviseurs dat RegioBank stelt geen gebruik te hebben gemaakt van de eenzijdige wijzigingsbevoegdheid en in plaats daarvan gezamenlijk wilde besluiten (en dat er is ingestemd), is dat namens RegioBank weersproken (blz. 31 e.v. proces-verbaal). Op de constatering van het hof dat de vraag dus is of gehandeld is op basis van instemming of op grond van het (eenzijdig wijzigings-)beding, is namens RegioBank toen pas geantwoord dat juist niet is gehandeld op basis van instemming, omdat die niet nodig was, (maar) dat wel advies is gevraagd, de adviseurs betrokken zijn bij het ontwikkelen van de full franchise strategie en dat die in de ledenpeiling ook aan alle leden voor akkoord is voorgelegd. Desgevraagd bevestigde RegioBank aan het hof dat er een beroep wordt gedaan op het wijzigingsbeding en dat om de wijziging netjes te doen er voor overleg is gekozen.
3.7.
In de akte waarin RegioBank het hof verzoekt om terug te komen op genoemde eindbeslissingen heeft zij gewezen op art. 12 van de intermediairsovereenkomst (IMO) en art. 10 van het Provisiereglement 2019, ter staving van haar standpunt dat de beslissing van het hof dat voor de betalingsverplichting van de franchise fee per 1 januari 2020 geen grondslag bestond onjuist is. Op grond van die bepalingen was zij gerechtigd op ieder moment de IMO en het Provisiereglement 2019 aan te passen, na overleg met de Formuleraad en dat is wat er eind 2019 heeft geleid tot het Provisiereglement 2020 met daarin de franchise fee die ongeacht het in- of uitstapmoment van een zelfstandig adviseur over het hele kalenderjaar is verschuldigd, aldus RegioBank. Op grond daarvan zijn de per 1 januari 2020 betaalde franchise fee termijnen vanaf toen rechtsgeldig verschuldigd. Het nieuwe provisiereglement met daarin opgenomen de per januari 2020 verschuldigde franchise fee is in december 2019 aan de zelfstandig adviseurs gecommuniceerd per brief, die RegioBank als productie A bij haar akte heeft overgelegd. Per 1 oktober 2020 werd de franchise fee verschuldigd door de zelfstandig adviseurs die kozen voor samenwerking onder de nieuwe full franchise formule (waarvan deze fee deel uitmaakte, die onder alle omstandigheden voor een heel kalenderjaar verschuldigd was). Op grond van dit alles is er volgens RegioBank dus wel een contractuele grondslag voor de invoering van de franchise fee per 1 januari 2020 en over het gehele kalenderjaar ongeacht beëindiging van de samenwerking vóór het einde van een kalenderjaar. Dit laatste is contractueel tussen partijen overeengekomen in de nieuwe overeenkomst, die beheerst wordt door de contractsvrijheid van partijen.
3.8.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het verweer van RegioBank zelfs tijdens een groot deel van de mondelinge behandeling in hoger beroep nog uitging van tussen partijen bereikte overeenstemming (‘afspraak’) als grondslag voor de invoering van de franchisefee (al) per 1 januari 2020. Pas tijdens deze zitting beriep RegioBank zich uiteindelijk op haar bevoegdheid tot eenzijdige wijziging van het Provisiereglement. Dat is in het licht van de uitdrukkelijke stellingen in de memorie van grieven over een ontbrekende contractuele grondslag te laat en in strijd met de tweeconclusieregel. In de memorie van antwoord had RegioBank zich al ondubbelzinnig op haar latere standpunt kunnen en moeten stellen. Wat zij in de loop van de mondelinge behandeling heeft aangevoerd is nieuw en daarmee te laat aangevoerd. Het hof heeft deze nieuwe grondslag buiten beschouwing moeten laten bij de beoordeling van de door Zelfstandig Adviseurs uitdrukkelijk opgeworpen vraag naar de grondslag voor invoering van de franchise fee per 1 januari 2020. Van instemming van Zelfstandig Adviseurs per die datum is niet gebleken. Van een juridische of feitelijke misslag die ten grondslag ligt aan de hierover gegeven eindbeslissing is dan ook geen sprake en dus evenmin van een reden om terug te komen op de bindende eindbeslissing in het tussenarrest.
3.9.
Hetzelfde geldt voor de eindbeslissing dat een contractuele grondslag ontbreekt voor verschuldigdheid van de gehele franchise fee per kalenderjaar ook als de samenwerking lopende dat jaar wordt beëindigd. Weliswaar hebben Zelfstandig Adviseurs de nieuwe overeenkomst met RegioBank ondertekend, maar dat hebben zij onder bezwaar gedaan, zodat niet kan worden gezegd dat zij zich hebben geconformeerd aan de gedachtegang van RegioBank die aan de verschuldigdheid per heel kalenderjaar ten grondslag ligt. Die gedachtegang betreft bovendien, kort gezegd, het profijt dat (ook) de Zelfstandig Adviseurs hebben van de nieuwe formule, die forse investeringen en inzet van RegioBank vergt in verband met de intensievere samenwerking (‘het totaalpakket’), maar dat profijt houdt na beëindiging van de samenwerking (direct) op.
3.10.
Het verzoek om terug te komen op deze bindende eindbeslissingen wijst het hof dan ook af.
3.11.
Met het voorgaande loopt het hof niet vooruit op de verder nog in deze zaak te nemen beslissingen (zoals die over het nut en de noodzaak tot invoering van deze forse nieuwe fee in de full franchise formule, waarover RegioBank zich bij akte heeft mogen uitlaten).
Aktes uitlating producties en nadere mondelinge behandeling (schikkingscomparitie)
3.12.
Omdat beide partijen bij hun antwoordaktes nieuwe producties hebben overgelegd waar zij over en weer nog niet hebben kunnen reageren, ziet het hof zich genoodzaakt hen daartoe alsnog bij akte de gelegenheid te bieden.
3.13.
Beide partijen mogen (gelijktijdig) nog een akte
van beperkte omvangnemen (maximaal 15 pagina’s met inachtneming van lettergroottes en dergelijke in het toepasselijke landelijk procesreglement) waarin zij nog
beknoptmogen reageren op (
alleen) de door de wederpartij overgelegde producties,
zonder overlegging van eigen nieuwe producties(die zullen niet worden geaccepteerd). De zaak zal daarvoor naar de rol van 17 december 2024 worden verwezen.
3.14.
Verder zal het hof bepalen dat op donderdag 16 januari 2025 om 13.30 uur een nadere mondelinge behandeling zal worden gehouden om te onderzoeken of partijen een minnelijke regeling kunnen bereiken. Nader inhoudelijk partijdebat is dan niet aan de orde (dat wordt afgesloten met de aktes uitlating producties), behoudens voor zover het hof nog prangende vragen heeft. Gelet op het doel van de zitting verzoekt het hof alle partijen
in persoonte verschijnen
of vertegenwoordigd door een persoon die door hen schriftelijk is gemachtigdnamens hen het woord te voeren en eventueel een minnelijke regeling te treffen.
3.15.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De beslissing

4.1.
Het hof verwijst de zaak naar de rolzitting van 17 december 2024 voor het nemen door beide partijen (gelijktijdig) van een akte uitlating producties met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverweging 3.13.
4.2.
Het hof beveelt partijen samen met hun advocaten op donderdag 16 januari 2025 om 13.30 uur naar het Paleis van Justitie aan de Walburgstraat 2-4 in Arnhem te komen voor een nadere mondelinge behandeling van deze zaak, om met hen spreken over een onderlinge regeling van het geschil. Aan alle partijen wordt verzocht hetzij in persoon te verschijnen hetzij vertegenwoordigd door een persoon die zij schriftelijk hebben gemachtigd hen tijdens de mondelinge behandeling te vertegenwoordigen om een minnelijke regeling te treffen.
4.3.
Deze mondelinge behandeling zal (in beginsel) worden gehouden ten overstaan van de drie raadsheren van dit hof die ook tijdens de vorige mondelinge behandeling aanwezig waren.
4.4.
Behoudens de op de rolzitting van 17 december 2024 in te dienen aktes uitlating producties is het partijen niet toegestaan ten behoeve van de mondelinge behandeling nieuwe stukken in te dienen.
4.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M.E. Lagarde, I. Brand, en H.N. Schelhaas, ondertekend door de rolraadsheer en door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 6 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:870.
2.HR 16 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1873 en ECLI:NL:HR:2022:1875.
3.HR 8 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1224.
4.HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3238; HR 20 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC4959; HR 19 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8771.