In deze zaak heeft Marba SP. Z O.O. SP. K. (hierna: Marba) cassatie ingesteld tegen de rolbeslissingen van het gerechtshof Amsterdam, waarbij het hof verval van het recht op het nemen van een memorie van grieven heeft verleend. Marba had betaling gevorderd van openstaande facturen voor geleverde vaatwastabletten, terwijl Salling Group A/S (hierna: Salling) in reconventie een verklaring voor recht had gevorderd dat Marba tekortgeschoten was in haar contractuele verplichtingen. De rechtbank had de vordering van Marba afgewezen en Salling in het gelijk gesteld. Marba heeft hoger beroep ingesteld, maar op de roldatum van 16 november 2021 is geen memorie van grieven ingediend, wat leidde tot de rolbeslissing van het hof om verval te verlenen.
Marba heeft vervolgens verzocht om terug te komen van deze rolbeslissing, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. De Hoge Raad oordeelt dat de rolraadsheer van het hof ontoereikend heeft gemotiveerd waarom de omstandigheden niet uitzonderlijk genoeg waren om terug te komen van de akte niet-dienen. De Hoge Raad komt tot de conclusie dat de beslissing van het hof om niet terug te komen van de akte niet-dienen niet voldoende gemotiveerd was, vooral gezien het feit dat de memorie van grieven op 15 november 2021 was aangeboden aan FalkPost en dat de vertraging niet aan Marba te wijten was.
De Hoge Raad vernietigt de rolbeslissingen van het gerechtshof en wijst de zaak terug naar het hof voor verdere behandeling. Tevens wordt Salling veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.