In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de aanslag IB/PVV voor het jaar 2017 heeft gehandhaafd. Belanghebbende, een rijnvarende, heeft een aanslag ontvangen op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 37.396. De inspecteur van de Belastingdienst heeft de aanslag en de belastingrente gehandhaafd, maar de rechtbank heeft belanghebbende een vergoeding toegekend voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogt dat de vrijstelling van premie volksverzekeringen ten onrechte is geweigerd en dat de in Liechtenstein geheven premies verrekend moeten worden. Het hof oordeelt dat de A1-verklaring van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) onherroepelijk vaststaat en dat de inspecteur in overeenstemming met deze verklaring heeft gehandeld. De inspecteur is niet verplicht om de in Liechtenstein betaalde premies te verrekenen, omdat deze premies nog niet zijn overgemaakt aan de SVB. Het hof concludeert dat de aanslag moet worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 34.504, en dat de inspecteur de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden.