ECLI:NL:HR:2023:1407
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Verrekening van in Liechtenstein betaalde socialezekerheidspremies met in Nederland geheven premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verrekening van socialezekerheidspremies die in Liechtenstein zijn betaald met de in Nederland geheven premie volksverzekeringen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J. van Dam, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 november 2021. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, waarbij de Inspecteur het verzoek om vrijstelling van de heffing van premie volksverzekeringen had afgewezen.
De Hoge Raad oordeelde dat de A1-verklaring die door de Sociale Verzekeringsbank aan de belanghebbende was afgegeven, definitief was en dat artikel 73 van de Verordening (EG) nr. 987/2009 van toepassing was. Dit artikel biedt een regeling voor de verrekening van in de niet-bevoegde staat betaalde premies met in de bevoegde staat verschuldigde premies. De Hoge Raad concludeerde dat de Inspecteur verplicht was om de in Liechtenstein betaalde premies te verrekenen met de in Nederland geheven premie volksverzekeringen, voor zover deze premies betrekking hadden op dezelfde takken van verzekering.
Echter, de Hoge Raad stelde ook vast dat de verplichting voor de Inspecteur om tot verrekening over te gaan pas ontstaat wanneer het bevoegde orgaan in Liechtenstein de in 2016 voor belanghebbende betaalde premies heeft overgemaakt aan het bevoegde orgaan in Nederland. Aangezien er geen aanwijzingen waren dat dit was gebeurd, was de Inspecteur niet gehouden om tot verrekening over te gaan. Het beroep in cassatie werd daarom ongegrond verklaard, en de Hoge Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.