ECLI:NL:GHARL:2024:6433

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
16 oktober 2024
Zaaknummer
23/2342 t/m 23/2345
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de waardevaststelling van bedrijfspanden onder de Wet WOZ

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de waardevaststelling van bedrijfspanden onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de onroerende zaken gelegen aan [adres1] nummers 40, 40A, 40C en 40D, had bezwaar gemaakt tegen de door de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum vastgestelde WOZ-waarden voor het jaar 2021, die per waardepeildatum 1 januari 2020 waren vastgesteld. De heffingsambtenaar had de waarden vastgesteld op respectievelijk € 473.000, € 263.000, € 356.000 en € 322.000. Na afwijzing van het bezwaar door de heffingsambtenaar en een ongegrondverklaring van het beroep door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 oktober 2024 is de zaak behandeld. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet in zijn bewijslast was geslaagd om de vastgestelde waarden aannemelijk te maken. De referentiepanden die door de heffingsambtenaar waren gebruikt, waren niet toereikend om de waardebepalingen te staven. Het Hof heeft de waarden van de onroerende zaken in goede justitie vastgesteld op € 450.000 voor [adres1] 40, € 250.000 voor [adres1] 40A, € 340.000 voor [adres1] 40C en € 305.000 voor [adres1] 40D.

Daarnaast was er een geschil over de toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn (VIS). Het Hof oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte geen VIS had toegekend, aangezien de redelijke termijn van twee jaar voor de fase van bezwaar en beroep met ongeveer vier maanden was overschreden. Het Hof heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van € 500 voor immateriële schade en heeft ook de proceskosten en griffierechten aan de belanghebbende toegewezen. De uitspraak van de Rechtbank is vernietigd en het beroep bij de Rechtbank is gegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 23/2342 tot en met 23/2345
uitspraakdatum: 15 oktober 2024
Uitspraak van de tiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 21 juni 2023, nummers UTR 22/814 tot en met UTR 22/817 in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij in één biljet verenigde beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken de waarde van de onroerende zaken aan de [adres1] nummers 40, 40A, 40C en 40D, alle te [woonplaats] , per waardepeildatum 1 januari 2020, voor het jaar 2021 vastgesteld op respectievelijk € 473.000, € 263.000, € 356.000 en € 322.000. Daarbij zijn voorts aanslagen in de onroerendezaakbelasting aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de beschikkingen en aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft een nader stuk ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2024. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. D.A.N. Bartels als de gemachtigde van belanghebbende, alsmede [naam1] namens de heffingsambtenaar.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de in onderdeel 1.1 genoemde onroerende zaken. De objecten betreffen bedrijfspanden.
2.2.
Het bezwaar tegen de beschikkingen en aanslagen is door belanghebbende op 12 maart 2021 ingediend. Bij uitspraken op bezwaar van 23 december 2021 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 juni 2023 heeft de Rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (hierna: VIS) afgewezen.

3.Geschil

In hoger beroep is in geschil of de waarden van de onderhavige objecten per waardepeildatum 1 januari 2020 te hoog zijn vastgesteld. Voorts is in geschil of de Rechtbank terecht het verzoek om toekenning van een VIS heeft afgewezen. Belanghebbende beantwoordt de eerste vraag bevestigend en de tweede vraag ontkennend. De heffingsambtenaar beantwoordt de vragen in tegengestelde zin. Ter zitting van het Hof heeft belanghebbende de zaak met nummer 23/2341 betreffende de WOZ-beschikking voor de woning aan de [adres2] 316 te [woonplaats] uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken.

4.Beoordeling van het geschil

WOZ-waarde
4.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd de vastgestelde waarden van de onderhavige objecten aannemelijk te maken. Het Hof verenigt zich niet met dat oordeel. De door de heffingsambtenaar gebruikte – in het verweerschrift genoemde –referentiepanden zijn, gelijk belanghebbende terecht stelt, naar het oordeel van het Hof niet toereikend om die waardebepalingen te staven. Ter toelichting dient het volgende.
4.2.
Het Hof stelt voorop dat de heffingsambtenaar bij het gebruik van de verkoopcijfers van de referentiepanden is uitgegaan van het tijdstip van de levering van die referentiepanden. Dat is echter – gelijk belanghebbende stelt -, gelet op het arrest HR 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:113, niet (zonder meer) correct. In aanmerking genomen dat de datum van de totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot een onroerende zaak vóór de datum van levering is gelegen, acht het Hof de door de heffingsambtenaar gebruikte verkoopcijfers van [adres3] 16 en [adres4] 139 niet bruikbaar ter onderbouwing van de gezochte woz-waarden, nu die verkoopcijfers te ver (transportdata op 16 november 2018 respectievelijk 14 augustus 2018 en de data van de koopovereenkomsten dus ervoor) van de waardepeildatum (1 januari 2020) zijn gelegen om een betrouwbare onderbouwing van de gezochte waarden te kunnen geven. Het bedrijfspand [adres5] 14 is dusdanig groter (vvo van 1233 m2) dan de onderhavige panden (vvo’s van onderscheidenlijk 850m2 , 375m2, 528m2 en 487 m2) dat naar het oordeel van het Hof niet aannemelijk is dat uit het verkoopcijfer van dat winkelpand betrouwbare conclusies kunnen worden getrokken met betrekking tot de gezochte waarden. Alsdan resteert het in 1940 gebouwde bedrijfspand aan de [adres6] 13, maar dat acht het Hof te ‘mager’ voor de conclusie dat de heffingsambtenaar erin is geslaagd aannemelijk te maken dat de vastgestelde waarden per waardepeildatum 1 januari 2020 van de onderhavige in 1994 gebouwde objecten niet te hoog zijn. De conclusie is derhalve dat de heffingsambtenaar naar het oordeel van het Hof niet in zijn bewijslast is geslaagd.
4.3.
Ook belanghebbende is niet in zijn bewijslast geslaagd. Hij heeft geen enkel deugdelijk bewijs aangedragen op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de door hem verdedigde waarden niet te laag zijn.
4.4.
Nu beide partijen niet in hun bewijslast zijn geslaagd, zal het Hof de gezochte waarden in goede justitie bepalen. Gelet op al hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd en aan bewijs hebben aangedragen bepaalt het Hof de waarde van de onderhavige onroerende zaken per 1 januari 2020 in goede justitie op:
  • [adres1] 40 op € 450.000;
  • [adres1] 40A op € 250.000;
  • [adres1] 40C op € 340.000;
  • [adres1] 40D op € 305.000.
Toekenning VIS
4.5.
Het bezwaarschrift van belanghebbende is ingediend op 12 maart 2021. De Rechtbank heeft op 21 juni 2023 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn van twee jaar voor de fase van bezwaar en beroep met afgerond 4 maanden overschreden.
4.6.
Niettemin heeft de Rechtbank belanghebbende geen VIS toegekend. Dit vanwege de omstandigheid – kort gezegd – dat belanghebbende de vergoedingen ter zake van nevenvorderingen (waaronder de VIS) bij voorbaat aan zijn gemachtigde heeft gecedeerd en dat deze vergoedingen rechtstreeks op de rekening van de gemachtigde worden overgemaakt. Die omstandigheid is echter, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1299, 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:775 en 2 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:965, geen grond voor het niet toekennen van een VIS.
4.7.
De heffingsambtenaar heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep en ter zitting ervoor gepleit de redelijke termijn in deze zaak met 12 maanden te verlengen vanwege – kort gezegd – het procedeergedrag en proceshouding van de gemachtigde en de vele zaken die door hem jaarlijks bij de verschillende fiscale gerechten aanhangig worden gemaakt. De heffingsambtenaar wijst erop dat de gemachtigde vanwege zijn enorme hoeveelheid rechterlijke procedures slechts beperkt beschikbaar is voor gerechtelijke zittingen.
4.8.
Het Hof is met de heffingsambtenaar van oordeel dat onder omstandigheden het uitzonderlijke geval zich kan voordoen dat de algemene proceshouding van een professionele rechtsbijstandverlener kan worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de redelijke termijn. Daarbij kan dan ook worden betrokken hetgeen buiten het verband van de desbetreffende procedure bekend is over het gedrag van deze gemachtigde (vgl. HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1730, r.o. 2.2.5; HR 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1370, r.o. 4.6.8). Anders dan de heffingsambtenaar stelt, is het beperkt aantal zittingen echter niet zozeer toe te schrijven aan de beperkte beschikbaarheid van gemachtigde Bartels, maar aan de beperkte capaciteit van het gerechtelijk apparaat (vgl. Hof Arnhem Leeuwarden 9 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:245). In zoverre ziet het Hof geen grond voor een verlenging van de redelijke termijn.
4.9.
Ook de wijze van procederen door de gemachtigde vormt onvoldoende grond voor een verlenging van de redelijke termijn in de onderhavige zaak. Dit betekent dat, nu de tweejaarstermijn voor bezwaar en beroep is overschreden, de Rechtbank ten onrechte geen VIS aan belanghebbende heeft toegekend.
4.10.
Nu de overschrijding minder dan 6 maanden bedraagt, heeft belanghebbende recht op een VIS van € 500. Hierbij zij opgemerkt dat voor de toepassing van de regels van de VIS sprake is van één zaak. Redengevend daarvoor is dat de WOZ-beschikkingen zijn verenigd op één aanslagbiljet, waartegen één bezwaarschrift is ingediend waarop één uitspraak op bezwaar is gedaan, dat daartegen één beroepschrift is ingediend, waarna de zaak als één zaak door de Rechtbank is behandeld (HR 21 april 2023, ECLI:NL:HR:2023:652, r.o. 2.2 en Hof Arnhem-Leeuwarden 9 januari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:245). In aanmerking genomen dat de overschrijding volledig is toe te rekenen aan de bezwaarfase, dient de heffingsambtenaar de VIS aan belanghebbende te vergoeden.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van belanghebbende gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

5.1.
Het Hof ziet, nu het hoger beroep gegrond wordt verklaard, aanleiding voor vergoeding van het griffierecht en een veroordeling in de proceskosten.
5.2.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende te vergoeden het door hem voor het beroep betaalde griffierecht van € 50 en voor het hoger beroep betaalde griffierecht van € 136, derhalve in totaal € 186.
5.3.
Voorts dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden de door hem gemaakte kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar, beroep en hoger beroep. Daarbij verdient opmerking dat op grond van het arrest HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060 dient te worden uitgegaan van de ‘hoge’ puntwaarde in bezwaar. Berekend naar de tarieven van 2024 beloopt de totale vergoeding een bedrag van € 4.748. De onderverdeling is als volgt:
- Bezwaar: 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting) x 1 (wegingsfactor) x € 624 (hoge puntwaarde) = € 1.248.
- Beroep: 2 punten (beroepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 = € 1.750.
- Hoger beroep: 2 punten (hogerberoepschrift en zitting) x 1 (wegingsfactor) x € 875 = € 1.750.
Met betrekking tot de toegepaste wegingsfactor verdient opmerking dat deze op ‘1’ is gesteld omdat het hoger beroep ook met betrekking tot de woz-waarde gegrond is. Voorts geldt dat ook voor de proceskostenvergoeding sprake is van één zaak, aangezien de beschikkingen en aanslagen zijn verenigd in één biljet.
Opmerking verdient voorts dat voornoemde bedragen op grond van het onmiddellijk per 1 januari 2024 in werking getreden artikel 30a, lid 4, Wet WOZ uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het beroep bij de Rechtbank gegrond,
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- vermindert de vastgestelde waarden tot waarden:
o voor [adres1] 40 € 450.000,
o voor [adres1] 40A € 250.000,
o voor [adres1] 40C € 340.000,
o voor [adres1] 40D € 305.000,
  • vermindert de aanslagen onroerendezaakbelasting dienovereenkomstig,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot het vergoeden van een bedrag van € 500 voor immateriële schade,
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.748, en
  • gelast de heffingsambtenaar aan belanghebbende te vergoeden de door hem betaalde griffierechten van in totaal € 186.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. den Ouden, voorzitter in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024.
De griffier, De voorzitter,
J.W.J. de Kort R. den Ouden
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 16 oktober 2024.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.