ECLI:NL:GHARL:2024:5626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 september 2024
Publicatiedatum
3 september 2024
Zaaknummer
200.341.223
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot de arbeidsovereenkomst van een werknemer die overstapt naar een concurrent

In deze zaak heeft Rosen Europe B.V. hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, waarin het concurrentiebeding van een werknemer, [geïntimeerde], werd geschorst. [geïntimeerde] had zijn dienstverband bij Rosen opgezegd en een aanbod gekregen om bij Verantio Europe B.V. in dienst te treden. Rosen stelde dat [geïntimeerde] gehouden moest worden aan het concurrentiebeding, dat hem verbiedt om gedurende twaalf maanden na beëindiging van zijn dienstverband bij een concurrerende onderneming te werken. De kantonrechter oordeelde echter dat het belang van [geïntimeerde] bij het uitoefenen van zijn recht op vrije arbeidskeuze zwaarder weegt dan het belang van Rosen bij handhaving van het concurrentiebeding. Het hof bevestigde deze beslissing, oordelend dat er voldoende aannemelijk was dat in een bodemprocedure de vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van het concurrentiebeding zou worden toegewezen. Het hof oordeelde dat het concurrentiebeding onbillijk benadeling van [geïntimeerde] met zich meebracht, vooral gezien zijn specialistische kennis en de omstandigheden van zijn overstap naar Verantio. Rosen werd veroordeeld in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.341.223
zaaknummer rechtbank 10973242
arrest in kort geding van 3 september 2024
in de zaak van
Rosen Europe B.V.,
die is gevestigd in Oldenzaal,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de kantonrechter optrad als gedaagde,
hierna: Rosen,
advocaat: mr. M.L.C.M. van Kalmthout,
tegen
[geïntimeerde],
die woont in [woonplaats1] ,
en bij de kantonrechter optrad als eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. F. Havers.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Rosen heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis dat de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, (hierna: de kantonrechter) op 16 april 2024 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende memorie van grieven in spoedappel
  • een akte van de zijde van Rosen, met producties 19 tot en met 23
  • de memorie van antwoord, met producties 10 tot en met 13
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 9 juli 2024 is gehouden.

2.De kern van de zaak

2.2.
[geïntimeerde] is op 1 december 2011 in dienst getreden van Rosen. In de arbeidsovereenkomst zijn onder meer een geheimhoudingsplicht en concurrentiebeding opgenomen, versterkt met een boete. [geïntimeerde] heeft zijn dienstverband bij Rosen opgezegd en heeft een aanbod gekregen om vanaf 1 maart 2024 bij Verantio Europe B.V. (hierna: Verantio) in dienst te treden. Rosen heeft aangekondigd [geïntimeerde] te zullen houden aan het concurrentiebeding.
2.3.
[geïntimeerde] heeft gevorderd dat de kantonrechter, bij voorlopige voorziening:
-
primairhet tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk schorst, in die zin dat hem is toegestaan zijn werkzaamheden bij Verantio aan te vangen, totdat over de rechtskracht daarvan definitief is beslist in een bodemprocedure, dan wel;
-
subsidiairRosen op de voet van art. 7:653 lid 5 BW veroordeelt tot betaling van een voorschot ter hoogte van € 68.688,-, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag.
2.4.
De kantonrechter heeft de primair gevraagde voorlopige voorziening gegeven en het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding geschorst, in die zin dat [geïntimeerde] is toegestaan zijn werkzaamheden bij Verantio aan te vangen, totdat over de rechtskracht van het concurrentiebeding definitief is beslist in een bodemprocedure. Rosen is in de kosten van de procedure veroordeeld. De bedoeling van het hoger beroep is dat de gevraagde voorziening alsnog wordt afgewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
Voorlopig oordelend overweegt het hof dat het recht op vrije arbeidskeuze van [geïntimeerde] zwaarder weegt dan het belang van Rosen bij handhaving van het concurrentiebeding. Het is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure een vordering van [geïntimeerde] tot vernietiging van het non-concurrentiebeding zal worden toegewezen. Het hof zal het vonnis in kort geding van de kantonrechter bekrachtigen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
De vaststaande feiten
3.2
In hoger beroep gaat het hof uit van de feiten zoals beschreven in de overwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het vonnis van 16 april 2024, nu daartegen geen (toereikende) grieven zijn gericht. Voor zover Rosen tegen overweging 2.4 aanvoert dat [geïntimeerde] zich niet
uitsluitendmet engineeringswerkzaamheden zal gaan bezighouden, gaat het hof daaraan voorbij, nu dit op die plaats ook niet door de kantonrechter als vaststaand is aangenomen.
Spoedeisend belang
3.3
In een kort geding moet het hof altijd beoordelen of de partij die de voorlopige voorziening vraagt (hier: [geïntimeerde] ) nog een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. Die vraag moet worden beantwoord aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak van het hof. [1] Het spoedeisend belang moet in beginsel voor de vorderingen afzonderlijk worden vastgesteld.
3.4
Bij de kantonrechter heeft [geïntimeerde] ter onderbouwing van het spoedeisend belang gesteld dat hij nog niet is aangevangen met zijn nieuwe baan bij Verantio en werkloos thuis zit, zonder inkomen, terwijl zijn vaste lasten doorlopen. Dat is sinds 1 april 2024 anders, omdat [geïntimeerde] een dienstverband met Verantio is aangegaan en aan het werk is. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [geïntimeerde] toegelicht dat hij in financiële problemen komt als de voorlopige voorziening komt te vervallen, omdat hij dan genoodzaakt is bij Verantio te vertrekken en ander werk te zoeken. [geïntimeerde] weet niet waar hij dan wel zou mogen werken. Gelet op deze toelichting is ook in hoger beroep voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorzieningen.
Overtreding van het concurrentiebeding:
3.5
Het concurrentiebeding verbiedt [geïntimeerde] - voor zover hier van belang – gedurende een periode van twaalf maanden nadat de arbeidsovereenkomst een einde heeft genomen (hier: vanaf 1 maart 2024 tot 1 maart 2025) op basis van een arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn in een onderneming met activiteiten ‘die in de ruimste zin van het woord gelijk, gelijksoortig en concurrerend zijn (of kunnen gaan worden) met de activiteiten’ van Rosen. In het kader van dit kort geding neemt het hof aan dat de activiteiten van Verantio op zijn minst gelijksoortig zijn aan die van Rosen, gelet op de door de kantonrechter in overweging 4.6 van het bestreden vonnis in aanmerking genomen omstandigheden. Door [geïntimeerde] zijn in hoger beroep geen feiten of omstandigheden gesteld, die tot een ander oordeel leiden.
Schorsing van het concurrentiebeding
Beoordelingskader
3.6
Vervolgens ligt de vraag voor of schorsing van het concurrentiebeding moet plaatsvinden. Het hof stelt het volgende voorop. De werking van een concurrentiebeding kan in kort geding worden geschorst. [2] Beoordeeld moet worden of de werknemer voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de in een bodemprocedure in te stellen vordering waarop de gevraagde voorziening is gebaseerd, zal worden toegewezen en of het, mede gelet op de belangen van partijen over en weer, gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorlopige voorziening. [3] Het komt daarbij aan op de vraag of in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door het concurrentiebeding onbillijk wordt benadeeld (art. 7:653 lid 3, aanhef en onder b BW). Er moet een afweging worden gemaakt tussen het (grond)recht op vrije arbeidskeuze enerzijds en het (zwaarwegende) belang van de werkgever bij (integrale) handhaving van het concurrentiebeding anderzijds. Daarbij komt de rechter een grote mate van vrijheid toe bij de vraag welke belangen in dit verband moeten worden meegewogen en welk gewicht daaraan moet worden toegekend. Specifieke werkgeversbelangen zijn de investeringen van de werkgever in de opleiding en vakbekwaamheid van de werknemer en de vrees voor benadeling door de werknemer. Specifieke werknemersbelangen zijn de lengte van het dienstverband, het salaris van de werknemer en de mogelijkheid elders een hoger salaris te verdienen, zijn kansen op de arbeidsmarkt en gezins- en leefomstandigheden. Ook kan betekenis toekomen aan de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de arbeidsovereenkomst is geëindigd, het wel of niet aanbieden van een vergoeding door de werkgever en de wijze waarop het concurrentiebeding tot stand is gekomen. Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet - de opgebouwde knowhow en goodwill - van de werkgever te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. [4] Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever “meeneemt” is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. [5] Van een aantasting van het bedrijfsdebiet zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is. Bij de oude werkgever opgedaan algemeen vakmanschap kan niet als dergelijke specifieke kennis worden aangemerkt. [6] Ook kan bijvoorbeeld sprake zijn van aantasting van het bedrijfsdebiet doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar zijn nieuwe werkgever. [7] Verder kan van belang zijn of een werknemer ook aan andere bedingen, zoals een relatiebeding of een geheimhoudingsbeding, gebonden is. [8]
3.7
Rosen klaagt dat de kantonrechter een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door uit de vaste jurisprudentie af te leiden dat het bedrijfsdebiet enkel ziet op ‘bedrijfsgeheimen of andere concurrentiegevoelige informatie, bijvoorbeeld over werkzaamheden of klanten’ en dat niet ook technische kennis en kunde wordt beschermd. Die klacht slaagt niet. De kantonrechter heeft het hiervoor geschetste beoordelingskader toegepast. Het komt erop neer dat Rosen het niet eens is met de afweging die de kantonrechter daarbinnen heeft gemaakt.
Belangen [geïntimeerde]
3.8
Het belang van [geïntimeerde] is in elk geval gelegen in het onbelemmerd gebruik kunnen maken van het recht op vrijheid van arbeidskeuze. Het concurrentiebeding is geografisch niet beperkt en Rosen opereert in een nichemarkt. Als [geïntimeerde] wordt gehouden aan het concurrentiebeding leidt dat ertoe dat hij tot 1 maart 2025 nergens aan de slag zou kunnen in de tank- en pijpindustrie, terwijl zijn specialistische kennis en ervaring juist daarop is toegesneden. [geïntimeerde] wijst erop dat zijn positie door een overgang naar Verantio in meerdere opzichten verbetert. Bij Verantio heeft [geïntimeerde] meer mogelijkheden zich te ontwikkelen en te ontplooien op het gebied van het adviseren van klanten over onderhoud/reparaties en project engineering. Rosen wijst in reactie daarop op de ontwikkelingsmogelijkheden die zij [geïntimeerde] heeft geboden. Onder meer is [geïntimeerde] de mogelijkheid geboden cursussen te volgen op het door hem bedoelde gebied. Onweersproken is echter dat hij vervolgens niet in staat is gesteld daarin ook ervaring op te doen. [geïntimeerde] stelt verder dat hij bij Verantio de mogelijkheid heeft zich op te trekken aan de kennis en ervaring van collega’s. Die mogelijkheid had hij bij Rosen niet, omdat hij daar één van de meest ervaren werknemers was. Tot slot wijst [geïntimeerde] erop dat hij bij Verantio meer zelfstandigheid heeft bij de indeling van het werk, dat de werkdruk lager is en dat het werk fysiek veel minder belastend is. Bij Rosen moest [geïntimeerde] werken met zware inspectieapparatuur en door rugklachten werd dat voor hem steeds moeilijker. Rosen voert daartegen weliswaar aan dat zij maatregelen heeft getroffen om [geïntimeerde] fysiek te ontzien, maar door [geïntimeerde] is onbestreden gesteld dat hij desondanks in bijna de helft van alle gevallen het tilwerk zelf moest doen.
Belangen Rosen
3.9
Het belang van Rosen is met name gelegen in de bescherming van haar bedrijfsdebiet. Zij stelt in de kern dat haar bedrijfsdebiet wordt aangetast doordat [geïntimeerde] door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie en/of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van Verantio kan gebruiken, waardoor Verantio in de concurrentieslag met Rosen in het voordeel is. Bij de waardering van wat zij in dat verband aanvoert, stelt het hof het volgende voorop. Rosen heeft aangeboden [geïntimeerde] bij Verantio te detacheren. Ook bij een detachering had Verantio van de door Rosen gestelde kennis en kunde van [geïntimeerde] kunnen profiteren. Voor zover het gaat om de bescherming van haar bedrijfsdebiet heeft Rosen niet duidelijk kunnen maken waarin een detachering nu wezenlijk verschilt van een indiensttreding, anders dan dat Rosen verwacht dat een gedetacheerde werknemer aan haar loyaal blijft. Dat relativeert in belangrijke mate haar stelling dat de overgang van [geïntimeerde] naar Verantio haar bedrijfsdebiet schaadt. Verder is niet in geschil dat [geïntimeerde] door Verantio voor een periode van 1 tot 3 jaar is gedetacheerd bij Shell. Niet goed is in te zien hoe Verantio in deze detacheringsperiode (die de looptijd van het concurrentiebeding overschrijdt) kan profiteren van de kennis en kunde van [geïntimeerde] . [geïntimeerde] heeft op zitting een omschrijving gegeven van de werkzaamheden die hij bij Shell verricht. Het gaat om andere werkzaamheden dan de werkzaamheden die hij voor Rosen verrichtte. Bij Rosen verrichte [geïntimeerde] met name inspecties en voerde hij metingen uit. Rosen heeft de vrees geuit dat Verantio in de toekomst ook inspectiewerkzaamheden zal gaan uitvoeren en dat [geïntimeerde] zal worden betrokken bij aanbestedingen. Dat dit het geval zal zijn, is echter niet gebleken. Van belang is tot slot dat de arbeidsovereenkomst van Rosen met [geïntimeerde] ook een geheimhoudingsbeding bevat. [geïntimeerde] is geheimhouding opgelegd ter zake van alle gegevens en bijzonderheden van Rosen waarvan hij het vertrouwelijk karakter kent of behoort te kennen. Deze geheimhoudingsplicht blijft na het einde van de arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd geldig. Wat Rosen in deze procedure wil of beoogt, wordt niet zozeer door het concurrentiebeding bestreken, maar veeleer door het geheimhoudingsbeding. Dat nakoming van het geheimhoudingsbeding in de praktijk moeilijker afdwingbaar is, zoals Rosen stelt, maakt niet dat de reikwijdte van het concurrentiebeding moet worden opgerekt.
3.1
Rosen stelt allereerst dat [geïntimeerde] door zijn functie beschikt over essentiële technische informatie. Als deze informatie bij Verantio terechtkomt heeft zij volgens Rosen een direct voordeel in de concurrentieslag. Rosen opereert in een nichemarkt waarbinnen specialistische technische kennis cruciaal is en [geïntimeerde] beschikt (voor een deel) over deze specialistische kennis. Rosen heeft echter onvoldoende onderbouwd dat het daarbij gaat om essentiële en unieke informatie die voor Verantio kan worden gebruikt en dat Verantio daardoor in de concurrentieslag met Rosen in het voordeel is. Onweersproken is dat [geïntimeerde] betrokken is geweest bij de ontwikkeling van meetapparatuur gericht op inspectie van tanks (TBIT-apparatuur). [geïntimeerde] was vraagbaak voor alle complexe vraagstukken op dit punt, contactpersoon voor het ontwikkelcentrum in Lingen (Duitsland) en kent de gebreken van de apparatuur die Rosen gebruikt en de verbetermogelijkheden. Door Rosen wordt gewezen op een vacature van Verantio voor de functie van ‘tank inspection en scoping engineer’. In deze vacature ziet Rosen een aanwijzing dat Verantio zich ook bezig houdt of zal gaan houden met inspectiewerkzaamheden en zij acht het onaannemelijk dat Verantio [geïntimeerde] daarop niet ook gaat inzetten. In reactie daarop is op zitting namens Verantio toegelicht dat zij advies geeft op basis van inspectiegegevens. Daarom heeft zij behoefte aan personeel dat inspectiegegevens kan interpreteren. De inspecties verricht zij niet zelf. Dat Verantio met Rosen concurrerende inspectiewerkzaamheden verricht of zal gaan verrichten wordt door Verantio ontkend, door [geïntimeerde] bestreden en is vervolgens door Rosen onvoldoende onderbouwd. Verantio werkt ook niet met de door Rosen bedoelde TBIT-apparatuur. Het hof ziet dan ook niet in hoe de door Rosen bedoelde kennis Verantio ten goede kan komen. Om dezelfde reden is niet in te zien hoe de overstap van [geïntimeerde] Verantio ten opzichte van Rosen een voordeel bij aanbestedingen kan geven. Rosen noemt daarnaast dat [geïntimeerde] door zijn jarenlange ervaring inspectiegegevens kan lezen en schrijven. Het hof neemt met Rosen aan dat dit de engineeringswerkzaamheden van Verantio vereenvoudigt en de kwaliteit daarvan verbetert. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent echter nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever meeneemt en zijn nieuwe werkgever daarvan profijt heeft, is inherent aan het vertrekken en in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Voor zover Rosen nog stelt dat het vertrek van [geïntimeerde] gevolgen heeft voor haar afzetmogelijkheden, omdat specialistische kennis verloren gaat, overweegt het hof dat het concurrentiebeding niet is bedoeld om werknemers te binden.
3.11
Rosen wijst er vervolgens op dat [geïntimeerde] door zijn functie beschikt over essentiële commerciële informatie. Dat wordt door [geïntimeerde] betwist en is door Rosen onvoldoende concreet onderbouwd. Rosen heeft ter onderbouwing onder meer een verklaring van [naam1] (Business Line Manager, afdeling NDIA, regio Benelux) overgelegd over de verschillende overleggen waaraan [geïntimeerde] deelnam. Daarin is onvoldoende geconcretiseerd dat [geïntimeerde] uit hoofde van die overleggen over essentiële commerciële informatie is komen te beschikken. Die concretisering kan ook niet worden gevonden in de drie al eerder bij de kantonrechter overgelegde agenda-items. Rosen stelt dat [geïntimeerde] door de overleggen waarop deze agenda-items betrekking hebben, beschikt over specifieke kennis van de planning en kostenberaming van projecten en inzicht heeft verkregen in de werkwijze van NDIA, de verbeterpunten en de te volgen strategie op korte en middellange termijn. Ook heeft hij volgens Rosen cruciale inzichten in tekorten en overschotten. Volgens [geïntimeerde] is op het overleg met het onderwerp ‘cost-awareness’ niet meer aan de orde gekomen dan dat de kosten omlaag moeten en was hij bij de beide andere overleggen slechts aanwezig om aanwezigen voor te lichten over training, certificering en inzetbaarheid van personeel. De door Rosen genoemde onderwerpen zijn daarbij volgens hem niet aan de orde geweest. Het lag op de weg van Rosen voldoende aannemelijk te maken dat dit wel het geval is geweest. Dat heeft zij niet gedaan. [geïntimeerde] betwist niet dat hij ook bij de zogenaamde Bi-weekly overleggen van Rosen aanwezig was, maar voert aan dat hij slechts aanwezig was om problemen met de TBIT-apparatuur door te geven. Rosen heeft vervolgens niet onderbouwd dat zijn betrokkenheid bij deze overleggen verder ging. Uit de door Rosen overgelegde e-mail van [naam1] aan [geïntimeerde] , met daarin de vraag of geoffreerde werkzaamheden op korte termijn kunnen worden uitgevoerd, kan evenmin worden afgeleid dat [geïntimeerde] beschikt over essentiële commerciële informatie. Dat volgt ook niet uit het enkele feit dat hij inzage had in offertes van Rosen en weet hoeveel tijd er doorgaans met een opdracht is gemoeid. Onweersproken is dat [geïntimeerde] niet betrokken was bij het offreren van werkzaamheden. Hij vervulde bij Rosen ook geen commerciële functie. Rosen noemt verder dat [geïntimeerde] het vaste aanspreekpunt was voor veel opdrachtgevers en een nauwe band met ze had. Daardoor bestaat volgens haar het risico dat klanten met [geïntimeerde] naar Verantio zullen overgaan. Volgens [geïntimeerde] was zijn klantcontact beperkt tot praktische vragen over uit te voeren werkzaamheden, wat gezien zijn functie ook voor de hand ligt. In de periode die [geïntimeerde] inmiddels voor Verantio werkt, zijn er ook geen klanten van Rosen naar Verantio overgegaan. Rosen stelt in dit verband tot slot dat [geïntimeerde] specifieke en actuele kennis heeft over de door haar ontwikkelde software (RoSoft) die gebruikt wordt bij het opstellen van reparatieadviezen voor tankbodems. Als klant van Rosen beschikt Verantio ook over deze software. Met de overstap van [geïntimeerde] naar Verantio zou zij in staat zijn de software te gebruiken voor het opstellen van reparatie-adviezen. Daartegen is door [geïntimeerde] onweersproken aangevoerd dat Verantio geen werkzaamheden aan tankbodems verricht en dat Verantio als opdrachtgever van Rosen alleen over een basis-versie van de software beschikt. Zonder de volledige versie kan Verantio niet meer met RoSoft dan alle andere klanten van Rosen. Bij al het voorgaande komt dat [geïntimeerde] , die bij Shell is gedetacheerd, ook binnen Verantio geen commerciële functie vervult en gebonden is aan het met Rosen overeengekomen geheimhoudingsbeding.
3.12
Rosen acht in het kader van haar te beschermen bedrijfsdebiet verder van belang dat zij ruim tien jaar heeft geïnvesteerd in [geïntimeerde] en deze jarenlange investering nu in een keer moet afschrijven. Als Verantio door een overstap van [geïntimeerde] kan profiteren van deze investeringen zonder daarvoor kosten te maken, is er volgens Rosen sprake van oneerlijke concurrentie. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de door Rosen bedoelde investering in opleiding en tijd niet valt onder het te beschermen bedrijfsdebiet. Niet gebleken is dat het daarbij om meer gaat dan om de gebruikelijke kennis en ervaring van een werknemer en een voordeel van een nieuwe werkgever dat inherent is aan een overstap van een ervaren medewerker. Bovendien heeft Verantio aangeboden een deel van de opleidingskosten te vergoeden.
3.13
Het voorgaande brengt het hof in het kader van dit kort geding tot de conclusie dat het vertrek van [geïntimeerde] naar Verantio niet tot aantasting van het bedrijfsdebiet van Rosen leidt.
Belang [geïntimeerde] prevaleert
3.14
Voorlopig oordelend komt het hof tot de slotsom dat het recht op vrije arbeidskeuze van [geïntimeerde] zwaarder weegt dan het belang van Rosen bij handhaving van het concurrentiebeding. In verhouding tot het te beschermen belang van Rosen, wordt [geïntimeerde] door het concurrentiebeding onbillijk benadeeld. De door de kantonrechter gegeven voorlopige voorziening (schorsing van het concurrentiebeding) zal in stand worden gelaten. Aan een beoordeling van de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] komt het hof daarom niet toe.
Bewijsaanbod
3.15
Door de aard van het kort geding is in deze procedure in het algemeen geen plaats voor uitgebreide bewijslevering. Er zijn geen redenen om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod van partijen voorbij.
De conclusie
3.16
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat Rosen in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof Rosen tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [9]
3.17
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1
bekrachtigt het vonnis in kort geding van de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede van 16 april 2024;
4.2
veroordeelt Rosen tot betaling van de volgende proceskosten van [geïntimeerde] :
€ 349,- aan griffierecht
€ 2.428,- aan salaris van de advocaat van [geïntimeerde] (2 procespunten x appeltarief II)
4.3
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag, te vermeerderen met de wettelijke rente als niet op tijd wordt betaald;
4.4
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.D. Hoekstra, M.P.C.J. Bavel en H.M.J. van den Hurk, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2024.

Voetnoten

1.HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE 4553.
2.HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894.
3.Hof ’s-Hertogenbosch 31 maart 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:973 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 13 juli 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:6782.
4.HR 17 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:894, Hof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7033, Hof Arnhem-Leeuwarden 11 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:144.
5.Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2020:703.
6.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 augustus 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:6344.
7.Hof Arnhem-Leeuwarden 18 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3346.
8.Hof Arnhem-Leeuwarden 11 januari 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:144.
9.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.