ECLI:NL:GHARL:2024:3329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 mei 2024
Publicatiedatum
14 mei 2024
Zaaknummer
200.339.826/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland. Verzoeker is ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat er sprake was van een essentieel vormverzuim bij de behandeling van het wrakingsverzoek. De wrakingskamer had het verzoek tot wraking van de rechters afgewezen zonder een mondelinge behandeling, wat in strijd is met de wettelijke voorschriften. Dit vormverzuim rechtvaardigt een doorbreking van het appelverbod, aangezien verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt mondeling toe te lichten. Het hof oordeelt dat de beslissing van de wrakingskamer niet kan standhouden en verwijst de zaak terug naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van het wrakingsverzoek. De uitspraak benadrukt het belang van het beginsel van hoor en wederhoor in het wrakingsproces en bevestigt dat een wrakingsverzoek niet zonder mondelinge behandeling kan worden afgewezen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
zaaknummer gerechtshof 200.339.826/01
zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 233055
beslissing van 14 mei 2024
op het hoger beroep van:

1.[verzoeker1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker2] Holding B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna gezamenlijk: verzoeker,
advocaat: mr. C.P.B. Kroep te Enschede.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, is een procedure aanhangig tussen [naam1] als eisende partij en [verzoeker1] , [verzoeker2] Holding B.V., [naam2 ] en [naam3] Holding B.V. als gedaagde partijen.
1.2
In die procedure is op 6 december 2023 een tussenvonnis gewezen.
1.3
[verzoeker1] voornoemd heeft op 18 januari 2024 een schriftelijk verzoek aan de rechtbank gedaan strekkende tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer, te weten mr. S.B. van Baalen, mr. G. Kattenberg en mr. S. van Gessel (het eerste wrakingsverzoek).
1.4
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben verweer gevoerd.
1.5
Bij beslissing van 26 januari 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank, voor zover hier van belang, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek tot wraking omdat het niet aan het wettelijke voorschrift van tijdige indiening voldeed en is bepaald dat de procedure dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
1.6
Op 13 maart 2024 is opnieuw een vonnis gewezen in de procedure bij de rechtbank. Daarbij is – naar het hof begrijpt – het verzoek namens gedaagden om tussentijds hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 6 december 2023 afgewezen en is de zaak naar de rolzitting van 24 april 2024 verwezen voor het wijzen van eindvonnis. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
1.7
Verzoeker heeft op 15 maart 2024 een schriftelijk verzoek aan de rechtbank gedaan dat strekt tot wraking van de hiervoor genoemde rechters van de meervoudige kamer (het tweede wrakingsverzoek).
1.8
De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben – blijkens de uitspraak van de wrakingskamer – gemotiveerd verweer gevoerd.
1.9
Bij beslissing van 4 april 2024 heeft de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank, voor zover hier van belang, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de eerste wrakingsgrond en het verzoek tot wraking ten aanzien van de tweede wrakingsgrond afgewezen. Bepaald is dat de procedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond. Ook is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
1.1
Verzoeker is op 9 april 2024 in hoger beroep gekomen van de beslissing van 4 april 2024 en verzoekt het hof hem ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep tegen de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland van 4 april 2024, een zitting te bepalen en de beslissing van de wrakingskamer te vernietigen en opnieuw recht doende – zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de rechtsgronden – het tweede wrakingsverzoek gegrond te verklaren, dan wel de zaak te verwijzen naar een andere wrakingskamer van de rechtbank in de stand waarin die zich bevond en/of althans een uitspraak te doen die het hof juist acht, kosten rechtens.
1.11
Ter griffie is verder op 24 april 2024 nog binnengekomen een brief namens verzoeker met als bijlage een akte van 21 februari 2024 die is ingediend in de procedure bij de rechtbank.
1.12
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden op 25 april 2024. [verzoeker1] is verschenen, bijgestaan door mr. Kroep. Mr. Kroep heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv staat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel open. Dit is slechts anders indien de wrakingskamer de regeling met betrekking tot de wraking ten onrechte niet heeft toegepast of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel dat bij de totstandkoming van de uitspraak of de behandeling van de zaak essentiële vormen zijn verzuimd. [1] Voor doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat essentiële vormen zijn verzuimd, is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals in geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. [2]
2.2
Verzoeker heeft in zijn beroepschrift naar voren gebracht dat de wrakingskamer van de rechtbank in strijd heeft gehandeld met haar eigen wrakingsprotocol, aangezien geen zitting heeft plaatsgevonden en verzoeker niet is gehoord inzake zijn verzoek tot wraking. Daar komt bij dat verzoeker stelt dat hij de schriftelijke reactie van de gewraakte rechters van 20 maart 2024 niet heeft ontvangen en daar niet op heeft kunnen reageren. Verzoeker vindt dat hiermee het recht van hoor en wederhoor is geschonden.
2.3
Het hof overweegt als volgt. Uit de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank van 4 april 2024 blijkt dat het wrakingsverzoek van verzoeker is afgewezen, zonder dat een behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden. Verzoeker is aldus niet in de gelegenheid geweest zijn wrakingsverzoek mondeling toe te lichten. Artikel 39, eerste lid, Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking zo spoedig mogelijk ter terechtzitting wordt behandeld door een meervoudige kamer waarin de rechter van wie wraking is verzocht, geen zitting heeft. Door de wrakingskamer is in de beslissing niet gemotiveerd dat, en om welke reden, is afgezien van een mondelinge behandeling. Niet gebleken is dat sprake is van één van de in artikel 4.2 van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland genoemde uitzonderingsgronden op grond waarvan de wrakingskamer van de rechtbank het verzoek zonder behandeling ter zitting aanstonds had kunnen afwijzen. Dit is een zodanig essentieel vormverzuim dat een doorbreking van het appelverbod is gerechtvaardigd, temeer omdat verzoeker hierdoor niet op de reactie van de gewraakte rechters van 20 maart 2024 heeft kunnen reageren. Voor zover vast zou komen te staan dat de wrakingskamer van de rechtbank de inhoudelijke reactie van de gewraakte rechters van 20 maart 2024 niet aan verzoekers heeft verstrekt, en daarmee haar beslissing in strijd met artikel 19 Rv heeft gebaseerd op bescheiden waarover verzoeker zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten, is ook dat een zodanig essentieel vormverzuim dat dit een doorbreking van het appelverbod rechtvaardigt.
2.4
Het hof komt vervolgens toe aan de vraag of de beslissing van de wrakingskamer op het wrakingsverzoek geldt als een tussenuitspraak in de hoofzaak, waartegen op grond van artikel 337 lid 2 Rv eerst hoger beroep kan worden ingesteld tegelijk met dat van de einduitspraak [3] , of dat sprake is van een beslissing waartegen hoger beroep kon worden ingesteld en waarin het hof ook in een beslissing kan voorzien [4] . Naar het oordeel van het hof is dat laatste het geval. Indien eerst ten tijde van het instellen van hoger beroep tegen de einduitspraak opgekomen zou kunnen worden tegen dit tussentijds afgewezen wrakingsverzoek, zou het hoger beroep tegen die afwijzing zinloos worden.
2.5
Het vorenstaande brengt met zich dat verzoeker in het ingestelde hoger beroep zal worden ontvangen.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat het hof van oordeel is dat de grieven van verzoeker gegrond zijn. De uitspraak van de wrakingskamer waartegen het hoger beroep zich richt kan niet in stand blijven. Het hof zal de zaak terugwijzen naar de rechtbank Noord-Nederland voor een nieuwe behandeling van het wrakingsverzoek door een wrakingskamer.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland van
4 april 2024;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland voor een nieuwe behandeling van het wrakingsverzoek door een wrakingskamer van de rechtbank Noord-Nederland.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J. Hielkema, R.F.C. Spek en C. Koopman en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2024.

Voetnoten

1.HR 7 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2263 en HR 18 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3633 en
2.HR 26 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7626
3.Hof Amsterdam 16 mei 2011, LJN:BQ8712, NJF 2011, 301, Hof Amsterdam 6 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2583 en Hof Amsterdam 18 oktober 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:4201, conclusie procureur-generaal 8 maart 2024 ECLI:NL:PHR:2024:233
4.Hof Den Bosch 3 augustus 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:3503 en Hof Arnhem-Leeuwarden, 14 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2410