Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
beschikking van de wrakingskamer van 6 augustus 2013
[appellant],
mr. M.R. Krulte Den Haag.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2013 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verzoeker, hierna aangeduid als [naam], die in hoger beroep was gekomen van een wrakingsbeslissing van de rechtbank Amsterdam. Het verzoek tot wraking was ingediend in het kader van een civiele dagvaardingszaak, en het hof oordeelde dat het wrakingsverzoek moet worden beschouwd als een incidentele vordering in de hoofdzaak. Dit betekent dat de beslissing op het wrakingsverzoek een tussenvonnis is in de zin van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof benadrukte dat er geen hoger beroep openstaat tegen een beslissing op een verzoek tot wraking, zoals vastgelegd in artikel 39 lid 5 Rv.
De verzoeker betoogde dat het wettelijk appelverbod doorbroken kon worden, omdat de wrakingskamer van de rechtbank volgens hem artikel 39 Rv ten onrechte buiten toepassing had gelaten en essentiële vormen had verzuimd. Het hof concludeerde echter dat, omdat de rechtbank geen tussentijds hoger beroep had opengesteld, de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep. Het hof gaf aan dat, mocht de verzoeker in de toekomst in hoger beroep gaan in de hoofdzaak, hij op dat moment ook in hoger beroep kan gaan van de beslissing van de wrakingskamer.
De beslissing van het hof was dus dat de verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, en er werd geen mondelinge behandeling van het hoger beroep bepaald. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. J.G.E.Y. Lok, en werd openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.