ECLI:NL:HR:2007:BA7626

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/107HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de Reconstructiewet Midden-Delfland en de ontvankelijkheid van bezwaren tegen het plan van toedeling

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van [eiser] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 12 oktober 2005 zijn bezwaar tegen het plan van toedeling van de reconstructiecommissie voor Midden-Delfland had afgewezen. De reconstructiecommissie had een plan van toedeling opgesteld dat door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd. Na de goedkeuring heeft [eiser] bezwaar gemaakt, wat leidde tot een procedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld, waarbij hij onder andere aanvoert dat de gescheiden behandeling van zijn bezwaar en dat van het Hoogheemraadschap zijn recht op een eerlijk proces heeft geschaad.

De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank bevoegd was om het bezwaar van het Hoogheemraadschap te behandelen, ook al was er eerder een uitspraak gedaan over het bezwaar van [eiser]. De Hoge Raad stelt vast dat de artikelen van de Reconstructiewet niet verbieden dat de rechter-commissaris die de bijeenkomst heeft voorgezeten, ook in de rechtbank zitting neemt. De enkele omstandigheid dat een rechter eerder betrokken is geweest bij de zaak, is niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid.

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep van [eiser] en oordeelt dat hij in de kosten van het geding in cassatie wordt veroordeeld. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de rechtbank en de reconstructiecommissie, en benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in het kader van de Reconstructiewet Midden-Delfland.

Uitspraak

26 oktober 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/107HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
1. HET HOOGHEEMRAADSCHAP VAN DELFLAND,
zetelende te Delft,
2. DE RECONSTRUCTIECOMMISSIE VOOR DE RECONSTRUCTIE VAN MIDDEN-DELFLAND,
kantoorhoudende te Voorburg,
3. DE STAAT DER NEDERLANDEN, Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit,
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], het Hoogheemraadschap, de Reconstructiecommissie en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
De reconstructiecommissie heeft in overeenstemming met art. 76 en 77 van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna: de Reconstructiewet) een plan van toedeling betreffende de reconstructie van Midden-Delfland opgesteld. Nadat dit plan door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd en voor een ieder ter inzage was gelegd, heeft [eiser] daartegen bezwaar gemaakt.
Na behandeling van het bezwaar van [eiser] heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 12 oktober 2005 het bezwaar afgewezen.
Het Hoogheemraadschap heeft eveneens bij de reconstructiecommissie bezwaar gemaakt tegen het plan van toedeling. Bij de behandeling van dit bezwaar door de reconstructiecommissie en in de opvolgende bijeenkomst onder voorzitterschap van de door de rechtbank Rotterdam in deze reconstructie benoemde rechter-commissaris is [eiser] als belanghebbende aangemerkt. Aangezien partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen, heeft de rechter-commissaris de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 18 november 2005. Tijdens deze zitting hebben alle - in cassatie verschenen partijen - hun standpunten toegelicht.
Bij vonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd overeenkomstig de door de reconstructiecommissie voorgestelde wijziging.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerders in cassatie hebben gezamenlijk geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 12 juni 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan - ten dele veronderstellenderwijs - van het volgende worden uitgegaan.
(i) In overeenstemming met art. 76 en 77 van de Reconstructiewet Midden-Delfland (hierna: de Reconstructiewet) heeft de reconstructiecommissie voor Midden-Delfland (hierna: de reconstructiecommissie) een plan van toedeling betreffende de reconstructie van Midden-Delfland opgesteld. Nadat dit plan van toedeling door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was goedgekeurd, heeft het vervolgens overeenkomstig art. 79 lid 2 van de Reconstructiewet van 27 mei 2002 tot en met 26 juni 2002 voor een ieder ter inzage gelegen.
(ii) [Eiser] en het Hoogheemraadschap hebben op de voet van art. 80 van de Reconstructiewet schriftelijk bezwaren tegen het plan van toedeling bij de reconstructiecommissie ingediend. De bezwaren van het Hoogheemraadschap omvatten onder meer een bezwaar dat deels gericht was tegen de toedeling van bepaalde gronden aan [eiser].
(iii) Het bezwaar van [eiser] en de bezwaren van het Hoogheemraadschap zijn los van elkaar behandeld.
(iv) Het bezwaar van [eiser] is, na een behandeling op de voet van art. 81 van de Reconstructiewet door de reconstructiecommissie en op de voet van art. 82-83 in een bijeenkomst onder voorzitterschap van de rechter-commissaris door deze verwezen naar de rechtbank, die bij vonnis van 12 oktober 2005 het bezwaar ongegrond heeft verklaard. Bij deze behandeling van het bezwaar van [eiser] is het Hoogheemraadschap nimmer als belanghebbende opgeroepen of verschenen.
3.2 Het bezwaar van het Hoogheemraadschap dat tot de onderhavige procedure heeft geleid, hield in dat de boezem en de daaraan grenzende kaden die deel uitmaken van de kavels van [eiser] en een zekere [betrokkene 1], in het plan van toedeling ten onrechte niet als boezemkaden zijn opgenomen en ten onrechte niet in eigendom aan het Hoogheemraadschap zijn toegedeeld. De grond van [betrokkene 1] speelt in cassatie geen rol. Wat betreft de grond die in het plan van toedeling aan [eiser] was toegedeeld, is de verdere gang van zaken als volgt geweest.
Het bezwaar van het Hoogheemraadschap is blijkens een tot de gedingstukken behorend proces-verbaal op verscheidene data door de reconstructiecommissie behandeld. Blijkens het proces-verbaal van deze behandeling is [eiser] als belanghebbende bij dit bezwaar aangemerkt. In het proces-verbaal is tevens vastgelegd dat op 30 september 2005 telefonisch contact is gelegd met [eiser] en zijn advocaat over het toedelen aan het Hoogheemraadschap van de boezemkade en dat aan [eiser] een voorstel is gedaan.
[Eiser] is niet akkoord gegaan met het niet toegedeeld krijgen van de boezemkade, waarna de reconstructiecommissie heeft geconstateerd dat het bezwaar niet is opgelost.
Vervolgens heeft op de voet van art. 82 e.v. van de Reconstructiewet een bijeenkomst onder voorzitterschap van de rechter-commissaris plaatsgevonden. Bij deze behandeling waren [eiser] en zijn advocaat aanwezig.
De rechter-commissaris heeft geconstateerd dat zij partijen niet heeft kunnen verenigen en heeft het geschil verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank.
De rechtbank heeft het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond verklaard en het plan van toedeling gewijzigd overeenkomstig de door de reconstructiecommissie voorgestelde wijziging.
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
4.1 Ingevolge art. 86 van de Reconstructiewet staat tegen de uitspraak van de rechtbank omtrent bezwaren tegen het plan van toedeling geen rechtsmiddel open. Niet uitgesloten is echter dat een cassatieberoep ontvankelijk is, indien erover wordt geklaagd dat de rechtbank een of meer artikelen van de Reconstructiewet betreffende (de vaststelling van) het plan van toedeling ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten of buiten het toepassingsgebied ervan is getreden, dan wel dat bij de totstandkoming van de uitspraak essentiële vormen zijn verzuimd. Voor doorbreking van een rechtsmiddelenverbod op de grond dat essentiële vormen zijn verzuimd, is nodig dat aan de klacht ten grondslag ligt dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken, zoals in geval van veronachtzaming van het beginsel van hoor en wederhoor. Vgl. HR 28 november 2004, nr. 1395, NJ 2005, 257.
4.2 De middelen bevatten klachten als bedoeld in 4.1. [Eiser] kan derhalve in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
5. Beoordeling van de middelen
5.1.1 De middelen 1 en 3 houden onder meer de klacht in, samengevat weergegeven, dat ten tijde van de behandeling door de rechtbank van het door het Hoogheemraadschap ingediende bezwaar betreffende de aan [eiser] toegedeelde grond, reeds door de rechtbank beslist was over het door [eiser] ingediende bezwaar en dat door deze gescheiden behandeling van beide bezwaren [eiser] in zijn recht op een eerlijk proces ten aanzien van de toedeling aan hem van gronden ingevolge de Reconstructiewet is tekortgedaan.
5.1.2 De rechtbank heeft te dien aanzien het volgende overwogen:
"6.6
Met betrekking tot het standpunt van [eiser] overweegt de rechtbank dat het op zich zelf de voorkeur had gehad het bezwaar van [eiser] en het bezwaar van het Hoogheemraadschap voor zover dat ziet op het perceel van [eiser] gelijktijdig te behandelen.
Niet valt echter in te zien dat [eiser] door de huidige gang van zaken in zijn belangen is geschaad, aangezien ook in het kader van de behandeling van het bezwaar van het Hoogheemraadschap een volledige belangenafweging plaatsvindt waarbij de toedeling van [eiser] in zijn geheel wordt meegewogen."
5.1.3 De artikelen 80-89 van de Reconstructiewet gaan kennelijk uit van een gebundelde behandeling van alle bezwaren, leidend tot één uitspraak van de rechtbank. Eerst nadat alle bezwaren zijn afgewikkeld, komt het plan van toedeling vast te staan, waarna een akte van toedeling wordt opgemaakt. Niet kan echter worden gezegd dat een afzonderlijke behandeling van de diverse ingediende bezwaren met de wet in strijd is. Uit het stelsel van de wet vloeit echter voort dat aan een in zo'n geval gedane uitspraak van de rechtbank geen bindende kracht toekomt bij de behandeling van andere bezwaren.
Dit brengt mee dat het vonnis van 12 oktober 2005 niet eraan in de weg stond dat de rechtbank - die het bezwaar van het Hoogheemraadschap gegrond oordeelde, na [eiser] met betrekking tot dat bezwaar als belanghebbende te hebben gehoord - bevoegd was ten gunste van het Hoogheemraadschap en ten nadele van [eiser] wijziging in het plan van toedeling te brengen. De rechtbank was ook bevoegd het plan van toedeling op een ander punt ten gunste van [eiser] te wijzigen indien zij dat ter compensatie nodig oordeelde, maar in rov. 6.6-6.8 ligt besloten dat de rechtbank compensatie van [eiser] voor het verlies van de eigendom van de kade niet nodig achtte, omdat voor hem nog steeds sprake was van een overbedeling in waarde van 4,7%.
De klacht faalt derhalve.
5.2 Middel 1 klaagt voorts dat de rechter die de bijeenkomst op de voet van art. 82-83 heeft voorgezeten als rechter-commissaris, eveneens deel heeft uitgemaakt van de kamer van de rechtbank die de zaak vervolgens heeft behandeld, en dat daardoor niet voldaan is aan de door art. 6 EVRM gestelde eis dat de zaak wordt behandeld door een onpartijdig gerecht.
Bij de beoordeling van deze klacht heeft als uitgangspunt te gelden dat de Reconstructiewet niet verbiedt dat de rechter-commissaris die de in art. 82-83 bedoelde bijeenkomst heeft voorgezeten, vervolgens in de rechtbank zitting neemt, alsmede dat de enkele omstandigheid dat een rechter al eerder bemoeienis heeft gehad met een zaak, onvoldoende is om, objectief gezien, de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Bijkomende omstandigheden op grond waarvan deze vrees kan worden aangenomen, zijn in dit geval niet gesteld. De bijeenkomst op de voet van art. 82-83 van de Reconstructiewet strekt ertoe om onder voorzitterschap van de rechter-commissaris de voorgelegde geschillen in onderling overleg tot een oplossing te brengen. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de rechter-commissaris in de onderhavige zaak een verdergaande bemoeienis met de zaak heeft gehad dan overeenstemt met deze wettelijke regeling.
Voorzover wordt bedoeld te klagen over eventuele vooringenomenheid van deze rechter, voldoet de klacht niet aan het vereiste van art. 407 lid 2 Rv.
Ook deze klacht faalt derhalve.
5.3 De overige klachten van de middelen kunnen niet leiden tot doorbreking van het rechtsmiddelenverbod en behoeven daarom geen behandeling.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerders in cassatie begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 26 oktober 2007.