ECLI:NL:GHAMS:2016:4201

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
200.199.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijkheid wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Breton Limited en een andere appellant tegen beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland. De wrakingsbeslissingen zijn genomen op 24 en 30 augustus 2016, en het hoger beroep is ingesteld op 26 september 2016. De appellanten hebben verzocht om de hoofdzaak te verwijzen naar de rechtbank Amsterdam of verder te laten behandelen door de rechtbank Noord-Holland, met uitzondering van de rechters P.E. van der Veen, S.M. Jongkind-Jonker en A.C. Haverkate.

De wrakingskamer heeft geoordeeld dat op basis van artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering er geen hoger beroep mogelijk is tegen een beslissing op een verzoek tot wraking. De appellanten hebben betoogd dat het wettelijk appelverbod kan worden doorbroken vanwege verzuim van essentiële vormen door de wrakingskamer, wat zou leiden tot een schending van het recht op een eerlijke en onpartijdige behandeling volgens artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Het hof heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een incidenteel verzoek in de hoofdzaak, en dat de beslissing op dit verzoek een tussenbeslissing is. Hierdoor kan het hoger beroep van de wrakingsbeslissing slechts tegelijk met de eindbeslissing in de hoofdzaak worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Aangezien de wrakingskamer geen tussentijds hoger beroep heeft opengesteld, zijn de appellanten kennelijk niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. De beslissing is op 18 oktober 2016 openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.

Uitspraak

beslissing
________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer: 200.199.726/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: C/15/241190/ HA RK 16-55
beslissing van de wrakingskamer van 18 oktober 2016
inzake het op 26 september 2016 ingediende beroepschrift van

1.BRETON LIMITED,

gevestigd te Guernsey (Verenigd Koninkrijk),
2.
[appellant sub 2],
appellanten,
advocaat: mr. M. Raaijmakers te Hoofddorp.

1.Het geding

Appellanten worden hierna Breton en [appellant sub 2] genoemd en gezamenlijk als Breton c.s. aangeduid.
Breton c.s. komen in hoger beroep van twee beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland van 24 en 30 augustus 2016. Breton c.s. hebben in hun beroepschrift geconcludeerd dat de (hoofd)zaak met zaaknummer C/15/241190/HA RK 16-55 ter verdere behandeling zal worden verwezen naar de rechtbank Amsterdam dan wel verder zal worden behandeld door de rechtbank Noord-Holland, niet bestaande uit mrs. P.E. van der Veen, S.M. Jongkind-Jonker en A.C. Haverkate.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Beoordeling

2.1.
Blijkens artikel 39 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat geen voorziening open, en derhalve ook geen hoger beroep, tegen een beslissing op een verzoek tot wraking.
2.2.
Breton c.s. hebben onder meer betoogd dat dit wettelijk appelverbod kan worden doorbroken, omdat de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland essentiële vormen heeft verzuimd, zodat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het wrakingsverzoek in de zin van artikel 6 EVRM niet kan worden gesproken.
2.3.
Het (herhaalde) verzoek tot wraking is gedaan in een civiele verzoekschriftprocedure. Dit brengt mee dat het (herhaalde) wrakingsverzoek moet worden aangemerkt als een incidenteel verzoek in die hoofdzaak en dat de beslissing(en) op dat (herhaalde) verzoek - waarin geen einde wordt gemaakt aan het geschil ter zake van enig deel van het verzochte - een tussenbeslissing is in de zin van artikel 358 lid 4 Rv (vlg. Hof Amsterdam 16 mei 2011, LJN:BQ8712, NJF 2011, 301 en Hof Amsterdam 6 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2583). Dit laatste leidt ertoe dat het hoger beroep van de wrakingsbeslissing(en) slechts tegelijk met dat van de eindbeslissing in de hoofdzaak kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald.
2.4.
Omdat de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland tussentijds hoger beroep niet heeft opengesteld, zijn Breton c.s. thans kennelijk niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Dit brengt mee dat in het midden kan blijven of [appellant sub 2] reeds niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep op de grond dat hij in de bestreden beslissingen van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland niet als partij is vermeld.
2.5.
Mocht te zijner tijd hoger beroep worden ingesteld in de hoofdzaak, dan kan bij die gelegenheid desgewenst worden opgekomen tegen de beslissing(en) van de wrakingskamer van de rechtbank Noord-Holland.
2.6.
Uit het voorgaande volgt dat Breton c.s. kennelijk niet-ontvankelijk zijn in dit hoger beroep. Op grond van artikel 11 lid 1 van het Wrakingsprotocol van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Den Haag, is geen mondelinge behandeling van het hoger beroep bepaald. Aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek komt het hof niet toe.

3.Beslissing

De wrakingskamer:
verklaart Breton c.s. kennelijk niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G. van der Ouderaa, C. Uriot en J.W. Hoekzema en is in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.G.E.Y. Lok in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 oktober 2016.