2.4.Ontvankelijkheid van het hoger beroep, derde onderdeel:
2.4.1.Artikel 39 lid 5 Rv bepaalt dat tegen de beslissing op een wrakingsverzoek geen rechtsmiddel openstaat. Een tegen die beslissing gericht rechtsmiddel is desondanks ontvankelijk indien wordt aangevoerd dat de rechter die over het wrakingsverzoek heeft geoordeeld buiten het toepassingsgebied van de desbetreffende regeling is getreden, die ten onrechte buiten toepassing heeft gelaten, dan wel bij de behandeling van de zaak een zodanig fundamenteel rechtsbeginsel heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken (o.m. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7430). Wordt slechts geklaagd over de wijze waarop de desbetreffende wettelijke bepaling is toegepast, dan is dat onvoldoende om een wettelijk rechtsmiddelverbod te doorbreken. 2.4.2.Naar ’s hofs oordeel zijn er onvoldoende aanwijzingen voorhanden, die doorbreking van het rechtsmiddelenverbod zouden rechtvaardigen.
2.4.3.Vooreerst dient hierbij te worden opgemerkt, dat het enkele feit dat de beslissingen van de wrakingskamer van 21 juli 2017 onjuist zouden zijn, geen doorbreking van dit appelverbod rechtvaardigen.
2.4.4.In de toelichting welke deel uitmaakt van het beroepschrift, geeft de advocaat op blad 2, laatste alinea, tot en met blad 3 halverwege weer, dat hij ten overstaan van de wrakingskamer van de rechtbank heeft toegelicht, welke fouten mr. Los heeft gemaakt en waarom die gewraakt zou moeten worden.
2.4.5.De advocaat licht evenwel in het geheel niet toe welke vormen de wrakingskamer van de rechtbank zou hebben veronachtzaamd dan wel in hoeverre de wrakingskamer van de rechtbank buiten het toepassingsgebied van de wrakingsregeling is getreden.
2.4.6.In de derde, vierde en vijfde alinea op blad 2 en de vierde niet-inspringende alinea op blad 3 van het beroepschrift, stelt de advocaat dat de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank niet of onvoldoende is gemotiveerd, reden waarom er geen sprake is van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak van [appellant] [naar het hof aanneemt: van het wrakingsverzoek].
2.4.7.Het is feitelijk onjuist dat de wrakingskamer van de rechtbank de verwerping van de wraking niet zou hebben gemotiveerd. De wrakingskamer van de rechtbank heeft dat wel gedaan. De wrakingskamer van de rechtbank motiveert immers dat er enkel bezwaren worden gemaakt tegen processuele beslissingen. Die constatering strookt met de pleitnotitie van mr. Cratsborn van 13 juli 2017.
Het gaat bij deze processuele beslissingen om het niet-honoreren van aanhoudingsverzoeken in de kort gedingprocedure en het volgens [appellant] (veel) meer rekening houden, door mr. Los, met de agenda van (de advocaat van) de Provincie dan met de agenda van [appellant] .
2.4.8.Beslissingen omtrent processuele aangelegenheden kunnen slechts dan aanleiding geven tot wraking, als de rechter (in de hoofdzaak) processuele beslissingen neemt, welke alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen zo onevenwichtig ten voordele van een van de partijen en ten nadele van de andere partij uitwerken, dat een rechter in redelijkheid niet tot een zodanige beslissing zou hebben kunnen komen en dáárin een aanwijzing wordt gevonden, dat de rechter jegens de “benadeelde” partij een vooringenomenheid koestert, dan wel de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn.
2.4.9.Kennelijk heeft de wrakingskamer van de rechtbank geoordeeld dat die situatie zich niet voordeed. De vraag of de wrakingskamer van de rechtbank terecht aldus besliste levert geen grond op voor doorbreking van het appelverbod. [appellant] heeft voor die doorbreking ook geen andere argumenten - dat wil zeggen: anders dan dat hij meent dat de processuele beslissingen van mr. Los onjuist waren en dat hij meent dat ook de beslissing van de wrakingskamer van de rechtbank onjuist was - aangevoerd.
2.4.10.[appellant] heeft zijn verzoek tot wraking van mr. Los mede gebaseerd op de omstandigheid dat deze hem, [appellant] , onvoldoende tijd heeft gegund om een relevante kwestie te onderzoeken; het gaat er daarbij om dat mogelijk aan de Nederlandse rechter geen rechtsmacht zou toekomen vanwege een notariële akte van overdracht uit 1809 en de vraag of en in hoeverre bij het Congres van Wenen uit 1815 aandacht is besteed aan de vraag of de heerlijkheid [heerlijkheid] onder de absolute competentie van de Nederlandse rechter valt.
2.4.11.Mr. Los heeft, zo constateert het hof, kennelijk bij zijn beslissing omtrent de verzochte aanhouding aan die kwestie geen doorslaggevend gewicht toegekend.
2.4.12.De wrakingskamer van de rechtbank heeft op haar beurt aan de door [appellant] opgeworpen kwestie van de bevoegdheid van de Nederlandse kort gedingrechter geen gewicht toegekend bij de beoordeling van het tegen mr. Los gerichte wrakingsverzoek. Dat leidt er niet toe dat de wrakingskamer van de rechtbank zodanig essentiële vormen heeft verzuimd, dat er reden zou zijn voor doorbreking van het appelverbod.
2.4.13.Hetgeen de advocaat van [appellant] schrijft in de derde alinea van onderen op blad 3 van zijn beroepschrift, heeft geen betrekking op de beslissing van de wrakingskamer.
Het in de voorlaatste alinea op dat blad gestelde is onjuist. Anders dan de advocaat verdedigt, brengt het gegeven dat in de hoofdzaak de gewraakte rechter beslissingen zou hebben genomen, welke in strijd zouden zijn met de wet of het procesreglement, niet met zich dat de wrakingskamer inhoudelijke beslissingen zou moeten nemen met betrekking tot de juridische geschilpunten. De wrakingskamer dient enkel te oordelen of er aanwijzingen bestaan voor vooringenomenheid of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor.
De laatste alinea op dat blad (doorlopend in de eerste alinea op blad 4) miskent dat in de hoofdzaak als regel hoger beroep open staat. Dat is het primaire correctiemechanisme als de rechter onjuiste beslissingen zou hebben genomen.
2.4.14.Het door de advocaat van [appellant] gestelde op blad 4, onder II aanhef en sub 1 tot en met 7, heeft geen betrekking op gedragingen van de wrakingskamer van de rechtbank, mogelijk met uitzondering van punt 6. De advocaat concludeert aldaar dat de wrakingskamer van de rechtbank geen objectief en onafhankelijk oordeel meer zou kunnen vellen door het feit dat, en de wijze waarop de Provincie de wrakingskamer heeft benaderd en onder druk zou hebben gezet. Dat punt is ongegrond, nu de wrakingskamer uit hoofde van de functie van haar leden geacht dient te worden in staat te zijn en bestand te zijn tegen druk, welke op haar wordt uitgeoefend. De advocaat heeft geen aanwijzingen gesteld, waaruit volgt dat de wrakingskamer van de rechtbank voor op haar uitgeoefende druk is “gezwicht”, dat wil zeggen een andere beslissing heeft genomen dan objectief op grond van de aangedragen argumenten aangewezen was.
Dit wordt niet anders door het gegeven dat de wrakingskamer van de rechtbank de verlangens van [appellant] niet heeft gevolgd. Dat de wrakingskamer van de rechtbank dusdanig essentiële vormen niet in acht heeft genomen, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling niet meer kan worden gesproken, is naar het oordeel van het hof dan ook niet gebleken en is onvoldoende toegelicht.
2.4.15.Het hof komt tot de conclusie dat er geen redenen zijn voor doorbreking van het appelverbod zodat overeenkomstig het in r.o. 2.4.1 omschreven uitgangspunt [appellant] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.