– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende in beroep geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken sinds 10 februari 2022,
– veroordeelt de Staat tot vergoeding van de door belanghebbende in hoger beroep geleden immateriële schade tot een bedrag van € 500, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken na dagtekening van deze uitspraak,
– veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende in beroep tot een bedrag van € 875, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken sinds 10 februari 2022
– veroordeelt de Staat in de proceskosten van belanghebbende in hoger beroep tot een bedrag van € 875, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken na dagtekening van deze uitspraak,
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het voor het beroep betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 345, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn verstreken sinds 10 februari 2022,
– gelast dat de Staat aan belanghebbende het voor het hoger beroep betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 548, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag dat vier weken zijn na dagtekening van deze uitspraak, en
– bepaalt dat deze bedragen uitsluitend op een op naam van belanghebbende staande bankrekening dienen te worden uitbetaald.