In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 september 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van twee verzoeken om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) door de Inspecteur. De belanghebbende had deze verzoeken ingediend na de export van twee voertuigen naar Polen. De Inspecteur had de verzoeken afgewezen omdat de aangeleverde bewijsstukken niet voldeden aan de voorwaarden van de relevante Europese richtlijn. De rechtbank Noord-Nederland had de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de Minister was wel veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade en proceskosten aan de belanghebbende.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 14 september 2021 is de zaak behandeld. De belanghebbende heeft betoogd dat de afwijzing van de teruggaafverzoeken onterecht was, en dat de termijn van dertien weken voor het indienen van de verzoeken een ongerechtvaardigde belemmering vormde voor het uitoefenen van rechten onder het Unierecht. Het Hof oordeelde echter dat de Inspecteur de verzoeken terecht had afgewezen, omdat de nieuwe bewijsstukken die in de bezwaarfase waren ingediend, te laat waren om aan de voorwaarden voor teruggaaf te voldoen.
Het Hof concludeerde dat de termijn van dertien weken niet in strijd was met het Unierecht en dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor een immateriële schadevergoeding, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het hoger beroep niet was overschreden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het Hof zag geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.