ECLI:NL:GHARL:2024:2797

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
23 april 2024
Zaaknummer
200.316.745
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzekeringsdekking voor schade aan bollenoogst door kapotgetrokken drainagebuizen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van V.O.F. [appellante] tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland, waarin de vorderingen van [appellante] tegen de verzekeraars Nationale-Nederlanden en Achmea zijn afgewezen. De zaak betreft een schadeclaim van Horizon Flowers B.V. voor schade aan een bollenoogst, veroorzaakt door het kapottrekken van drainagebuizen door [appellante] met haar trekker en cultivator. De rechtbank oordeelde dat er geen dekking was onder de verzekeringen van Nationale-Nederlanden en Achmea, omdat de schade niet onder de polisvoorwaarden viel. [appellante] heeft in hoger beroep de dekking van haar aansprakelijkheid voor de schade aan de bollenoogst gevorderd, met argumenten over de onduidelijkheid van de polisvoorwaarden en de reikwijdte van de dekking. Het hof heeft geoordeeld dat de WLM-verzekering van Nationale-Nederlanden dekking biedt voor de materiële schade aan de drainagebuizen, en dat de schade aan de bollenoogst voortvloeit uit deze materiële schade. Het hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en Nationale-Nederlanden veroordeeld tot vergoeding van de schade. Aan de andere kant heeft het hof de vordering tegen Achmea afgewezen, omdat de uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een motorrijtuig van toepassing was. De uitspraak van de rechtbank is in dat opzicht bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof: 200.316.745
zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, 392635
arrest van 23 april 2024
in de zaak van
V.O.F. [appellante],
die is gevestigd in Lelystad,
die hoger beroep heeft ingesteld,
en bij de rechtbank optrad als eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. F.R.H. Kuiper,
tegen:

1.Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,

die is gevestigd in Den Haag,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
advocaat: mr. T. Hussein,
2. Achmea Schadeverzekeringen N.V.,
handelend onder de naam:
Avéro Achmea,
die is gevestigd in Apeldoorn,
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
advocaat: mr. E.H. Verweij,
hierna: Nationale-Nederlanden en Achmea.

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Naar aanleiding van het tussenarrest van 8 november 2022 heeft [appellante] bij rolbericht van 23 november 2022 vier producties ingezonden en heeft op 9 december 2022 een (enkelvoudige) mondelinge behandeling (na aanbrengen) bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal).
1.2
Het verdere procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord van Nationale-Nederlanden;
  • de memorie van antwoord van Achmea;
  • het verzoek van [appellante] en Nationale-Nederlanden om arrest.

2.De kern van de zaak en wat voorafging

2.1
Het gaat in deze zaak om een dekkingsvraag onder twee verzekeringen na aansprakelijkstelling wegens schade aan een bollenoogst op verhuurde/verpachte grond.
2.2
In oktober 2019 heeft [appellante] haar perceel landbouwgrond met haar trekker en aangekoppelde cultivator omgewoeld en daarin, ongemerkt, op meer plaatsen de drainagebuizen kapotgetrokken. Daarna heeft Horizon Flowers B.V. (hierna: Horizon Flowers) het perceel van [appellante] gehuurd/gepacht en daarop eind 2019 tulpenbollen gepoot voor bollenvermeerdering. In de herfst/winter van 2019 heeft het langdurig geregend. Doordat de grond ter plaatse van de beschadigde en dichtgeslibde drainagebuizen te vochtig was, zijn daar de bollen en de beoogde vermeerdering (van drie nieuwe bollen per bol; verder: de bollenoogst) verloren gegaan. Een expert heeft de zaak onderzocht en in het expertiserapport geconcludeerd:
“Oorzaak dat er schade aan de tulpen is ontstaan is dat het overtollige water niet werd afgevoerd doordat de drainage is stuk getrokken. De tulpen zijn daardoor deels verzopen.” [1] Daarbij heeft de expert de schade vastgesteld op € 79.633 (€ 77.953 wegens verloren gegane bollenoogst en € 1.680 wegens het doorspuiten van de drainage) [2] . Horizon Flowers heeft [appellante] voor deze schade aansprakelijk gesteld. [3] Die schade claimt [appellante] op haar beurt onder haar afzonderlijke verzekeringspolissen bij Nationale-Nederlanden en Achmea. De polis van Nationale-Nederlanden betrof een werk- en landbouwmaterieelverzekering (WLM) en die van Achmea een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering (AVB). Beide maatschappijen hebben dekking geweigerd.
2.3
[appellante] heeft bij de rechtbank een verklaring voor recht gevorderd dat Nationale-Nederlanden en Achmea hoofdelijk gehouden zijn om dekking te verlenen voor de schadeclaim van Horizon Flowers van € 77.953 aan gewasschade en € 1.680 aan kosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, alsmede hun hoofdelijke veroordeling in de buitengerechtelijke incassokosten en haar werkelijke proceskosten.
2.4
Na verweer en een mondelinge behandeling heeft de rechtbank in haar eindvonnis van 4 mei 2022 ten aanzien van Nationale-Nederlanden overwogen dat er aan de tulpen(bollen) geen materiële schade is ontstaan als bedoeld in de polisvoorwaarden, terwijl zuivere vermogensschade niet is gedekt, en ten aanzien van Achmea dat de schade is veroorzaakt door een motorrijtuig en daarom eveneens is uitgesloten van dekking. Op die gronden heeft de rechtbank de vorderingen afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten van de beide verzekeraars. [4]
2.5
[appellante] richt haar grieven 1 en 2 tegen Nationale-Nederlanden, grief 3 tegen Achmea en beroept zich onder grief 4 tegen beide verzekeraars op zogenaamde spiegelbeelddekking. Nationale-Nederlanden en Achmea hebben de grieven bestreden.

3.Het oordeel van het hof

in beide zaken:
3.1
[appellante] wil dekking van haar aansprakelijkheid voor de claim van Horizon Flowers die strekt tot schadevergoeding wegens schade aan/verlies van een deel van de door Horizon Flowers geplante tulpen, ontstaan als gevolg van door [appellante] kapotgetrokken drainage vóór de oplevering van de landbouwgrond ten behoeve van de plantwerkzaamheden. [5]
3.2
Het gaat hierna om de uitleg van polisvoorwaarden. Nu over dergelijke voorwaarden niet tussen partijen onderhandeld pleegt te worden (en uit de stukken van het geding geen andere conclusie getrokken kan worden dan dat niet gesteld is dat dit hier anders is), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Voorts dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt ook de vrijheid mee om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen. [6]
in de zaak van [appellante] tegen Nationale-Nederlanden:
3.3
In de Pakketpolis Agrarische bedrijven heeft [appellante] haar tractor (met aangekoppelde voorwerpen) bij risicodrager Nationale-Nederlanden verzekerd onder de Module Verkeer & Werkmaterieel Landbouwmaterieel tegen vier categorieën: Wettelijke Aansprakelijkheid, Aansprakelijkheid letselschade, Volledig casco en Schade eigen voertuigen/gebouwen. De Algemene polisvoorwaarden bij de Verzekering voor Werk- en Landbouwmaterieel houden onder meer in [7] :
Artikel 2.1 Omvang van de Aansprakelijkheidsdekking
Deze verzekering dekt de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die is veroorzaakt door of met het verzekerde object (…).
(…)
Onder schade wordt verstaan:
a. Lichamelijk letsel (…)
b. Materiële schade aan zaken en schade die daaruit voortvloeit.”
Na hoofdstuk/artikel 2.1.1 over de WAM-dekking houden de volgende hoofdstukken/artikelen 2.1.2
Werkmaterieel, schade aan eigen zakenen 2.1.3
Landbouwmaterieel, schade aan eigen voertuien en gebouwenin:
2.1.2 Werkmaterieel, schade aan eigen zaken
Verzekeraar vergoedt ook schade aan zaken waarvan de verzekeringnemer bezitter of houder is, indien deze wordt toegebracht met of door een verzekerd werkmaterieelobject.
(…)
Uitgesloten blijft alle andere schade dan die aan de zaken.2.1.3 Landbouwmaterieel, schade aan eigen voertuigen en gebouwen
Verzekeraar vergoedt ook schade aan voertuigen en gebouwen waarvan de verzekeringnemer bezitter of houder is, indien deze wordt toegebracht met of door een verzekerd landbouwmaterieelobject.
(…)
Uitgesloten blijft alle andere schade dan die aan de voertuigen en gebouwen.”
Na een omschrijving in artikel 2.4 van de cascodekking gaat Hoofdstuk 3 over de dekkingsuitsluitingen. Artikel 3.1 bevat
Algemene Uitsluitingen, artikel 3.2
Uitsluitingen Dekking Aansprakelijkheiden artikel 3.3
Uitsluitingen Dekking Casco.
In artikel 3.2
Uitsluitingen Dekking Aansprakelijkheidis onder meer opgenomen:
“De verzekering biedt geen dekking voor verlies, schade aan en kosten met betrekking tot het volgende.
(…)
3.2.7
Bijzondere zaken
(…)
c.zaken - en de daaruit voortvloeiende schade - die de verzekeringnemer, de bezitter, de houder of de bestuurder van het verzekerde object op het moment van toebrengen van de beschadiging in eigendom toebehoren of die op dat moment één van hen onder zich heeft;
d.(…).
Het onder c gestelde is niet van toepassing op het bepaalde in Hoofdstuk Omschrijving van dekking onder ‘Werkmaterieel, schade aan eigen zaken’ en onder ‘Landbouwmaterieel, schade aan eigen voertuigen en gebouwen’.”Met deze laatste zin wordt verwezen naar dekkingscategorieën in de hoofdstukken/artikelen 2.1.2 en 2.1.3. van de verzekering.
3.4
De WLM-verzekering dekt dus allereerst de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van verzekerde voor schade die is veroorzaakt door of met het verzekerde object, hier de trekker met aangekoppelde cultivator. Daaronder valt aansprakelijkheid voor schadeveroorzaking aan eigen zaken (eigendommen) uit haar aard in beginsel niet. Daarvoor moet men als regel een actief- of cascoverzekering afsluiten.
3.5
Maar het blijkt hier heel wat ingewikkelder. Dat komt doordat Nationale-Nederlanden, zoals hierna zal blijken, in haar hiervoor geciteerde polisvoorwaarden te veel uiteenlopende situaties op een al te gecomprimeerde manier heeft willen regelen met dicht geformuleerde teksten in enkele dan nog van elkaar verwijderde polisartikelen. Daardoor heeft zij als het ware een, zeker voor de aspirant-verzekeringnemer, al te ingewikkeld spoorwegemplacement gecreëerd, waarin de verschillende afslagen niet of nauwelijks te voorzien zijn. Verder moet worden bedacht dat het voor (Nationale-Nederlanden als) de verzekeraar gemakkelijker moet zijn om tevoren de uiteenlopende risico’s te voorzien c.q. te regelen en na risicoverwezenlijking uiteen te zetten waarom dekking ontbreekt of is uitgesloten dan dat het voor de aspirant-verzekeringnemer is om zich er tevoren van te vergewissen of zijn diverse denkbare risico’s afdoende zijn gedekt. Deze werkwijze van Nationale-Nederlanden bemoeilijkt de vereiste duidelijke kenbaarheid voor de verzekeringnemer van hetgeen wel of niet gedekt dan wel uitgesloten is.
3.6
De polis breidt in artikel 2.1.2
Werkmaterieel, schade aan eigen zaken(en daar gaat het hier om) en in artikel 2.1.3
Landbouwmaterieel, schade aan eigen voertuigen en gebouwende dekking via het woord
ookuit, zoals de vette koppen vermelden: voor schade aan
eigenzaken respectievelijk aan
eigenvoertuigen en gebouwen. Bij deze uitbreiding gaat het dus voor de gemiddelde lezer om verzekering van eigen zaken; dat is dus een ruimere dekking dan enkel voor aansprakelijkheid tegenover derden. Verzekeringsdeskundige juristen zullen de tekst van die beide uitbreidingsartikelen kunnen opvatten als beperkt tot
enkelbezitters en houders. Maar dat staat er niet (en zeker niet met zoveel woorden). Voor [appellante] als verzekeringnemer zonder die specialistische kennis, was het op grond van dat taalgebruik, zoals door zulke juristen geïnterpreteerd, juist niet voldoende duidelijk kenbaar en zij behoefde er in redelijkheid niet uit af te leiden dat zaken die haar in eigendom toebehoorden,
eigenzaken naar algemeen spraakgebruik, dan weer van die dekkingsuitbreiding zouden zijn uitgezonderd.
3.7
De vraag is of [appellante] anders had moeten begrijpen uit de volgende lus. Het verderop onder artikel 3.2
Uitsluitingen Dekking Aansprakelijkheidopgenomen artikel 3.2.7
Bijzondere zakenzondert onder c. zaken – en de daaruit voortvloeiende schade – van aansprakelijkheid uit die aan de verzekeringnemer, de bezitter, de houder of de bestuurder van het verzekerde object op het moment van toebrengen van de beschadiging in eigendom toebehoren. Dus schade aan eigen zaken lijkt hier alsnog uitgesloten. Maar het onder c. gestelde wordt vervolgens in de laatste zin van datzelfde artikel 3.2.7 weer uitdrukkelijk niet van toepassing verklaard op de dekkingsuitbreiding onder de artikelen 2.1.2
Werkmaterieel, schade aan eigen zakenen 2.1.3
Landbouwmaterieel, schade aan eigen voertuigen en gebouwen.
Uit dit alles mocht [appellante] als verzekeringnemer afleiden en er in redelijkheid op vertrouwen dat de WML-polis ook dekking bood tegen aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die is veroorzaakt door of met het verzekerde object aan eigen zaken, dus die aan hem in eigendom toebehoorden. [appellante] heeft met haar trekker en aangekoppelde cultivator haar (eigen) drainagebuizen kapotgetrokken. Die (eerste) materiële schade is gedekt onder artikel 2.1.2. Nationale-Nederlanden zou dus de materiële schade aan de drainagebuizen moeten vergoeden, maar die wordt hier (nu) niet geclaimd.
3.8
Na de verpachting en bollenpoot heeft het langdurig geregend. Dat zou helemaal geen probleem zijn geweest als de drainagebuizen overeenkomstig hun doel behoorlijk hadden gefunctioneerd en de vochtigheid van het perceel hadden gereguleerd (door grond- en hemelwater voldoende af te voeren). Maar ze zijn kapotgetrokken en toen dichtgeslibd, waardoor ze niet meer beantwoordden aan hun functie. Zodoende hebben zij het overtollige water niet naar de sloot afgevoerd en is de grond ter plaatse te vochtig gebleven. Als gevolg daarvan zijn de bollen en de beoogde vermeerdering ervan op de plaatsen van de beschadigingen verloren gegaan. Of, zoals Nationale-Nederlanden [8] schrijft:
“Nu de drainage echter was geraakt c.q. kapot was getrokken, is deze kunstmatige manipulatie/optimalisatie van het vochtgehalte van het Perceel niet gerealiseerd.”Voor die onmiskenbare schade is [appellante] aansprakelijk gesteld. Uit de aansprakelijkstelling van Horizon Flowers en uit het uitgebrachte expertiserapport blijkt dat sprake is van (totale) beschadiging van een deel van de geplante bollen. Dit kan als materiële schade worden gezien en niet, zoals Nationale Nederlanden heeft bepleit, zuivere vermogensschade. Er is immers niet alleen verminderde groei c.q. tegenvallende groei, maar er is sprake van verzopen bollen. Maar ook als het verloren gaan van de bollenoogst niet als materiële schade (c.q. zaakschade c.q. zaaksbeschadiging) zou kunnen worden aangemerkt, dan nog vormt dit schade die voortvloeit uit de materiële schade die [appellante] met de trekker en aangekoppelde cultivator aan de drainagebuizen had veroorzaakt. Het in artikel 2.1 gedefinieerde schadebegrip beperkt de uit materiële schade vervolgens voortvloeiende schade nu eenmaal niet tot enkel materiële schade. En voor zover voor de toepassing van artikel 2.1 van materiële schade sprake moet zijn, was dat het geval omdat de kapotgetrokken drainagebuizen als zodanig kwalificeren.
3.9
Daaraan doet niet af dat artikel 2.1.2
Werkmaterieel, schade aan eigen zakenaan het slot inhoudt dat uitgesloten blijft alle andere schade dan die aan de zaken. Vanwege het woord
blijftbehoefde [appellante] daarin geen uitzondering te lezen op het schadebegrip in artikel 2.1 dat er eerst materiële schade moet zijn veroorzaakt en dat daarna andere schade wordt gedekt die daaruit is voortgevloeid. Natuurlijk wordt met de slotzin van artikel 2.1.2 beoogd om dekking van zuivere vermogensschade uit te sluiten. Maar die doet zich hier niet voor omdat de vermogensschade hier nu eenmaal voortvloeit uit de door verzekerde aangerichte materiële schade aan haar drainagebuizen, nog los van het gegeven dat de verzopen bollen eveneens materiële schade vormen.
3.1
Het voorgaande wordt allemaal niet anders doordat [appellante] zich bij het sluiten van de verzekering heeft laten bijstaan door een zelfstandige verzekeringstussenpersoon (Acura zorg voor zekerheid). De polisbepalingen zijn voor vele uiteenlopende gevallen en deze situatie zo gecomprimeerd en ingewikkeld geformuleerd dat ook een verzekeringstussenpersoon, waaraan niet de eis kan worden gesteld van verzekeringsdeskundige juristen, niet anders behoefde te begrijpen dan [appellante] heeft gedaan (zie overweging 3.6 hiervoor).
3.11
Nationale-Nederlanden moet dus dekking verlenen onder artikel 2.1.2
Werkmaterieel, schade aan eigen zaken. Tegen de omvang van de gevorderde schade heeft zij geen (afdoende gemotiveerd) verweer gevoerd. Daarom zal zij, overeenkomstig de in hoger beroep gewijzigde vordering, worden veroordeeld tot vergoeding van de gevorderde schadeposten van € 77.953 en € 1.680 exclusief btw.
3.12
De vordering tot vergoeding van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW is normaal gesproken niet toewijsbaar omdat aanspraken bij wijze van schadeloosstelling uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst buiten de werkingssfeer van de Richtlijn 2011/7EU en het daarop gebaseerde artikel 6:119a BW vallen. [9] Maar in dit geval gaat het blijkens de opgevoerde ingangsdatum van 11 april 2020 om de rente over de vordering van Horizon Flowers jegens [appellante] . In die verhouding betreft het echter een vordering tot vergoeding van schade, waarover geen wettelijke handelsrente is verschuldigd. [10] Voor vergoeding van de wettelijke handelsrente is dus geen plaats. [appellante] heeft te weinig aangevoerd om aan te nemen dat zij een subsidiaire vordering tot vergoeding van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW heeft beoogd in te stellen.
3.13
[appellante] heeft haar vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten gebaseerd op uitvoerig overleg met verzekeraar en verwijzing naar correspondentie [11] . Nationale-Nederlanden heeft dit betwist.
In dit geval is sprake van buitengerechtelijke kosten ter voldoening buiten rechte als bedoeld in art. 6:96 lid 2 aanhef en sub c. BW. Deze kosten hebben betrekking op werkzaamheden die meer omvatten dan een enkele aanmaning en zijn niet volledig begrepen in de normale proceskostenveroordeling en behoren evenmin voor rekening van (de rechtsbijstandsassuradeur van) [appellante] te blijven. Als aangesproken partij behoort Nationale Nederlanden daarvan niet het voordeel te hebben. Op grond van het vijfde lid van dat artikel kunnen deze kosten op grond van het Besluit Vergoeding Buitengerechtelijke Incassokosten worden begroot op € 1.180,98. Het hof zal dit bedrag dan ook toekennen.
in de zaak van [appellante] tegen Achmea:
3.14
In de ToplandPolis bij (Avéro) Achmea heeft [appellante] voor haar akkerbouw /veeteeltcombinatie-bedrijf uit een aantal keuzerubrieken in een benoemde gevaren (
named perils)polis onder meer verzekerd de Rubriek Aansprakelijkheid bedrijf met een dekking tegen bedrijfsaansprakelijkheid, werkgeversaansprakelijkheid en motorrijtuigrisico. [12] Van de Verzekeringsvoorwaarden ToplandPolis vermeldt Paragraaf 1 Bedrijfsaansprakelijkheid agrariërs onder meer:
“Aansprakelijkheid
Verzekerd is de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade.”
Volgens de bijbehorende Begrippenlijst wordt bij Aansprakelijkheid onder schade verstaan [13] :
“* Schade aan zaken: schade door beschadiging, vernietiging of verlies van zaken van anderen dan verzekerden. Ook de schade die daaruit voortvloeit, valt eronder;
(…)”.
Onder de Uitsluitingen in de verzekeringsvoorwaarden volgt onder het kopje Motorrijtuigen:
“Uitgesloten is aansprakelijkheid voor schade die veroorzaakt is met of door een motorrijtuig. Deze uitsluiting is ook van toepassing in geval van de aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade die is veroorzaakt door of met een werktuig dat is bevestigd op of aan een motorrijtuig. Hieronder is begrepen het risico voortvloeiend uit de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM), het rijrisico en/of het werkrisico. Deze verzekering geldt niet als vervanging van of aanvulling op een motorrijtuigenverzekering, een landbouwwerktuigenverzekering of welke andere verzekering dan ook.”
Verderop volgt nog een dekkingsuitsluiting onder het kopje Onroerende zaken:
“Uitgesloten is de aansprakelijkheid voor schade die ontstaan is door, voortvloeit uit of verband houdt met onroerende zaken, al dan niet in aanbouw. Daaronder valt ook de exploitatie en verhuur van dergelijke zaken. Deze uitsluiting geldt niet voor landbouwgrond.”
3.15
Volgens de dekkingsbepaling is bedrijfsaansprakelijkheid van verzekerde voor schade verzekerd. Partijen gaan ervan uit dat [appellante] land heeft verhuurd/verpacht dat ongeschikt was voor de beoogde bloembollenvermeerdering. Tussen deze partijen is niet in geschil, zoals vastgesteld in overweging 5.4 van het eindvonnis, dat de schade aan de bollenoogst schade is in de zin van de polisvoorwaarden, zodat daarvan moet worden uitgegaan.
3.16
Achmea beroept zich op de dekkingsuitsluiting van aansprakelijkheid voor schade die (aan de bollenoogst) is veroorzaakt met of door een motorrijtuig (de trekker met de aangekoppelde cultivator die de drainage heeft kapotgetrokken).
Partijen zijn daarbij verdeeld over wat heeft te gelden als schadeveroorzakende gebeurtenis. [appellante] wijst de ongeschiktheid van het land aan en de vraag is dus of dat als losstaande gebeurtenis geldt. Achmea bepleit toepassing van de dominant cause-leer: volgens haar is alleen het kapottrekken van de drainagebuizen de rechtens relevante oorzaak van de schade en is de ongeschiktheid van het land daarop terug te voeren. Aan die ongeschiktheid komt dan in haar optiek geen zelfstandige betekenis meer toe.
3.17
Bij beantwoording van de vraag of het in een verzekeringsovereenkomst verlangde causale (oorzakelijke) verband aanwezig is, komt het in de eerste plaats aan op wat partijen daarover zijn overeengekomen. Indien de overeenkomst niet inhoudt van welke causaliteitsmaatstaf moet worden uitgegaan, is de rechter niet gehouden de aanwezigheid van dat causale verband in beginsel aan de hand van de zogenaamde leer van de dominant cause te onderzoeken. [14] De rechter beoordeelt het oorzakelijk verband en begroot de schade op de wijze die het meest met de aard van de verzekeringsovereenkomst en van de schade in overeenstemming is. [15]
3.18
Deze AVB-polis voorziet wel in een definitie van het begrip
Gebeurtenis(…) Bij motorrijtuigen”, waarop partijen overigens geen beroep hebben gedaan, maar niet met zoveel woorden in een (meer algemene) regeling van het oorzakelijk verband.
De aard van deze AVB-polis (een benoemde-gevaren polis) brengt mee dat de verzekeringnemer de mogelijkheid heeft gehad om per object en per evenement voor een bepaalde dekking te kiezen. [appellante] heeft niet gekozen voor de Rubriek Verkeer, maar wel voor de Rubriek Aansprakelijkheid bedrijf. Daaronder heeft de verzekeraar de dekking van aansprakelijkheid breed geformuleerd, behoudens een aantal dekkingsuitsluitingsgronden, waaronder de Uitsluiting Motorrijtuigen. Vanwege de breed geformuleerde dekking moeten de afzonderlijke uitsluitingsgronden in beginsel beperkt worden opgevat. Het in de Uitsluiting Motorrijtuigen opgenomen oorzaakbegrip moet dan vervolgens worden gebezigd volgens toerekening naar redelijkheid (als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW) in het licht van de aard van de verzekering, hier tegen bedrijfsaansprakelijkheid
3.19
De Uitsluiting Motorrijtuigen sluit allereerst het WAM-risico uit. Deze dekking volgens de WAM moet, in het licht van de rechtspraak van het HvJ EU, worden gezien in samenhang met de vervoersfunctie/verplaatsingsfunctie van het motorvoertuig. [16] In dit geval ging het om het omwoelen van grond, waarbij het motorvoertuig op het land heen en weer reed. Van een situatie dat slechts gebruik wordt gemaakt van de kracht van de motor, was hier geen sprake. Hiermee valt de door de tractor veroorzaakte schade aan de drainagebuizen onder de reikwijdte van de WAM.
3.2
De Uitsluiting Motorrijtuigen omvat verder uitdrukkelijk het rijrisico en/of het werkrisico en vermeldt verder dat deze (AVB-)verzekering niet geldt als vervanging van of aanvulling op een motorrijtuigenverzekering, een landbouwwerktuigenverzekering of welke andere verzekering dan ook.
3.21
De oorsprong van de in AVB-polissen opgenomen uitsluiting van het motorrijtuigrisico ligt hierin dat de daaraan verbonden risico’s voor deze aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormen. Daarom wordt dit risico ondergebracht in een specifieke motorrijtuigverzekering en/of een werkmaterieelverzekering; dit met andere dekkingsvoorwaarden en een andere premiestelling. In de praktijk van de AVB is een afstemming tussen uitsluiting en dekking van het uitgesloten risico van motorrijtuigschade elders niet ongewoon. Mede daardoor kunnen bij de verzekerde verwachtingen worden geschapen over de reikwijdte van de dekking en de uitsluiting. Er zijn in deze zaak echter geen feiten/argumenten gesteld of gebleken die tot de conclusie leiden dat [appellante] in de gegeven omstandigheden er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de in de polis opgenomen motorrijtuigenuitsluiting niet zowel het WAM-risico als het werkrisico zou omvatten. Het doel (c.q. de aard en strekking) van de AVB-verzekering is om dekking te verlenen voor bepaalde bedrijfsrisico’s en juist niet voor risico’s veroorzaakt door of met een motorrijtuig, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt naar verkeersrisico en werkrisico. Hiervoor zijn in de verzekeringsbranche specifiek de motorrijtuigenverzekering en de (hier met name van belang zijnde) werkmaterieelverzekering ontwikkeld. [17]
3.22
[appellante] heeft bij Achmea gekozen voor de Rubriek Aansprakelijkheid bedrijf, waarin met zoveel woorden is bepaald dat deze verzekering niet geldt als vervanging van of aanvulling op een motorrijtuigenverzekering, een landbouwwerktuigenverzekering of welke andere verzekering dan ook. Naar objectieve uitleg is Achmea dan voor dit verwezenlijkte risico van schade veroorzaakt door de trekker niet tot dekking verplicht.
De dekkingsuitsluiting onder het kopje Onroerende zaken behoeft dan geen bespreking meer.
spiegelbeelddekking?
3.23
Nu er in dit geval geen dekkingslacune tussen beide verzekeringen bestaat, hoeft de door [appellante] opgeworpen vraag over een spiegelbeelddekking geen bespreking meer.
tot slot in beide zaken:
3.24
Partijen hebben geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden moeten leiden. Daarom passeert het hof hun bewijsaanbod.
3.25
Het hoger beroep tegen Nationale-Nederlanden slaagt en na vernietiging van het vonnis zal het gevorderde tegen haar worden toegewezen zoals hieronder vermeld.
3.26
Het hoger beroep tegen Achmea faalt en in zoverre zal het vonnis worden bekrachtigd.
3.27
Nationale-Nederlanden wordt tegenover [appellante] in overwegende mate in het ongelijk gesteld en daarom veroordeeld in de kosten van [appellante] van beide instanties. Voor de hier (kennelijk primair) gevorderde vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen plaats in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen daarvan als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid. [18] [appellante] heeft wel aangevoerd dat de zaak op grond van de artikelen 2 en 3 van de Samenloopregeling [19] zonder verdere kosten voor de Geschillencommissie had kunnen worden gebracht ter bepaling van de onderlinge verhouding van de hoofdelijk aansprakelijke verzekeraars. Maar hier is geen geval van samenloop. Voor vergoeding van de werkelijke proceskosten heeft [appellante] (verder ook) onvoldoende aangevoerd. Daarom volgt een proceskostenveroordeling volgens het liquidatietarief.
3.28
[appellante] wordt tegenover Achmea in het ongelijk gesteld en daarom veroordeeld in de kosten van Achmea van het hoger beroep.
3.29
De in de appeldagvaardingen opgenomen restitutievordering van [appellante] tegen Nationale-Nederlanden zal worden toegewezen en die tegen Achmea zal worden afgewezen.
3.3
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de in de appeldagvaarding tegen Nationale-Nederlanden gevorderde wettelijke rente daarover, verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [20]
3.31
Alle veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
in de zaak van [appellante] tegen Nationale-Nederlanden:
4.1
vernietigt het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2022 en beslist:
4.2
veroordeelt Nationale-Nederlanden aan [appellante] de verzekeringsdekking te verlenen voor het bedrag van de schade van Horizon Flowers B.V., vastgesteld op € 77.953 en € 1.680 exclusief btw aan kosten
4.3
veroordeelt Nationale-Nederlanden tot betaling aan [appellante] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.180,98;
4.4
veroordeelt Nationale-Nederlanden tot terugbetaling aan [appellante] van al hetgeen [appellante] in het kader van de uitvoering van het vonnis van 4 mei 2022 heeft voldaan;
4.5
veroordeelt Nationale-Nederlanden tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] tot aan de uitspraak van de rechtbank:
€ 1.038 aan griffierechtaandeel
€ 108,14 voor het betekenen (bekendmaken) van de dagvaarding aan Nationale- Nederlanden
€ 2.228 aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x oude tarief IV)
en tot betaling van de volgende proceskosten van [appellante] in hoger beroep:
€ 1.067,50 aan griffierechtaandeel
€ 113,49 aan kosten voor het betekenen (bekendmaken) van de appeldagvaarding aan Nationale-Nederlanden
€ 4.426 aan salaris van de advocaat van [appellante] (2 procespunten x appeltarief IV);
4.6
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na vandaag en dat als niet op tijd wordt betaald, die kosten worden verhoogd met de wettelijke rente;
in de zaak van [appellante] tegen Achmea:
4.7
bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 4 mei 2022;
4.8
wijst de restitutievordering van [appellante] af;
4.9
veroordeelt [appellante] tot betaling van de volgende proceskosten van Achmea in hoger beroep:
€ 2.135 aan griffierecht
€ 4.426 aan salaris van de advocaat van Achmea (2 procespunten x appeltarief IV);
in beide zaken:
4.1
verklaart alle veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.11
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J. Sap, A.W. Steeg en M.C. Bijl, is door de voorzitter ondertekend en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 april 2024.

Voetnoten

1.productie 5 bij inleidende dagvaarding
2.bijlage bij het expertiserapport aansprakelijkheid, productie 5 bij inleidende dagvaarding
3.per e-mail van 18 april 2020, productie 4 bij inleidende dagvaarding
5.zie de aansprakelijkstellingen van 11 april 2020 en 16 december 2020, producties 4 en 6 bij de inleidende dagvaarding
6.zie rov. 3.4.2 van HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2792 (Chubb/Daegenstadt)
7.zie het polisblad en de algemene voorwaarden in productie 1 bij inleidende dagvaarding
8.in haar memorie van antwoord onder 4.64
9.aldus Richtlijn 2000/35/EG overweging 13 en Richtlijn 2011/7EU overweging 8 , gevolgd in Kamerstukken 2001/02, 28239, 3 p. 10
10.zie bijvoorbeeld HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:40
11.producties 7 – 9 bij memorie van grieven
12.productie 2 bij inleidende dagvaarding
13.productie 4 bij conclusie van antwoord van Achmea, bladzijde 20
14.zie HR 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:815 en HR 15 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1523
15.vergelijk artikel 6:97 BW
16.zie HvJ EU 4 september 2014, nr. C-162/13, ECLI:EU:C:2014:2146; RAV 2014/97 (Vnuk-arrest), van 28 november 2017, C- 514/16, ECLI:EU:C:2017:908, RAV 2018/22 (Rodrigues de Andrade) en 20 december 2017, C- 334/16, ECLI:EU:C:2017:1007 (Torreiro)
17.zie rov. 16 en 18 van gerechtshof ’s-Gravenhage 5 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BQ9953 en daarvoor al eerder HR 10 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF9439 (Nationale-Nederlanden/Dritty)
18.zie recent opnieuw HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:22
19.productie 13 bij inleidende dagvaarding
20.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853