Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Samenvatting
2.De procedure
- het tussenvonnis van 3 november 2021 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald op 18 januari 2022
- de brief van de rechtbank aan partijen van 31 januari 2022 met de mededeling dat de mondelinge behandeling nader is bepaald op 29 maart 2022
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 29 maart 2022
- de e-mail van mr. Verweij van 30 maart 2022 met daarin de vindplaats van de conclusie van A-G Spier die ter zitting aan de orde is geweest.
3.De feiten
3.Uitsluitingen
Schade aan zaken: schade door beschadiging, vernietiging of verlies van zaken van anderen dan verzekerden. Ook de schade die daaruit voortvloeit, valt eronder
het overtollige water niet werd afgevoerd doordat de drainage is stuk getrokken. De tulpen zijn daardoor deels verzopen”. Verder vermeldt het rapport onder meer:
4.Het geschil
5.De beoordeling
[m]ateriële schade aan zaken en schade die daaruit voortvloeit”. [eiseres] meent dat sprake is van materiële schade, omdat tulpenbollen teniet zijn gegaan. Nationale Nederlanden denkt daar anders over en voert aan dat géén sprake is van schade als bedoeld in deze polisvoorwaarde. Zij betoogt dat het schadebegrip in objectieve zin moet worden uitgelegd en verwijst daarbij naar een arrest van het gerechtshof Den Haag van 21 maart 2006 (ECLI:NL:GHSGR:2006:AX7118). In dat arrest heeft het hof overwogen dat in een bedrijfsaansprakelijkheidsverzekeringspolis het begrip “beschadiging van goederen” of “zaakschade” objectief wordt uitgelegd. Waar het volgens het hof om gaat, is of een zaak objectief is beschadigd, dat wil zeggen of er een objectieve aantasting is van de stoffelijke structuur van een zaak, die naar verkeersopvattingen haar stoffelijke gaafheid kenmerkt. De betreffende zaak moet, om te kunnen spreken van beschadiging, niet of minder voldoen aan de objectieve verwachtingen die een ieder ten minste daaraan zou mogen stellen. Niet voldoende is dat bepaalde subjectieve eisen of verwachtingen met betrekking tot de gebruikseigenschappen of de gebruikswaarde van een zaak zijn gefrustreerd, aldus het hof.
dat de oorsprong van de in de AVB-polissen opgenomen uitsluiting van het motorrijtuigrisico is gelegen in het feit dat de daaraan verbonden risico’s voor deze aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormen. Om die reden wordt dit risico ondergebracht in een specifieke motorrijtuigverzekering of werkmaterieelverzekering. In de praktijk van de AVB is een afstemming tussen uitsluiting en dekking van het uitgesloten risico van motorrijtuigschade elders geenszins ongewoon. Mede daardoor kunnen bij de verzekerde verwachtingen worden geschapen over de reikwijdte van de dekking en de uitsluiting. Hierbij past in ieder geval niet dat de verzekerde die een AVB-polis en een WAM-polis afsluit spiegelbeeld dekking wordt onthouden, ook al ontbreekt – strikt naar de tekst van de uitsluitingsbepaling genomen – een sluitende spiegelbeelddekking ten aanzien van die polissen.(…)”
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)
2.228,00(2,0 punten × tarief € 1.114,00)