ECLI:NL:HR:2022:22
Hoge Raad
- Herziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot herziening van een eerder arrest in belastingzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad der Nederlanden op 14 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest. Het verzoek was ingediend door [X] te [Z], hierna aangeduid als belanghebbende, met betrekking tot het arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021, nummer 21/00144, ECLI:NL:HR:2021:715. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 18 juni 2021 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht voor het verzoek tot herziening en had hiervoor een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar het griffierecht is niet voldaan.
Op 20 juli 2021 heeft de griffier belanghebbende de gelegenheid geboden om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. Belanghebbende heeft echter van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien deze omstandigheden heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, op basis van artikel 8:41, lid 6, tweede volzin, in samenhang met artikel 29 AWR en artikel 8:119, lid 2, van de Awb.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is dat het verzoek tot herziening niet-ontvankelijk wordt verklaard, en dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 januari 2022.