ECLI:NL:HR:2003:AF9439

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C02/100HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en dekking onder AVB-verzekering in relatie tot WAM-verzekering na ongeval met hoogwerker

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V. en een verweerder in cassatie. De zaak betreft een vordering tot schadevergoeding die is ingesteld door de weduwe van een verongelukte werknemer, die op 22 augustus 1988 om het leven kwam tijdens een arbeidsongeval met een hoogwerker. De weduwe had eerder een vordering ingesteld tegen de werkgever van haar overleden echtgenoot, die door de rechtbank was toegewezen. De verweerder in cassatie had Nationale-Nederlanden in vrijwaring opgeroepen, stellende dat de verzekeraar gehouden was om de schade te vergoeden op basis van de afgesloten aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen (AVB). De rechtbank had de vordering van de verweerder in vrijwaring afgewezen, maar het gerechtshof had deze vordering alsnog toegewezen, wat leidde tot het cassatieberoep door Nationale-Nederlanden.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak de overwegingen van het hof bevestigd en geoordeeld dat de uitsluiting van dekking in de AVB-verzekering niet verder reikt dan de dekking die de WAM-verzekering biedt. De Hoge Raad oordeelde dat de schade niet was veroorzaakt op een wijze die kenmerkend is voor verkeersrisico's, en dat de verweerder er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis. De Hoge Raad heeft het beroep van Nationale-Nederlanden verworpen en de verzekeraar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

10 oktober 2003
Eerste Kamer
Nr. C02/100HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G.C. Makkink,
t e g e n
[Verweerder], wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij dagvaarding van 30 juni 1992 heeft [betrokkene 1], weduwe van [betrokkene 2], wonende te [woonplaats], hierna: [betrokkene 1], bij de rechtbank te Maastricht een vordering ingesteld tegen (onder meer) thans verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - tot, kort samengevat, betaling aan haar (met ingang van 23 augustus 1988) terzake gederfd levensonderhoud van het verschil tussen het inkomen, dat wijlen haar echtgenoot zou hebben verdiend en het AWW-pensioen, dat zij sedert 23 augustus 1988 geniet, zulks op grond van beweerdelijk onrechtmatig handelen van [verweerder].
De rechtbank heeft bij vonnis van 25 februari 1993 [verweerder] toegestaan om thans eiseres tot cassatie - Nationale-Nederlanden - in vrijwaring op te roepen in de zo-even vermelde procedure.
[Verweerder] heeft bij exploit van 10 maart 1993 Nationale-Nederlanden in vrijwaring gedagvaard voor de rechtbank te Maastricht en gevorderd Nationale-Nederlanden te veroordelen al datgene te betalen, waartoe [verweerder] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van [betrokkene 1] mocht worden veroordeeld, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in de hoofdzaak en deze vrijwaring.
Nationale-Nederlanden heeft in vrijwaring de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 11 juli 1996 in de hoofdzaak een comparitie van partijen gelast, bij tussenvonnis van 12 juni 1997 in de hoofdzaak de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door partijen over een te benoemen deskundige en over de aan deze te stellen vragen en bij tussenvonnis van 8 januari 1998 in de hoofdzaak een deskundigenonderzoek gelast, een deskundige benoemd en een aantal vragen geformuleerd, en in de vrijwaringszaak telkens iedere verdere beslissing aangehouden. Na deskundigenbericht heeft de rechtbank bij eindvonnis van 30 september 1999 in de hoofdzaak de vordering van [betrokkene 1] grotendeels toegewezen en in de vrijwaringszaak de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen dit eindvonnis heeft [verweerder] in de vrijwaringszaak hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij tussenarrest van 26 juli 2001 heeft het hof de zaak naar de rol verwezen voor het in het geding brengen van in het arrest nader omschreven bescheiden. Het hof heeft bij eindarrest van 20 december 2001 het vonnis in vrijwaring waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen en Nationale-Nederlanden veroordeeld al datgene te betalen waartoe [verweerder] bij vonnis in de hoofdzaak van 30 september 1999 ten behoeve van [betrokkene 1], waaronder begrepen de kosten ten bedrage van ƒ 860,-- in het incident, is veroordeeld, met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten aan de zijde van [verweerder] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zoals in het dictum van het arrest is vermeld.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Nationale-Nederlanden beroep in cassatie ingesteld. De cassatie-dagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de advocaat-generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende.
(i) Op 22 augustus 1988 is [betrokkene 2], als constructieschilder werkzaam in dienst van schildersbedrijf [betrokkene 3], op het ENCI-complex te Maastricht verongelukt doordat hij uit een door [verweerder] aan [betrokkene 3] verhuurde en door [verweerder] bediende hoogwerker is gevallen. De hoogwerker was gemonteerd op een vrachtwagen, waarvoor [verweerder] bij Hannover International Insurance (Nederland) NV (hierna: Hannover) een WAM-verzekering had afgesloten. Ten tijde van het ongeval waren de vier stempels van de vrachtwagen uitgezet.
(ii) Op vordering van de weduwe van [betrokkene 2] zijn [betrokkene 3] en [verweerder] door de rechtbank veroordeeld tot betaling aan haar van in het vonnis van 30 september 1999 nader omschreven schadevergoeding. [Verweerder] werd op grond van art. 1401 (oud) BW aansprakelijk geacht voor de schade als gevolg van het ongeval met de hoogwerker, omdat deze, kort gezegd, door veranderingen van de oorspronkelijke constructie onveilig was. [Verweerder] heeft in dit vonnis berust.
(iii) In de onder (ii) vermelde procedure heeft [verweerder] Nationale-Nederlanden in vrijwaring opgeroepen en de hiervóór onder 1 vermelde vordering ingesteld, stellende dat Nationale-Nederlanden op grond van de door [verweerder] met haar gesloten aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven en beroepen (hierna: AVB-verzekering of -polis) gehouden is aan [verweerder] te voldoen al datgene waartoe [verweerder] in de hoofdzaak zal worden veroordeeld.
(iv) Artikel 3 van onderdeel B "Bijzondere voorwaarden voor bedrijven en beroepen" van de op de AVB-verzekering toepasselijke polisvoorwaarden luidt, voorzover in cassatie van belang, als volgt:
"Niet gedekt is de aansprakelijkheid voor schade, toegebracht met of door een motorrijtuig of een luchtvaartuig, dat een verzekerde bezit, houdt, bestuurt, gebruikt of als werkgever doet of laat gebruiken.
Deze uitsluiting geldt niet voor:
3.1 Aanhangwagens
(...)
3.2 Laden/Lossen
(...)
3.3 Lading
(...)
3.4 Motorrijtuigen in gebruik bij ondergeschikten
(...)
3.5 Passagiers
(...)
Andere verzekering
De risico's vermeld onder 3.3, 3.4 en 3.5 zijn niet verzekerd indien en voor zover zij gedekt zijn krachtens een andere verzekering. (...)"
(v) Artikel 3 onder a van de op de hiervóór onder (i) vermelde WAM-verzekering toepasselijke polisvoorwaarden luidt, voorzover in cassatie van belang, als volgt:
"Ondergetekenden dekken de aansprakelijkheid van verzekerde voor schade veroorzaakt met of door het motorrijtuig, tot betaling waarvan zij op grond van wettelijke bepalingen gehouden zijn, hetzij terzake van letsel of dood van personen en/of dieren, hetzij terzake van beschadiging, verlies of vernietiging van goederen van derden. (...)"
(vi) Hannover heeft zich op het standpunt gesteld dat de geclaimde schade van dekking op de WAM-polis is uitgesloten, onder meer omdat de onderhavige schade niet met of door het motorrijtuig is veroorzaakt, zodat het niet gaat om die aansprakelijkheid waarvoor in art. 3 van de toepasselijke polisvoorwaarden dekking wordt verleend, en de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor schadeveroorzaking in het verkeer.
3.2 Nationale-Nederlanden heeft zich, voorzover in cassatie van belang, tegen de onder 1 vermelde vordering van [verweerder] verweerd met een beroep op het hiervóór in 3.1 onder (iv) vermelde art. 3 van de toepasselijke voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van [verweerder] afgewezen op grond van de overweging dat het vermelde art. 3 geen enkel aanknopingspunt geeft voor de stelling van [verweerder] dat met dat artikel slechts aansprakelijkheid voor schade is uitgesloten die is veroorzaakt bij deelname van een motorrijtuig aan het verkeer. Het hof heeft het verweer van Nationale-Nederlanden echter verworpen en de vordering van [verweerder] toegewezen. Het hof heeft daartoe, voorzover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"8.5 Strikt genomen ontbreekt, gelet op de tekst van artikel 3 van deel B van de AVB-polis (...), een sluitende spiegelbeelddekking ten aanzien van de WAM-polis en de AVB-polis. De term "toegebracht met of door een motorrijtuig" in genoemd artikel B3 legt een ruimer causaal verband tussen de schade en het motorrijtuig dan "schade, veroorzaakt door of met een motorrijtuig", met welke term wel een sluitende spiegelbeelddekking zou zijn gecreëerd. Bedacht moet echter worden, dat de oorsprong van een uitsluiting als de onderhavige in AVB-polissen lijkt te zijn gelegen in het feit dat het motorrijtuigrisico voor de algemene aansprakelijkheidsverzekering een relatief te hoog risico vormt en dientengevolge in een specifieke motorrijtuigpolis is ondergebracht. Vanuit deze achtergrond mocht [verweerder] er redelijkerwijs vanuit gaan en mocht [Nationale-Nederlanden] van hem redelijkerwijs niet anders verwachten dan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking van de WAM-polis.
[Verweerder] heeft er dus redelijkerwijs vanuit mogen gaan - en [Nationale-Nederlanden] mocht dat verwachten - dat de uitsluiting bij toepassing van het causaliteitscriterium niet verder reikt dan er ten aanzien van het motorrijtuigrisico dekking op de WAM-polis is.
8.5.1 Hetgeen [Nationale-Nederlanden] omtrent het niet sluiten door [verweerder] van een werkmaterieelpolis heeft betoogd doet op grond van het vorenstaande niet terzake."
3.3 Bij de beoordeling van het tegen de zojuist weergegeven overwegingen gerichte middel wordt het volgende tot uitgangspunt genomen.
a. De toedracht van het ongeval en de wettelijke aansprakelijkheid van [verweerder] jegens [betrokkene 1], de weduwe van [betrokkene 2], op grond van art. 1401 (oud) BW (thans art. 6:162 BW) voor de daardoor ontstane schade staan vast.
b. De onderhavige schade is niet gedekt onder de hiervóór in 3.1 onder (i) vermelde, door [verweerder] bij Hannover gesloten WAM-verzekering, omdat, kort gezegd, geen sprake is van "schade veroorzaakt door of met het motorrijtuig" als bedoeld in art. 3 onder a van de - hiervóór in 3.1 onder (v) aangehaalde - polisvoorwaarden van Hannover, aangezien de schade niet is veroorzaakt op een wijze die karakteristiek is voor het verkeer.
c. De bij Hannover gesloten verzekering geeft een dekking overeenkomstig hetgeen waartoe de WAM verplicht.
3.4 Het hof heeft met zijn hiervóór weergegeven uitlegging van de onderhavige uitsluitingsbepaling niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent de aard en strekking van een dergelijke bepaling, zoals deze in rov. 8.5 - in cassatie onbestreden - is weergegeven, noch omtrent de bij de uitlegging van verzekeringsvoorwaarden te hanteren maatstaf. Voor het overige berusten 's hofs oordelen op de aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden uitleg van de verzekeringsvoorwaarden van Nationale-Nederlanden.
3.5 Onderdeel A mist feitelijke grondslag voorzover het ervan uitgaat dat het hof heeft vastgesteld dat feitelijke dekking van nagenoeg elke WAM-polis zich uitstrekt tot de aansprakelijkheid van de verzekerde voor door of met een motorrijtuig veroorzaakte schade, ongeacht of zich hierbij het verkeersrisico verwezenlijkt. Het hof heeft immers niet vastgesteld dat zulks bij nagenoeg elke WAM-polis het geval is en evenmin dat, zoals het onderdeel voorts veronderstelt, in zoverre sprake is van een gebruikelijke dekking of een vast gebruik onder WAM-verzekeraars. Het hof heeft (in rov. 8.4.5) wel onder ogen gezien dat het in de praktijk voorkomt dat door Nederlandse motorrijtuigverzekeraars - anders dan het geval is bij Hannover - dekking wordt verleend, ongeacht of sprake is van verwezenlijking van het verkeersrisico, maar het behoefde daaraan geen doorslaggevende betekenis te hechten. Het hof heeft kennelijk en niet onbegrijpelijk in rov. 8.5 meer gewicht toegekend aan de omstandigheid dat [verweerder] in verband met de achtergrond van de onderhavige uitsluitingsbepaling redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de uitsluiting in de AVB-verzekering in die zin aansluit bij de dekking van de WAM-verzekering dat de aansprakelijkheid ter zake van de door [verweerder] geëxploiteerde hoogwerker, voorzover deze niet was gedekt onder de - aan de WAM beantwoordende - WAM-verzekering bij Hannover, zou zijn gedekt onder de AVB-verzekering. Eveneens begrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat Nationale-Nederlanden van [verweerder] redelijkerwijs ook niet anders mocht verwachten, hoewel in de praktijk andere WAM-verzekeraars dan de door [verweerder] gekozen Hannover wel een ruimere dekking geven dan die waartoe de WAM verplicht, waarmee een uitgebreidere uitsluiting van het motorrijtuigrisico in de AVB-polis zou kunnen corresponderen. In de kennelijke en niet onbegrijpelijke gedachtegang van het hof heeft Nationale-Nederlanden moeten begrijpen dat het [verweerder] te doen was om een volledige verzekering van de aansprakelijkheid ter zake van de hoogwerker en dat het op de weg lag van Nationale-Nederlanden, die als verzekeraar geacht moet worden met de verzekeringspraktijk en met het (nog) bestaan van beperkte WAM-verzekeringen als die van Hannover bekend te zijn, in de door haar opgestelde polisvoorwaarden met voldoende duidelijkheid tot uitdrukking te brengen dat de door haar aangeboden AVB-verzekering niet aansluit bij de verplichte WAM-dekking, maar bij een - volgens Nationale-Nederlanden inmiddels gebruikelijk geworden - ruimere dan de verplichte WAM-dekking. Onderdeel A wordt derhalve tevergeefs voorgesteld, evenals onderdeel B voorzover dit klaagt over onvoldoende motivering van 's hofs oordeel dat Nationale-Nederlanden moest verwachten dat [verweerder] redelijkerwijs ervan mocht uitgaan dat de uitsluiting in de AVB-polis aansluit bij de dekking onder de door [verweerder] afgesloten WAM-polis.
3.6 Voorzover onderdeel B voortbouwt op onderdeel A moet het het lot daarvan delen. Anders dan het onderdeel voorts aanvoert, verzet de tekst van het vermelde artikel 3 van de polisvoorwaarden zich niet tegen de door het hof aanvaarde uitlegging daarvan.
3.7 De onderdelen C en D kunnen niet tot cassatie leiden, omdat zij feitelijke grondslag missen, zoals is uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.24 wat betreft onderdeel C, en onder 3.26-28 wat betreft onderdeel D. Onderdeel E mist zelfstandige betekenis.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en A.M.J. van Buchem-Spapens, en in het openbaar uitge-sproken door de raadsheer F.B. Bakels op 10 oktober 2003.