In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de heffingsambtenaar van de gemeente Wijdemeren de WOZ-waarde van een onroerende zaak heeft vastgesteld op € 124.000 voor het jaar 2020. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar wel een vergoeding van immateriële schade van € 500, proceskosten van € 541 en griffierecht van € 49 toegewezen. Zowel de heffingsambtenaar als belanghebbende hebben hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar betwist de toekenning van de immateriële schadevergoeding en de proceskosten, terwijl belanghebbende de hoogte van de proceskostenvergoeding aanvecht. Tijdens de zitting op 6 september 2023 zijn beide partijen gehoord, en het Hof heeft besloten geen prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen, gezien de recente wetgeving en jurisprudentie. Het Hof oordeelt dat de rechtbank terecht de immateriële schadevergoeding heeft toegekend, maar dat de proceskostenvergoeding opnieuw moet worden berekend. Uiteindelijk wordt de proceskostenvergoeding verlaagd naar € 437,50, en het Hof vernietigt de eerdere beslissing van de rechtbank enkel voor wat betreft de proceskosten en het griffierecht. De heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten van belanghebbende.